Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet over de Vlaamse toetsen in het onderwijs.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Collega's, ik denk dat ongeveer iedereen zich zorgen maakt over de kwaliteit van ons onderwijs, en terecht. De internationale studies liegen er niet om: het niveau van taal, wiskunde, wetenschappen gaat jaar na jaar achteruit. Ik denk dat we het allemaal wel meemaken, als je hoort wat het niveau van Nederlands is van sommige jongeren, of als je moet vaststellen dat een 18-jarige eigenlijk niet weet hoe hij een korting van 25 procent moet berekenen op een aankoopprijs.
Collega's, dat is echt een heel groot probleem. Want onze kinderen zijn natuurlijk onze grootste rijkdom. Letterlijk, want wij zijn een kenniseconomie. Zoals mijn voorzitter het ook altijd zegt hebben we inderdaad geen gas of olie, wij hebben de handen en hoofden van onze kinderen. Als we er dus niet in slagen om die allemaal de kans te geven om hun talenten te ontwikkelen, zich te ontplooien en later bij te dragen, dan is dat natuurlijk in de eerste plaats een gigantisch probleem en een ramp voor die jongeren zelf, maar eigenlijk ook een ramp voor ons allemaal, voor onze welvaartsstaat. Voor ons is het dus heel simpel: sterk onderwijs moet een prioriteit zijn van het beleid, omdat ook onze toekomst ervan afhangt. Daarom geloven wij ook hier weer in een sterke overheid, die de kwaliteit van het onderwijs garandeert en controleert.
Ze garandeert die kwaliteit met heldere, ambitieuze eindtermen die bepalen wat wij als samenleving verwachten dat elk kind, naar welke school het ook gaat, moet kunnen en kennen. En de verwachtingen moeten wat ons betreft echt hoog liggen. Of deze Vlaamse Regering daarin slaagt, is een andere cruciale vraag, waarover we het wat mij betreft hier in het parlement ook dringend moeten hebben, want ik maak me grote zorgen over wat er met de eindtermen van het secundair onderwijs aan het gebeuren is. Maar dat is een ander debat.
Voor vandaag geloven wij dus in een overheid die kwaliteit garandeert en controleert, en dat brengt mij bij het voorstel van decreet dat hier vandaag voorligt: het voorstel van decreet op de centrale toetsen. Dat voorstel van decreet zal ervoor zorgen dat we de kwaliteit van ons onderwijs voortaan veel beter kunnen monitoren – zoals dat vandaag trouwens al op zoveel plaatsen in het buitenland gebeurt – niet alleen op Vlaams niveau, maar ook op het niveau van de school.
Door leerlingen vier keer in hun schoolloopbaan op een gevalideerde en gestandaardiseerde manier te testen, zullen scholen een veel beter zicht krijgen op de mate waarin de leerlingen de eindtermen halen voor Nederlands en wiskunde, want dat wordt getest, maar ook op de mate waarin ze erin slagen om de leerlingen vooruit te doen gaan omdat ze echt sterk onderwijs bieden, of op het feit dat ze daar misschien niet genoeg in slagen. Hoever kan een school zijn leerlingen laten springen, rekening houdend met het publiek waaraan les wordt gegeven? Dat is de centrale vraag als we het hebben over sterk onderwijs.
Het is natuurlijk veel gemakkelijker om de leerlingen over de lat van de eindtermen te laten springen die van thuis uit al een zetje hebben gekregen dan diegenen die echt van nul moeten beginnen omdat ze uit een kansarm gezin komen. De waarheid is ook dat heel veel scholen zelf eigenlijk niet genoeg weten of wat ze doen, echt werkt om de leerlingen te laten bijleren op het vlak van Nederlands en wiskunde. Leerkrachten en directies zeggen dat vaak gewoon ook zelf. Daar kunnen deze centrale toetsen hen volgens ons echt bij helpen. Daar zijn we van overtuigd. Niet alleen om te meten hoe het staat met de kwaliteit van het onderwijs, maar natuurlijk ook om met die resultaten aan de slag te gaan, om de kwaliteit waar nodig te verbeteren, om de scholen te helpen met het versterken van hun pedagogische en didactische aanpak.
Collega’s, laat er geen twijfel over bestaan dat wij voorstander zijn van centrale toetsen en dat wij absoluut denken dat dit ontwerp van decreet een belangrijke stap is naar meer kwaliteitsvol onderwijs. Maar dat neemt niet weg dat we er een aantal belangrijke bedenkingen en vragen bij hebben. Ik zal ze niet allemaal met evenveel details en techniciteit herhalen als in de commissie, maar ik wil de voornaamste toch nog even in de verf zetten, want ik denk dat dit echt een belangrijk ontwerp van decreet is.
Wij vrezen dat de minister, zoals wel vaker, misschien toch wat te voluntaristisch is geweest in zijn communicatie. Hij legt veel nadruk op het concept leerwinstmeting. Terecht, denk ik. Het moet inderdaad gaan over hoe – zoals ik daarnet zei – scholen hun leerlingen laten springen. Maar na het horen van de experts zijn we er toch niet van overtuigd dat dit ontwerp van decreet alle beloften die u, minister, hebt gedaan, kan waarmaken. Zo wordt de leerwinstmeting op het niveau van het secundair onderwijs methodologisch wel heel erg moeilijk omdat leerlingen in het middelbaar onderwijs geen rechtlijnig parcours hebben. Ze veranderen van richting of van school. Hoe wilt u dan de leerwinst meten? Experts twijfelen er zelfs aan of dat überhaupt mogelijk is.
In het lager onderwijs is het dan weer de vraag hoe de leerwinst zal worden gemeten tussen het vierde en het zesde leerjaar aangezien er geen eindtermen zijn per jaar, maar eigenlijk alleen maar voor het basisonderwijs als geheel. Scholen bepalen zelf wanneer ze wat geven. Hoe zal de cesuur worden bepaald? Bovendien kunnen we ook de vraag stellen of het wel efficiënt is om nu in het basisonderwijs centrale toetsen te ontwikkelen voor oude eindtermen, die bijzonder dringend aan vervanging toe zijn. Minister, ik wil u trouwens nog eens oproepen om daar niet met de voeten te slepen. Het is echt dringend.
Tot slot, het is de bedoeling dat we resultaten zullen vergelijken tussen scholen die vergelijkbaar zijn. Ook daar is het nog altijd niet duidelijk op basis van welke criteria zal worden gedefinieerd wat de vergelijkbaarheid van scholen nu precies inhoudt.
Dat voor wat betreft de methodologie. Dan is er de link met de eindtermen.
Centrale toetsen monitoren de kwaliteit door te meten in welke mate leerlingen de eindtermen voor Nederlands en wiskunde halen. Welke eindtermen in het middelbaar onderwijs zullen worden getest, is mij voorlopig nog duidelijk. Ik refereerde er al aan. Ik heb ze hier in het parlement nog niet gezien. Ik heb wel al gezien dat er leerplannen worden uitgerold. Maar bon, het zal u niet verbazen dat ik sowieso bijzonder misnoegd ben over de manier waarop dat verloopt.
Ik maak mij zo mogelijk nog meer zorgen over de echo’s van op het terrein, dat de eindtermen van de tweede en derde graad intussen zozeer zijn uitgehold, zo breed en vaag zijn geformuleerd, dat de lat hoegenaamd niet meer hoog wordt gelegd. Dat is natuurlijk op zich heel problematisch. Dat heeft een heel directe impact op de centrale toetsen die die eindtermen moeten testen. Want wat gaan we testen als alles heel breed en vaag is? Ook daar, minister, had ik graag uw antwoord, om mij daarover gerust te stellen.
Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om heel duidelijk te benadrukken dat die toetsen volgens ons een instrument zijn om de kwaliteit van het onderwijs te monitoren, niet om leerlingen op af te rekenen. Voor Vooruit mogen ze dus maximaal een element zijn in een veel bredere beoordeling door de klassenraad, maar zeker nooit het enige vertrekpunt.
Dat is trouwens ook, denk ik, heel belangrijk om te vermijden dat er een soort van ‘teaching to the test’-dynamiek op gang komt voor de vakken Nederlands en wiskunde en om het risico op curriculumvernauwing te beperken.
Het gevaar op rankings is een bijzonder belangrijk aandachtspunt voor ons. Doel van de centrale testen is de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, maar niet om de concurrentie tussen scholen op de spits te drijven of te organiseren. Die rankings moeten wat ons betreft absoluut onmogelijk worden gemaakt. Nu, daar hebben we met de minister al lang en breed over gediscussieerd in de commissie. Ik wil ook wel geloven dat de minister juridisch alles op alles heeft gezet om rankings te vermijden. Dat is absoluut niet de bedoeling, maar ‘the proof of the pudding is in the eating’ natuurlijk, en ik ben niet helemaal gerustgesteld. Er zijn nog altijd veel mensen die toegang hebben en men kan het risico niet helemaal uitsluiten.
Heel kort en technisch, ik wil het nog eens herhalen, hadden we liever gezien dat de afweging dat ouders die in bijzonder individueel belang inzage kunnen krijgen in schoolfeedbackrapporten, een clausule die is toegevoegd na advies van de Raad van State, dat die inschatting beter niet door de scholen zelf zou worden gemaakt, maar door een hoger orgaan zoals de administratie. Dat scholen die inschatting zelf moeten maken, betekent potentieel veel extra werk en druk, maar er is ook het bijkomend gevaar op juridisering, want er is ook geen duidelijk kader op welke basis scholen die afweging dan moeten maken wat individueel van bijzonder belang is. We zijn bang dat sommige ouders die echt graag die schoolfeedbackrapporten willen inzien wel eens een advocaat onder de arm kunnen nemen om die inzage af te dwingen.
Ik zei het daarnet al, centrale toetsen zijn voor ons een belangrijke stap naar kwaliteitsvol onderwijs. Het is een stap maar zeker geen eindpunt. Met meten alleen zijn we natuurlijk niets. Centrale toetsen op zich gaan de kwaliteit van het onderwijs natuurlijk niet magisch opkrikken als scholen er daarna niet mee aan de slag gaan om te kijken hoe ze hun aanpak, werking en didactiek misschien moeten verbeteren en bijsturen. Dat kan alleen als er opvolging is en scholen daar echt bij worden geholpen.
Laat dat meteen onze grootste kritiek zijn. Ik lees en hoor dat scholen die herhaaldelijk onder de verwachting scoren verplicht een begeleidingstraject moeten volgen. Maar ook na herhaaldelijk vragen in de commissie is me toch nog altijd niet duidelijk wat dat nu betekent. Wie beslist over dat ‘herhaaldelijk’ en ‘beneden de verwachtingen’? Wie kan die begeleiding organiseren? Zijn dat de pedagogische begeleidingsdiensten? Is dat iets voor externe partners? Hoe gaan we ervoor zorgen dat die dat goed doen? Is daar budget voor voorzien? Of moeten scholen dat uit eigen middelen betalen?
Ik hoor u ook zeggen dat als het knipperlicht gaat na zo’n toets bij een school, dat de inspectie daar dan prioritair moet langsgaan. Ik ben het daar op zich helemaal mee eens, maar dan lijkt het me ook logisch dat de inspectie daarop voorbereid is en voorzien. Ik vind dat u daar bij de debatten iets te licht bent over gegaan. Als straks in die scholen de knipperlichten afgaan, en ik vrees dat dat in een aantal scholen wel echt zal gebeuren, dan moeten de inspecties, de begeleidingsdiensten en het Steunpunt Centrale Toetsen in Onderwijs klaarstaan om kort op de bal te kunnen spelen om scholen te ondersteunen en de kwaliteit in de feiten te verbeteren op basis van de resultaten. Ik heb nog altijd niet het gevoel dat u zich daar voldoende bewust van bent, laat staan dat u voldoende mensen en middelen hebt voorzien.
Die kritiek is voor ons redelijk fundamenteel. Of dit ontwerp van decreet echt een keerpunt wordt om de kwaliteit van ons onderwijs te versterken, zou heel hard afhangen van de opvolging, van de begeleiding van scholen om met de resultaten aan de slag te gaan. Dat is volgens mij, ons, niet gegarandeerd en daar maken we ons zorgen om.
Collega’s, waar we hier vandaag over stemmen, gaat over de invoering van centrale toetsen op zich. Ja, er zijn, zoals ik duidelijk heb aangetoond, nog een aantal onduidelijkheden en zwakke plekken. Ik heb me de voorbije weken in eer en geweten afgevraagd of de nadelen voldoende opwegen tegen de voordelen, tegen het principe of ze er moeten komen, die centrale toetsen. Opnieuw, Vooruit is voorstander van de centrale toetsen om de kwaliteit van het onderwijs beter te kunnen monitoren.
Ik kan alleen maar zeggen dat wij eerlijk en kritisch aan politiek willen doen. Kritisch betekent dat u ervan op aan kunt dat ik de uitrol en opvolging van die toetsen met argusogen ga opvolgen in het parlement, zodat die toetsen niet alleen maar rapporten opleveren, maar ook resultaat, namelijk het resultaat dat de kwaliteit van ons onderwijs wordt versterkt en dat scholen daarbij worden begeleid en ondersteund. Maar eerlijk betekent dat wij eigenlijk ook blij zijn dat die centrale toetsen straks ook in Vlaanderen worden ingevoerd. En daarom, collega's, gaan we toch voor stemmen. (Applaus bij Vooruit)
De heer De Witte heeft het woord.
Collega’s, ik ga het iets minder lang maken dan mijn voorganger. Ik heb vier puntjes.
Ten eerste: in Vlaanderen moeten leerlingen al heel veel toetsen afleggen tijdens hun schooltijd. Ik ben hier al een paar keer met die cijfers geweest. Er is discussie over hoeveel het er zijn, maar het zijn tussen de drie- en de vijfduizend toetsen tijdens hun schoolloopbaan. De Vlaamse Regering wil daar nu nog eens centrale toetsen aan toevoegen, om de onderwijskwaliteit te monitoren en te versterken. Die toetsen zullen ongetwijfeld helpen met het monitoren van de cognitieve prestaties in het onderwijs en de verschillen tussen de scholen. Maar gaan die toetsen globaal veel andere resultaten geven dan de reeds bestaande OVSG-toetsen (Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten), de interdiocesane proeven, de PISA-testen (Programme for International Student Assessment) en de PIRLS-testen (Progress in International Reading Literacy Study), namelijk dat de kwaliteit afneemt? We weten uit al die andere vergelijkende toetsen dat de kwaliteit daalt. Die toetsen vergelijken ons met andere landen. Die toetsen vergelijken ons doorheen de tijd. Dus, of die toetsen veel nieuwe info gaan geven, durven wij toch te betwijfelen.
Ten tweede trekt de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) het instrument in vraag. De Vlor heeft daar een uitgebreid rapport over geschreven, waarin hij kritiek geeft op wat hier voorligt. Ik citeer uit de kernbesluiten: “De koppeling van de Vlaamse toetsen aan het versterken van onderwijskwaliteit creëert onrealistische verwachtingen naar het onderwijsveld en de brede samenleving. De memorie van toelichting maakt niet helder waarom de Vlaamse toetsen een efficiënt en effectief middel zijn om onderwijskwaliteit te versterken.” Verder luidt het: “Uit de haalbaarheidsstudie blijkt dat er geen eenduidige wetenschappelijke consensus is of centrale toetsen inderdaad een geschikt middel zijn.” En tot slot: “In geen geval vallen de resultaten van de toetsen samen met onderwijskwaliteit. Het gaat om een selectie van eindtermen voor Nederlands en wiskunde en ze hebben slechts betrekking op enkele van de 37 kwaliteitsverwachtingen daaromtrent.”
De Vlor heeft dus ernstige vragen over de effectiviteit van dat instrument. Hij heeft ook vragen over de juridische en technische onderbouwing van het ontwerp van decreet, over de manier waarop de leerwinstmeting gaat gebeuren, over het sturende karakter van de centrale toetsen naar de scholen, over de maatregelen rond het gevaar van de rankings tussen de scholen et cetera.
Kortom, wij maken ons wel zorgen over dit ontwerp van decreet. Er zijn onzes inziens veel factoren die meespelen in de dalende onderwijskwaliteit, waaronder het lerarentekort en de grote ongelijkheid in de samenleving, die zich weerspiegelt in onze scholen. Er is zeer veel segregatie. We zitten in de top als het gaat over segregatie en witte en zwarte scholen. Er is de vroege schoolkeuze, waar we het vandaag nog over gehad hebben. Dat zijn de vragen die wij stellen.
Anderzijds zien en horen wij ook wel vanuit het veld dat die toetsen toelaten om meer precies te zien waar elke school en elke leerkracht staan. En als er garanties komen, zoals de minister expliciet belooft, om die rankings te vermijden, kan het ook wel extra informatie opleveren.
Om die reden gaan wij ons onthouden bij de stemming over dit ontwerp van decreet. Ik dank u. (Applaus van Jos D'Haese)
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik kies er toch voor om dit ontwerp van decreet vanaf het spreekgestoelte te bespreken, want de Vlaamse toetsen zijn inderdaad een mijlpaal die we hier in Vlaanderen nemen, een mijlpaal om de vinger aan de pols te houden.
Aan collega’s die zeggen dat het gewoon een toets is die erbij komt: neen, collega’s, het is een Vlaanderenbrede toets, voor alle scholen. Alle leerlingen gaan dezelfde gevalideerde toets doen. En dat is iets anders dan de toets of het examen dat opgesteld is door de ene school of de andere school. En dat is ook iets anders dan de OVSG-toetsen of de interdiocesane toetsen, die zich alleen maar op één moment in het lager onderwijs bevinden en die niet Vlaanderenbreed zijn. Ik vind niet dat je dat zomaar op één hoop kunt gooien.
En waarom is dat cruciaal, collega’s? Met die Vlaamse toetsen houden we jaar na jaar de vinger aan de pols over de kwaliteit van ons onderwijs. Niet alleen voor de overheid, niet alleen voor internationale instellingen, maar ook voor de school en de leerkracht. En nu zijn we afhankelijk van een steekproef, bij een aantal leerlingen in een aantal scholen, die om de zoveel jaren door een internationale organisatie wordt afgenomen. Wel, met deze Vlaamse toetsen nemen we dat in eigen beheer.
Collega's, we moeten dat doen. We kunnen niet om de vijf jaar bekijken waar we nu met Nederlands of met wetenschappen staan. Die termijn is te lang. De kwaliteit van ons onderwijs staat onder druk, en dus moeten we jaar na jaar de vinger aan de pols houden.
Een tweede punt dat ik wil aanhalen, is dat er soms door collega's naar Nederland wordt verwezen, al is dat nu nog niet gebeurd. In Nederland is het resultaat op die ene toets op dat ene moment bepalend voor wat je nadien kunt doen. Die keuze maken we in Vlaanderen expliciet níet. De Vlaamse toets is een onderdeel en de klassenraad kan die Vlaamse toets gebruiken, absoluut, er wordt ook tijd in gestoken, maar het is niet het bepalende onderdeel.
Een derde punt is ‘teaching to the test’. Dat zou waar zijn als je zou zeggen waar de lat precies ligt, dat het erop of eronder is en wat de items zijn. Maar de toetsen zijn wel degelijk semiadaptief. Als een leerling een toets invult en het eerste toetsresultaat is juist, gaat die naar een moelijker item, tot op het moment dat we merken dat die zijn maximum heeft bereikt. Omgekeerd krijgt een leerling die een toetsitem fout invult, een makkelijker item. Dat maakt dat die toetsen de leerling drijven tot waar hij kan. Zo vermijden we dat er in scholen wordt lesgegeven tot op het punt dat de leerlingen de leerstof voor een toets kennen en dat ze dan mogen stoppen. Nee, we blijven verder inzetten, want dat is de ambitie die we in Vlaanderen hebben en dat is ook waar de N-VA achter staat.
En die toetsen helpen. Ze helpen de scholen, de leerkrachten, de inspectie, de pedagogische begeleiding. Ja, ja. Op die manier kunnen ze naar een meer gerichte begeleiding gaan, kort op de bal, en ook, wat mij en onze fractie betreft, naar ontzorging en minder planlast. Want scholen die het goed doen en die met alle leerlingen goede resultaten neerzetten, die ervoor zorgen dat de leerlingen vooruitgaan en dat er leerwinst is, moet je aanmoedigen om zo verder te doen. Ook op dat vlak is het interessant.
Er vloeit een feedbackrapport uit voort. Dat zal inderdaad datageletterdheid vragen van onze leerkrachten en scholen. We zullen dat moeten begeleiden, collega’s, daarmee zijn we het absoluut eens. Maar de stap die we vandaag zetten, is wel zeer belangrijk.
Ik wil graag het zeer uitvoerige advies van de Raad van State aanhalen. Hij stelt dat de vrijheid van onderwijs in dezen niet in het gedrang komt. En dat is ook logisch, collega's, want die toetsen zeggen niet hoe er moet worden lesgegeven, maar gaan wel na wat er bereikt werd met dat lesgeven. En dus zou het heel raar zijn, mocht dat de vrijheid van onderwijs in het gedrang brengen.
Het klopt dat er nog een aantal stappen moeten worden gezet, collega's, en dat zal ook op de werkvloer, van leerkrachten en van scholen, een verandering vragen om ermee om te gaan. Ik hoorde daarnet een aantal partijen zeggen dat ze zich zouden onthouden. Laat dat toch niet de reden zijn om deze stap niet te zetten .
Collega's, ik haal nog een aantal zaken aan. Ten eerste: het gaat inderdaad over het vierde en zesde leerjaar in het lager onderwijs en het tweede en zesde jaar in het secundair onderwijs, en ook over de leerlingen van het buitengewoon onderwijs OV4 (opleidingsvorm). Dat wordt soms vergeten, maar die leerlingen volgen het normale curriculum. We blijven hen hierin meenemen.
We starten met wiskunde en Nederlands. Collega’s, het is hier al genoeg gezegd: Nederlands, met begrijpend lezen, schrijven en grammatica, is de basis van alle vakken. Als je de leerkracht niet verstaat, wordt het heel moeilijk om het vak te begrijpen. En wiskunde is het vak waarop heel wat andere vakken gestoeld zijn.
Wil dat zeggen dat die andere vakken dan niet belangrijk zijn? Uiteraard niet, want deze toetsen vormen een onderdeel, maar niet de totaliteit.
Collega’s, ik besluit: dit is echt een belangrijke stap in ons Vlaams onderwijs, een historische stap die we verder moeten opvolgen, ook in implementatie. Het eindigt hier dus niet, maar we gaan met onze fractie dit ontwerp van decreet met zeer veel goesting goedkeuren.
De heer Laeremans heeft het woord.
Collega’s, minister, als het Vlaams Belang vinden we het zeer goed dat er Vlaamse toetsen ingevoerd worden. Laat dat zeer duidelijk zijn. Die toetsen zijn erg belangrijk om jaar na jaar het niveau in ons onderwijs objectief te gaan meten en ze zijn een essentieel startpunt om de scholen zelf een instrument te geven om hun kwaliteit op te trekken. Maar toch gaan we ons, zoals in de commissie, bij dit ontwerp van decreet onthouden wegens een drietal bedenkingen.
Ons belangrijkste bezwaar is en blijft dat er in het secundair onderwijs alleen maar toetsen voorzien zijn voor het tweede en het zesde middelbaar, maar niet voor het vierde. Dat is nochtans een belangrijk schakeljaar om een keuze te maken voor de derde graad. Ik heb in mijn schoolcarrière velen een verkeerde richting weten te kiezen voor de derde graad, bijvoorbeeld met een te zwaar pakket wiskunde, vaak omdat de ouders daar nogal sterk op aandrongen. Niet alle leerlingen en ouders geven immers gehoor aan het advies van de klassenraad. Dan is een uitslag van die Vlaamse toetsen ongetwijfeld een extra feit om je te doen nadenken en je eventueel met beide voeten op de grond te zetten.
Het is ook belangrijk om correct de leerwinst te meten want nu is het gat tussen de twee toetsmomenten veel te groot. Heel wat leerlingen veranderen immers in die vier jaar nog van richting of zelfs van school. Toen ik in de commissie vroeg of het niet-toetsen van het vierde jaar ingegeven was door financiële redenen, liet de minister weten dat dat niet het geval was, maar dat de invoering zo al moeilijk genoeg was. Hij gaf nog wel aan dat er in de toekomst wel werk van gemaakt zou kunnen worden, maar dat is voor ons nog geen garantie.
Het tweede bezwaar betrof de kwestie van het al dan niet mogen meenemen van de resultaten van deze toetsen naar de deliberatie. Scholen mogen dat inderdaad doen, maar ze moeten dat vooraf aangeven in het schoolreglement. Wij vrezen dat dit toch zou kunnen leiden tot een vertekend beeld. Als leerlingen weten dat de resultaten mee besproken worden op de klassenraad, dan gaan ze zeker meer hun best doen dan wanneer dat niet het geval is. Dat is heel menselijk. Als je als leraar een toets afneemt, krijg je heel vaak van de leerlingen vooraf de vraag of dat meetelt voor het rapport, waarop je natuurlijk altijd bevestigend moet antwoorden want anders nemen ze de test sowieso minder serieus. Daarom zouden we dat voor de Vlaamse toetsen overal opleggen. Dat betekent natuurlijk niet dat de cijfers doorslaggevend zouden worden. Ze zijn slechts een element in een groter geheel. Maar het versterkt wel de perceptie dat het ernstig bedoeld is. Op die manier zou er volgens ons nadien minder ruis op de resultaten zitten.
Ons derde bezwaar is dat scholen waar de leerlingen bij de eerste afname zwaar ondermaats scoren, niet onmiddellijk een begeleidingstraject zullen moeten volgen. Dat is pas wanneer ze stelselmatig onder hun niveau scoren, mevrouw Goeman heeft daar ook al op gewezen. We zijn daar toch niet helemaal gerust in. Op die manier verliezen we minstens een jaar om de kwaliteit te verbeteren. Dat vinden we toch wel jammer. Collega’s, we staan heel positief tegenover het ontwerp van decreet in het algemeen en we juichen de invoering van de Vlaamse toetsen toe, maar er zijn nog wel wat verbeterpunten. We hopen dat die in de toekomst nog doorgeduwd kunnen worden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, met dit ontwerp van decreet wordt er een decretale grondslag verleend aan wat er in het regeerakkoord afgesproken werd. De Vlaamse toetsen geven ons een beeld van de kennis en de vaardigheden van onze leerlingen. Naast dat het een houvast is voor leerlingen, leerkrachten en ouders, biedt dit ontwerp van decreet – en voor onze fractie was dat toch heel belangrijk – ook duidelijkheid aan het Steunpunt Centrale Toetsen in Onderwijs over het kader waar de operationalisering zou kunnen plaatsvinden.
En uit de gedachtewisseling, die trouwens zeer interessant was, leren we dat er toch wel wat onzekerheid bestaat over de manier waarop we dit decreet in de praktijk zouden omzetten, toch in het hoofd van de medewerkers. En ik herhaal heel graag mijn punt, minister, mijn uitdrukkelijke vraag dat u als minister de operationalisering goed opvolgt, dat u dat goed bewaakt, en zeker ook bewaakt welk mandaat we aan het steunpunt geven via dit decreet.
De Vlaamse toetsen, collega’s – het is hier al vaak gezegd –, zijn een bron van data over de leerwinst van de Vlaamse scholieren. Het blijft voor onze fractie dan ook zeer belangrijk dat het afleveren van een diploma of een getuigschrift gebeurt op basis van alle sleutelcompetenties, en die diploma’s moeten als het ware een som zijn van alles wat een leerling heeft geleerd, zowel qua kennis als qua competenties als qua attitudes. Het mag zich in elk geval niet beperken tot de twee leergebieden waarover de toetsen nu gaan.
De klassenraad moet wat ons betreft altijd autonoom kunnen blijven beslissen over het al dan niet geslaagd zijn van een leerling, vertrekkende van alle informatie die hij heeft verzameld tijdens het leerproces. Het werd al aangehaald: de Raad van State bevestigt dat het ontwerp van decreet de autonomie van scholen en klassenraden niet aantast, en niet verhindert dat scholen hun eigen doelen blijven nastreven en realiseren. Dat, wat we in het regeerakkoord ook hebben afgesproken en wat er via dit ontwerp van decreet qua doelen is vastgelegd, zal moeten blijken. Het werd ook al gezegd: ‘The proof of the pudding is in the eating.’
Ik betreur toch wel, minister, dat er in de voorbereidende gesprekken in de commissie toch wel wat wantrouwen was bij een aantal collega’s, wantrouwen ten aanzien van leerkrachten, wantrouwen ten aanzien van scholen. Al was het maar omdat sommigen de Vlaamse toetsen centrale examens of centrale proeven blijven noemen. Want die centrale proeven zouden als het ware een ‘yes or no’ kunnen betekenen voor het al dan niet slagen van leerlingen, wat in elk geval niet is wat we hebben afgesproken in het regeerakkoord en wat ze ook niet hoeven te zijn. Ze bepalen, terecht, niet of een leerling geslaagd is of niet. Het oordeel van de klassenraad kan op dat punt nooit worden vervangen.
Voor ons blijven de eindtermen minimumdoelen; dat zijn ze altijd geweest. Ze worden herdoopt op een bepaald moment, maar ze zijn altijd minimumdoelen geweest. Wat ons betreft moeten die minimumdoelen ook aangeven wat leerlingen minimaal moeten kunnen, welke attitudes ze moeten aanleren, welke competenties. Het kan wat ons betreft niet de bedoeling zijn dat die eindtermen zodanig geformuleerd worden dat ze ook die Vlaamse toetsen dienen. Dat is niet de doelstelling van een eindterm. De eindtermen moeten wel de maatstaf voor kwaliteit blijven en de leerkrachten moeten ermee aan de slag kunnen gaan.
Wat hier vandaag voorligt, collega’s, is niet gestart van een wit blad. In Vlaanderen is er al heel wat expertise op het vlak van toetsen. Er werd al verwezen naar de interdiocesane proeven, de OVSG-toetsen. En als ik kijk naar wat er bijvoorbeeld met de OVSG-toetsen werd gerealiseerd, dat de pedagogische begeleidingsdiensten op grond van de uitslagen van de toetsen aan de slag gingen, bijvoorbeeld rond leesvaardigheid, en daarvan ook resultaten zien in de toetsen, dan denk ik dat daar al een goede basis ligt.
De kwaliteit van het onderwijs mag niet alleen afhangen van wat we kunnen meten. Sommige zaken zijn nu eenmaal minder toetsbaar, minder meetbaar via toetsen, maar die blijven even belangrijk. De vraag is dan ook dat ons onderwijs gericht blijft op kwalificeren, op socialiseren en op subjectiveren. Het is vooral belangrijk voor ons dat scholen een brede kijk op leerlingen behouden en zich niet beperken tot die Vlaamse toetsen.
De eindtermen zijn minimumdoelen – ik had het er al over – en de onderwijsverstrekkers kunnen via de leerplannen extra doelen aan het curriculum toevoegen. Morgen hebben we hier wellicht een discussie over in de commissie. We willen de lat hoog blijven leggen, maar de scholen moeten ook die extra doelen kunnen blijven meenemen in de evaluatie. Daarmee is ook de kwaliteit van ons onderwijs gediend.
In het ontwerp van decreet staat trouwens, minister, dat het technisch mogelijk is om de extra doelen en de extra items van de onderwijsverstrekkers mee te nemen en te integreren in de Vlaamse toetsen. Voor de cd&v-fractie hoeven we daar niet mee te wachten. Van zodra de toetsen beschikbaar zijn, moeten de onderwijsverstrekkers ook hun toetsitems kunnen toevoegen. Katholiek Onderwijs Vlaanderen vraagt daarbij om dat ten laatste in het schooljaar 2024-2025 mee te nemen. Vandaar nogmaals mijn uitdrukkelijke vraag, minister, om ook bij het Steunpunt aan te dringen om daar prioritair werk van te maken, en dat ook technisch mogelijk te maken zoals vandaag decretaal is bepaald, eerder dan dat het Steunpunt zich richt op de ontwikkeling van elementen die niet in het ontwerp van decreet van vandaag zijn meegenomen.
Minister, ik waardeer dat de toetsen de gelijkwaardige eindtermen kunnen meenemen, dat is ook vastgelegd in het ontwerp van decreet waar we straks over stemmen. Ik was toch wat verbaasd dat er volgens het Steunpunt daar nog geen duidelijkheid over is. Daarom dring ik er toch nog op aan om die mogelijkheid te garanderen, ook in het licht van de vrijheid van onderwijs, want op basis van wat er in het ontwerp van decreet staat, heeft de Raad van State ook zijn uitspraak gedaan.
The proof of the pudding is in the eating. Om alles goed te laten slagen, moet er ook voldoende garantie zijn dat er ICT-materiaal aanwezig is, en mensen goed onderlegd zijn om de toetsen af te nemen. De toetsen waren vooral vernieuwend omdat de leerwinst bij de individuele leerling kon worden vastgelegd. Het was dan ook wel verrassend om te horen dat de operationalisering van de leerwinstmeting in het secundair onderwijs zou worden uitgesteld. Het Steunpunt gaf namelijk aan dat de meting van de gecontextualiseerde leerwinst in beperkte groepen niet mogelijk zou zijn. Toch lezen we nergens in het ontwerp van decreet dat er toetsen zouden worden afgenomen van groepen van leerlingen. Dat zijn allemaal zaken waar we in de commissie al vragen over hebben gesteld, minister. We vragen heel uitdrukkelijk om de vinger aan de pols te houden, en heel goed op te letten wat de doelstellingen van dit ontwerp van decreet zijn, en wat de haalbaarheid is bij de uitvoering ervan.
Volgens het ontwerp van decreet dienen de toetsen als een meting van de leerwinsten, maar dat kunnen focustoetsen niet. Het is hier ook nodig dat het Steunpunt decretaal weet wat het wel en niet kan. Voor de bevraging van scholen, leerkrachten en leerlingen waar het Steunpunt extra informatie uit wil halen, zie ik ook geen decretale basis in dit ontwerp van decreet, minister. Het is dus echt belangrijk dat het Steunpunt zich eerst bezighoudt met wat wel in het ontwerp van decreet staat, en dan verwijs ik graag naar het invoegen van de toetsitems van onze onderwijsverstrekkers.
De bezorgdheid over de cesuur in het vierde leerjaar werd ook al geuit, want die cesuur is er eigenlijk niet, die is er enkel in het zesde leerjaar. Ook daar kent u mijn bezorgdheid dat de Vlaamse toetsen niet als te sturend mogen overkomen naar onze scholen en onze onderwijsverstrekkers.
Over het doel van deze toetsen is iedereen het eens, namelijk dat ze duurzaam moeten inzetten op kwaliteit. Het moet een kompas zijn om goed onderwijsbeleid te kunnen voeren, zowel op metaniveau als voor de school zelf. De toetsen zullen dus een bron van data zijn, en ze zullen heel veel extra data opleveren, maar we moeten vooral opletten dat de toetsen de kwaliteit zullen verbeteren. Ik hoop dan ook dat de scholen genoeg informatie en tijd kunnen krijgen om met die data om te gaan, en om datageletterd te kunnen worden, nog meer dan ze nu zijn. Ik hoop dat leerkrachten blijvend de eerste evaluator zijn van onze leerlingen, dat ze gesterkt worden in het opmaken van eigen valide en betrouwbare testen, en dat ze expert worden en blijven in het evalueren.
We gaan dit ontwerp van decreet goedkeuren, collega’s. Er zijn nog een aantal vragen over de effectieve uitvoering, maar dat zijn zaken en vragen die er vooral zijn uit een zorg voor maximale rechtszekerheid. Mijn waardering gaat ook uit naar de experten van het Steunpunt, naar hun inzet en expertise, en naar de openheid die ze hadden tijdens de gedachtewisseling. Het lijkt mij nuttig, collega’s en minister, om heel regelmatig in de commissie Onderwijs een gedachtewisseling te organiseren met het Steunpunt om de vinger aan de pols te houden over wat het operationaliseren van dit ontwerp van decreet betreft, maar ik hoop alvast dat dit goed landt. Bij dezen denk ik dat het ook duidelijk is dat we dit graag goedkeuren.
De heer De Gucht heeft het woord.
De gestandaardiseerde, genormeerde en gevalideerde net- en koepeloverschrijdende proeven. Minister, ik word in het algemeen minder wild van overal Vlaams voor te zetten, maar op zich vind ik dat een goede afkorting. De reden waarom ik het eerst voluit heb gezegd, is omdat daar iets heel belangrijks in staat, namelijk dat het net- en koepeloverschrijdend is, en dat het bijgevolg voor elke leerling binnen elke school in Vlaanderen en het Vlaams onderwijs in Brussel telt. Dat is heel belangrijk, omdat dat ervoor zorgt – want sommigen die altijd pleiten voor de vrijheid van onderwijs vergeten soms dat iedereen die daar lesgeeft, ook betaald wordt door de belastingbetaler – dat die eindtermen en dergelijke ook worden vastgelegd en dat men zich daar moet naar richten. Want het is voor ons belangrijk dat op het einde van de rit elk kind dezelfde kansen krijgt. En daarom is het vandaag een belangrijke dag voor het onderwijs in Vlaanderen. Dit gaat namelijk niet over rankings van scholen, maar over hoe we ervoor zorgen dat elk kind dezelfde kansen krijgt en hoe we op tijd kunnen ingrijpen daar waar er zich problemen voordoen.
We kijken naar leerwinst en bijgevolg ook naar alle scholen op een goede manier, namelijk of de school waar ik mijn kind naartoe stuur, doet wat ze moet doen, namelijk al het potentieel uit mijn kind halen. Vandaag kunnen we niets anders dan vaststellen dat ons onderwijs het bijzonder moeilijk heeft. De internationale toetsen, of het nu gaat over PISA, TIMSS of over PIRLS, zeggen allemaal dat Vlaanderen achteruitgaat. Vlaanderen draait eigenlijk op een kenniseconomie en bijgevolg zijn degenen die afstuderen van onze scholen, degenen die ervoor zorgen dat die kenniseconomie, en onze welvaart zoals wij die kennen, al dan niet kan blijven bestaan. Dat is een verantwoordelijkheid voor eenieder en het feit dat we nu inderdaad kijken naar de voortgang van leerlingen en naar elke leerling individueel, maar ook naar de scholen en op welke manier zij die leerwinst bij die leerlingen kunnen boeken, zorgt er ook voor dat we ook tijdig kunnen ingrijpen als dat niet het geval is.
Ik vind dit dus een bijzonder goede zaak waar we, indien noodzakelijk, inzetten op die remediëring en waar we in de toekomst verder kunnen uitbreiden naar andere jaren en vast ook goede zaken die naar voren gebracht zijn door collega's. Ik denk dat dit een belangrijk punt is waar we vandaag gekomen zijn. We hebben in het regeerakkoord geschreven dat we een tool gingen uitwerken. Ik denk dat de tool die vandaag voorligt, een goede tool is die op een goede manier opgebouwd is en die ervoor zorgt dat we vooruit kunnen met ons onderwijs op het vlak van elke leerling.
Daarnaast, minister, – u weet dat wij dat al enkele malen hebben gezegd, ook in de commissie – zijn collega Rutten en ikzelf ook voorstander om op het einde van de schoolloopbaan een groot algemeen examen te organiseren met een algemene kennistoets over alle scholen heen die ervoor zorgt dat je weet waar je aan toe bent en waar je klaar voor bent. Je kunt dat perfect baseren op wat we vandaag hebben. Ik ben ervan overtuigd dat, als alles goed loopt bij deze Vlaamse toetsen en we erin slagen om in te grijpen daar waar er problemen zijn, dat elkeen op een juiste manier naar dat centraal examen kan, goed voorbereid op wat er daarna komt.
Want op het einde van de rit moeten zij die verder willen studeren, ook daarop voorbereid zijn. Dus het is belangrijk dat we dat goed doen.
Want er is iets heel speciaals. We praten regelmatig over het feit dat het middelbaar onderwijs achteruitgaat. Het gaat voor een stuk achteruit omdat ook het lager onderwijs achteruitgegaan is; die stromen door naar het middelbaar. We zeggen dan ook dat het al een geluk is dat het universitair onderwijs niet achteruit is gegaan. Dat is een speciale redenering, want dat zou betekenen dat je in die maanden vakantie tussen het middelbaar onderwijs en de universiteit wonderbaarlijke vooruitgang boekt, terwijl men meestal zegt dat je in een vakantie achteruitgaat. Met andere woorden: we weten al dat onze universitairen de volgende jaren voor een groot stuk gaan worden geconfronteerd met problemen.
Het is dus een heel goede zaak dat we de Vlaamse toetsen ingebouwd hebben, dat we kunnen remediëren waar nodig, dat we elke individuele leerling die leerwinst wil maken, maximaal helpen. De vraag is of we op termijn kunnen evolueren naar een centraal examen dat ervoor zorgt dat iedereen goed voorbereid is voor om verdere studies aan te vatten. (Applaus van Gwendolyn Rutten)
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voor de collega’s die Onderwijs niet volgen, wil ik onderstrepen dat dit een zeer belangrijke en ingrijpende maatregel is, die een enorme verandering zal teweegbrengen in ons onderwijs. Waarover we hier stemmen, is wel degelijk een heel belangrijk ontwerp van decreet. Er zijn collega's die er enorm lyrisch over gedaan hebben en er zijn collega’s die iets kritischer durven te zijn over die Vlaamse toetsen. Ik moet zeggen dat wij iets minder onverdeeld lyrisch zijn, want we hebben een aantal bedenkingen. Ik durf zelfs te zeggen dat we niet onverdeeld zeker zijn dat dit een evolutie ten goede is.
Centrale toetsen, overheidscontrole, het centraal organiseren van onderwijs, minister – dat hebben we vorige week kunnen aanschouwen –: daar is niet altijd een garantie, daar is geen een-op-eenrelatie die ervoor zorgt dat de kwaliteit van het onderwijs omhooggaat. Laat ons dat duidelijk stellen. Er zijn landen die minder centrale controles hebben, die veel autonomie laten aan de scholen en waar je een groot engagement en een grote betrokkenheid ziet, een groot eigenaarschap van de leerkrachten, en waar men goede resultaten boekt. Zomaar zeggen dat er een een-op-eenrelatie is van centrale toetsen en het verhogen van de onderwijskwaliteit, dat kunnen we dus zeker niet.
Wat onze bezorgdheid is bij het invoeren van die centrale toetsen, is dat er zeker aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan. Ik denk dat het belangrijk is dat scholen en leerkrachten dat eigenaarschap niet verliezen en dat we niet komen tot een onderwijs van ‘teaching to the test’ en waarbij we de enorme rijkdom van andere vakken, vaardigheden en competenties dan diegene die getest worden, zouden verliezen.
Ik ben het dus eens met diegenen die hier al gezegd hebben dat we de nadruk moeten leggen op andere sleutelcompententies en de rijkdom van ons onderwijs. Het te allen prijze vermijden van het ‘teaching to the test’ is een heel belangrijke bezorgdheid.
Er zijn een aantal goede zaken. Jullie hebben bewust gekozen om geen ‘high-stake’ toetsen in te voeren. Dat wil zeggen dat de toetsen niet kunnen bepalen naar welke universiteiten je mag of kan gaan en dat de toetsen niet bekendgemaakt zullen worden, net om te vermijden dat er rankings komen. Zo kan vermeden worden dat er nog meer elitescholen, nog meer segregatie ontstaat. Wat dat is een probleem in Vlaanderen waarvan we ons bewust moeten zijn en dat we zouden moeten aanpakken. Doordat er een aantal garanties ingebouwd zijn dat de resultaten niet bekendgemaakt gaan worden, zouden we dat inderdaad moeten vermijden. Maar collega Goeman heeft ook al gezegd dat er zodanig veel uitzonderingen zijn ingebouwd van mensen die de resultaten wel zouden kunnen inkijken – en dat moet ook zo – dat het maar de vraag is of niet vlug de ronde zal doen welke de goede scholen zijn. Als we dan geen inschrijvingsbeleid hebben, zal er weer volop gekampeerd worden om in die scholen toegang te krijgen, of zal er op een andere manier een selectie gebeuren aan de schoolpoort. Dit is zeker te vermijden.
De toetsen moeten niet meetellen in het eindresultaat. Er zullen scholen zijn die zeggen dat ze belang blijven hechten aan de klassenraad en de permanente evaluatie en die bekijken hoe een leerling doorheen het jaar presteert.
Er zullen echter misschien ook scholen zijn die wel veel belang zullen hechten aan die toetsen, die die wel voor een belangrijk deel laten meetellen. We zien dan dat dat toetsen worden die ervoor zorgen, naast het feit dat wij al ontzettend veel evalueren, dat heeft de heer De Witte ook gezegd, dat er nog meer stress bijkomt in ons onderwijs, zeker als dat dan gepaard gaat met goede scholen die de reputatie hebben veel belang te hechten aan die toetsen. We zien dat ook in andere landen. Potentieel is er dus ook een welzijnsgevaar, een gevaar van nog meer stress voor leerlingen, als die toetsen steeds belangrijker zouden kunnen worden. We moeten dat dus echt in de gaten houden en bewaken dat echt wordt voldaan aan de garanties die zogezegd zijn ingebouwd om dit ‘low-stakes’-toetsen te houden.
Minister, ten slotte, zo’n toets is ten hoogste een thermometer als je daar geen andere gevolgen aan koppelt. Ik heb dat in de commissie ook een aantal keren benadrukt, maar wil dat hier nog een keer doen. Met een thermometer kun je de temperatuur meten, maar daarmee heb je het onderliggende probleem nog niet aangepakt. In wat nu voorligt en wat u hebt voorgesteld, zien wij veel te weinig hoe, als die thermometer inderdaad aantoont dat er wel wat problemen zijn, die zullen worden aangepakt. Eerst en vooral, de analyse van de resultaten zal niet simpel zijn. We hebben daar voorbeelden van gezien. Je moet inderdaad al iets van data kennen, van data-interpretatie en -analyse om daarmee aan de slag te gaan. Stel dat je dat als directeur kunt, dan moet je ook nog het beleidsvoerend vermogen hebben om daar verder mee aan de slag te gaan, om verbeterpunten en -plannen op te stellen en dergelijke. We weten dat sommige directeurs inherent wel het beleidsvoerend vermogen hebben, maar niet de mogelijkheden, omdat ze ook bezig zijn met de infrastructuur, met het repareren van de toiletten enzovoort. We zitten in ons onderwijs, in onze scholen ook wel een beetje met een gebrek aan beleidsvoerend vermogen om voldoende gevolg te kunnen geven aan wat die thermometer aangeeft. Oké, ze zullen worden bijgestaan door de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten. Dat is de bedoeling, maar goed, we weten ook hoe het zit met de inspectie. Die is totaal overwerkt. In plaats van om de zes jaar inspecties te doen, is dat slechts om de tien jaar omdat ze geen tijd hebben. Hoe zullen zij, als ze niet worden versterkt, scholen kunnen opvolgen waar er alarmbellen afgaan of oranje lichten zijn? Dat lijkt ons toch wel wat problematisch.
Ik heb de vergelijking gemaakt, en zal dat nu nog eens doen: ik heb het gevoel dat wat hier gebeurt, een beetje gelijkaardig is aan de invoering van het M-decreet. Minister Smet zei toen dat de Rubicon was overgestoken, dat het was gebeurd en ‘après moi le déluge’. Het kwam erop neer dat hij de beslissing had genomen en dat men daarna wel zou zien, dat men het achteraf dan maar moest oplossen. We zijn aan het einde van de legislatuur. U voert iets gigantisch ingrijpends in. Dat zal misschien een aantal problemen blootleggen. En dan, minister? Dan zal het aan uw opvolger zijn om alle problemen die worden blootgelegd aan te pakken. Ik zou bijna zeggen dat ik hoop dat u het zelf bent, maar dat is misschien wat overdreven. Dat zal toch wel een hele uitdaging zijn. Ik had dus liever gezien dat ook dat luik veel beter was uitgewerkt voor we zoiets moesten goedkeuren.
Kort samengevat, minister, er zijn voor ons toch wel nog heel wat vraagtekens en bedenkingen, waardoor wij ons met betrekking tot dit ontwerp van decreet zullen onthouden.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, ik zou de bespreking van dit ontwerp van decreet toch niet willen laten eindigen in de negativiteit van collega Meuleman. Daarom vraag ik toch nog even het woord. Minister, ik ontneem u dan misschien even het woord, maar ik zal het heel kort houden.
Ik wilde gewoon maar even het volgende meegeven. We hebben de mond vol van onze onderwijskwaliteit. We zijn daar allemaal bezorgd over, en af en toe moeten we een stap zetten in een bepaalde richting. Als we altijd bij alles vraagtekens zetten en die de overhand laten nemen, dan zetten we nooit een stap verder en dan zullen we ook nooit iets teweegbrengen wat die onderwijskwaliteit betreft, waarover we allemaal zo ongerust mogen zijn.
Collega Meuleman, ik ben inderdaad een van die collega’s die meer lyrisch is over dit gegeven. Ik stond werkelijk versteld tijdens de hoorzitting met de ontwikkelaars van de Vlaamse toetsen over wat wij allemaal uit die toetsen zullen kunnen halen. Die toetsen zullen onze scholen inzichten geven in hun eigen prestatie. Door de jaren heen zullen ze inzicht krijgen in hun evolutie. Ze zullen inzicht krijgen in de punten waaraan ze moeten werken. Ze zullen zich ter zake kunnen bijsturen. Ze zullen de prestaties van hun leerlingen kunnen volgen. Er zullen vergelijkingen kunnen gebeuren met resultaten van PISA, van PIRLS, van TIMMS (Trends in International Mathematics and Science Study). We zullen kunnen vergelijken of de resultaten van de Vlaamse toetsen in verhouding zijn met hoe wij presteren in de internationale toetsen.
Dus ja, ik geloof echt in dit ontwerp van decreet, ik geloof in die Vlaamse toetsen. Zij zullen, mijns inziens, echt een inzicht geven in het voordeel van het verbeteren van de onderwijskwaliteit.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik denk dat, als je dit debat gevolgd hebt, je, op basis van het kritische gehalte van de tussenkomsten, blind niet zou kunnen beoordelen wie tot de meerderheid dan wel tot de oppositie behoort, en dat is ook goed. Ik heb uitermate grote waardering voor diegenen die wat voorligt ook open en eerlijk op de merites trachten te beoordelen, en een afweging maken van de voor- en de eventuele, al dan niet vermeende, nadelen.
Ik zal toch nog trachten enkele punten die zijn aangehaald, bezorgdheden of mogelijk onduidelijkheden, te beantwoorden, en mogelijk zelfs diegenen die, niet altijd met verpletterende argumenten, tot de conclusie komen dat ze zich onthouden, te overhalen.
Mis dit niet, beste vrienden van Onderwijs, mis dit niet. U moet er zuinig mee zijn, met het adjectief, en we hebben het daarstraks al gebruikt, maar historisch kun je deze stap zeker en vast noemen. Hij is inderdaad revolutionair, maar niet zaligmakend, of niet alleen zaligmakend, wat betreft onze strijd voor een betere kwaliteit van het onderwijs. Maar het is mijns inziens wel een essentieel instrument om te zorgen voor een betere onderwijskwaliteit, en wel omdat ik geloof dat dit effect heeft op minstens drie niveaus: Vlaams niveau, schoolniveau en individueel niveau.
Op Vlaams niveau, omdat we dan inderdaad niet meer afhankelijk zijn van buitenlandse studies die om de drie tot vijf jaar worden gevoerd, die wij trouwens zelf betalen en meestal ook zelf afnemen, op basis van een steekproef. Nu hebben wij eindelijk een instrument waarbij we zelf constant de vinger aan de pols kunnen houden, wat betreft de evolutie van de kwaliteit van ons onderwijs in Vlaanderen, en waarmee we ons eigenlijk ook aansluiten bij de rest van de OESO-landen (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). Wij zijn immers nagenoeg het enige land van de OESO dat ter zake nog niet over een landsbrede toets beschikt.
Daarnaast levert dit ongetwijfeld ook, heel broodnodig, resultaat op voor de scholen. Ik kan niet anders dan mij inbeelden dat veel scholen wel benieuwd zijn om eindelijk te kunnen weten hoe ze het doen in vergelijking met vergelijkbare scholen, of ze goed bezig zijn, dan wel of ze werkpunten hebben, in eerste instantie ten aanzien van Nederlands en wiskunde. Dan kunnen we ze tenminste die broodnodige informatie geven, want vandaag kunnen ze dat niet weten.
Ook op leerlingniveau heeft dit effect. Wij kunnen meedelen aan leerlingen en ouders in welk kwartiel of deciel hun kind zit, als je kijkt naar de Vlaamse populatie. Vervolgens kunnen we ook de evolutie van de betrokken leerling gadeslaan, omdat de toets net wordt afgenomen op vier momenten in de studiecarrière van een leerling.
Er zijn vanzelfsprekend wel wat onduidelijkheden in een decreet, net omdat je niet alles in een decreet wilt regelen. Anders wordt het gebetonneerd en als je dan en cours de route wijzigingen zou willen aanbrengen, moet je dat volgens de decretale procedure doen. Dat willen we dus niet.
Wat betreft de heel concrete bezorgdheden die worden geuit, zoals over de leerwinstmeting: dat is inderdaad uitdagend, complex en gedurfd. Daarom starten we alvast met het beperken van het meten van de leerwinst tussen het vierde en het zesde leerjaar. Maar wil dat zeggen dat we dan in een totaal nieuw land terechtkomen of dat dat een totaal novum is? Neen, want zelfs in Vlaanderen is er al drie keer wetenschappelijk onderzoek gevoerd en leerwinst gemeten, wat betreft het vierde en het zesde leerjaar. Er zijn drie onderzoeken waarnaar ik kan verwijzen: de PIRLS-repeatstudie tussen 2016 en 2018 voor taal; de TIMMS-repeatstudie tussen 2019 en 2021 voor wiskunde en het SiBO-onderzoek (Schoolloopbanen in het basisonderwijs) voor taal en wiskunde – die ging nog verder – in de periode 2007-2009.
Het is dus geen totaal novum, maar toegegeven: het is complex, het is gedurfd. Maar dat mag ons er niet van weerhouden om die stap te zetten.
Wat betreft het operationaliseren, en als het erover gaat dat het onduidelijk is hoe scholen gaan worden geclusterd, om te bepalen welke scholen vergelijkbaar zijn met andere: dat is nu net bij uitstek iets wat we moeten overlaten aan het Steunpunt. Zij doen dat ook op grond van statistische data, en ik heb daar wel vertrouwen in. Maar dat kunnen we niet regelen in dit ontwerp van decreet.
‘Teaching to the test’, dat was een argument dat we aanvankelijk hoorden, ik denk zowat twee jaar geleden. Ik heb het niet meer zo nadrukkelijk horen weerkeren, tot op vandaag. Ik heb daarop twee antwoorden. Mocht het effect van teaching to the test spelen: er worden vandaag OVSG-toetsen (Onderwijsvereniging van steden en gemeenten) en interdiocesane proeven georganiseerd. Men heeft er nog nooit over geklaagd dat er een effect van teaching to the test zou zijn. Maar mocht dat in dezen dan zo zijn omdat het een belangrijke Vlaamse toets is, ja, het gaat over Nederlands en wiskunde en daarover kan men niet genoeg teachen, denk ik dan. Als daar dus inderdaad een effect zou zijn waarbij men, door het invoeren van deze proef, overmatig veel aandacht zou hebben voor Nederlands en wiskunde, dan denk ik dat het ook nog eens een goede zaak is. Want dat zijn net de essentiële vakken die alle andere vakken mogelijk maken. Dat zie ik dus zelfs niet als een negatieve uitwasem, maar wel als een mogelijk positief resultaat.
Wat betreft de rankings, denk ik dat de Raad van State en ook de commissie van toezicht (cvt) ons kan geruststellen, of jullie, als jullie mijn woorden niet geloven denk ik dat de Raad van State jullie toch enigszins kan geruststellen. Men erkent daarbij dat dit eigenlijk wel goed geregeld is in dit ontwerp van decreet.
Wat betreft de relatie tot nieuwe eindtermen, stelt het probleem zich niet. De minimumdoelen waaraan we nu aan het werken zijn, gaan over de tweede en derde graad van het secundair onderwijs. En door fasegewijs deze toetsen in te voeren, gaan we in de derde graad van het secundair onderwijs pas in 2024 de eerste afname van deze toetsen hebben. Ik denk dat we er zelfs met de huidige timing veel vroeger dan dat voor gaan kunnen zorgen dat die eindtermen, die minimumdoelen zijn ingevoerd.
Wat doen scholen met individuele resultaten? Daarover zijn er twee meningen, waarbij men bij Vooruit – en ik denk bij Groen eigenlijk ook – vraagt om ervoor te zorgen dat deze resultaten niet gebruikt mogen worden in de eindevaluatie … (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Vlaams Belang zegt dat je moet inschrijven dat ze altijd meegenomen worden in de eindevaluatie. Zoals in het ontwerp van decreet staat, geven we vertrouwen aan de scholen, en is het dus hun keuze. Maar als ze die keuze maken, moeten ze het wel vooraf duidelijk maken in het schoolreglement, zodat je niet voor verrassingen komt te staan. Maar het is wel de keuze die zij maken. En gelet op het feit dat het enkel over Nederlands en wiskunde gaat, zal men sowieso altijd andere evaluaties meenemen. Maar goede afspraken maken goede vrienden. Daarom is het ook goed geregeld: als je het meeneemt in de eindevaluatie, geef dat dan vooraf ook aan in het schoolreglement.
Wat betreft het verplicht begeleidingstraject hebben we inderdaad gezegd dat, wanneer we vaststellen dat scholen stelselmatig onderpresteren, we die ook moeten kunnen begeleiden naar een verbeteringstraject. Dat is de logica zelve. Ook dat is het nut van deze Vlaamse toetsen. Maar ik denk dat er in dit ontwerp van decreet eigenlijk niet zo gek veel staat over dat begeleidingstraject, eenvoudigweg omdat dat al bestaat. En als u vraagt wie erover zal beslissen, wel, dat is diegene die daarover ook vandaag beslist: de onderwijsinspectie. Want vandaag is het zo dat dat in het Kwaliteitsdecreet al ingeschreven staat: de onderwijsinspectie kan beslissen op grond van een negatieve evaluatie, op grond van een doorlichting. En dat is ook wat we hier vastleggen, namelijk: de resultaten van deze toetsen gelden als een soort knipperlicht.
Op grond daarvan zal de onderwijsinspectie een doorlichting doorvoeren. Vervolgens kan zij, wanneer zij komt tot een negatieve evaluatie, een begeleidingstraject beslissen. Op dat vlak is er eigenlijk niets nieuws. De resultaten van deze toetsen dragen enkel bij tot een soort knipperlicht waardoor de onderwijsinspectie kan zeggen dat ze daar toch eens moeten gaan kijken, dat ze daar toch eens moeten doorlichten
Nog een bezorgdheid die wordt geuit, betreft het kunnen lezen van de resultaten. Deze bezorgdheid is terecht. Daarom hebben we het Steunpunt heel specifiek de opdracht gegeven om ervoor te zorgen dat de data worden vertaald en behapbaar zijn. De scholen moeten die resultaten kunnen vatten en lezen, zodat ze ermee aan de slag kunnen. Dat is belangrijk. Anderzijds zorgen we er ook voor dat de scholen zelf worden gesteund door de pedagogische begeleidingsdiensten voor wat betreft de zogenaamde datageletterdheid. We hebben daarvoor ettelijke miljoenen euro’s uitgetrokken, specifiek met de ‘libellé’ richting de pedagogische begeleidingsdiensten om die miljoenen euro’s te gebruiken in functie van de datageletterdheid en de scholing van de schooldirecties op dat vlak.
Een van de argumenten voor de onthouding van het Vlaams Belang was dat deze revolutie niet altijd revolutionair wordt doorgetrokken, bijvoorbeeld niet naar het vierde jaar secundair onderwijs. Ik sluit niets uit voor de toekomst, maar wij hebben twee jaren gekozen in het secundair onderwijs. De scharnierjaren zijn het tweede en het zesde jaar secundair onderwijs. Dat zijn de belangrijkste momenten waarop de fundamentele keuzes worden gemaakt. Dat is evident. Je zou het onmiddellijk voor alle jaren kunnen doen. Ik denk dat we nu al voor een gigantische operatie staan. We rekenen altijd, rudimentair genomen, met 70.000 studenten-leerlingen per leerjaar. We staan dus voor een oefening waarbij we in 2027 280.000 leerlingen in een bijna gelijke periode onderwerpen, volledig digitaal, aan een en dezelfde toets. Dat is toch wel een uitdaging.
Maar ik onderschrijf de ambitie. Met de introductie van deze Vlaamse toetsen verleggen we meer dan een steen in de rivier van het onderwijs. Het is een flinke kassei. Het kan een begin zijn. Ik onderschrijf het enthousiasme van diegenen die zeggen dat we daar nog andere items aan moeten kunnen toevoegen. Er zijn ook onderwijsverstrekkers die zo enthousiast zijn dat ze er toetsitems aan willen toegevoegd zien. Ik denk dat we misschien na deze start verder kunnen gaan dan enkel met Nederlands en wiskunde, dat we dan ook kunnen uitkijken naar andere vakken. Maar we moeten ergens beginnen. Ik denk dat dit een goede start is, een Vlaamse start, een ambitieuze start, en dat we hiermee een kassei in de rivier verleggen. (Applaus bij de N-VA)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1590/3)
– Artikel 1 tot en met 17 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.