Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het voorstel van decreet van Rik Daems, Matthias Diependaele, Peter Van Rompuy, Jan Bertels en Björn Rzoska houdende een kader voor grote projecten en programma's.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Diependaele heeft het woord.
Collega’s, we hebben hier ongeveer een jaar lang aan gewerkt in de commissie ad hoc die is opgericht en waar we over de partijgrenzen en de grenzen van meerderheid en oppositie heen interessante debatten hebben gehad. Ik wil in de eerste plaats de collega's danken voor het werk dat er is geleverd. Het was zeer boeiend. Het toont aan dat inhoudelijk parlementair werk absoluut een meerwaarde kan betekenen. Ik wil zeker ook professor Van Garsse danken, penhouder bij het opstellen van dit voorstel van decreet, Bart Andriessens van het Rekenhof voor de sterke ondersteuning, en natuurlijk de vele sprekers op de hoorzittingen.
Tijdens de werkzaamheden toetste onze fractie de voortgang telkens af aan meerdere belangrijke bekommernissen. Binnen de besprekingen die we hebben gehouden in de commissie hebben we heel wat onderdelen besproken en heel wat uitweidingen gemaakt. Dit voorstel van decreet is daar maar een kleinere, eerder beperkte weerslag van en is de conclusie die we hebben getrokken. Ik wil daarmee zeggen dat het werk nog niet af is, maar daar kom ik straks op terug.
Een eerste punt dat wij in de gaten hebben gehouden en waar alle collega's het over eens waren, is dat publiek-private samenwerking (pps) in het verleden altijd veel te veel gebruikt is als een debudgetteringsmaatregel. We hebben ons daar allemaal tegen verzet. De nieuwe invulling die wij er aan wensten te geven, zet zich daar tegen af.
Een tweede punt is dat we het investeringsniveau van de overheid omhoog moeten krijgen. In de hoorzittingen werd nog maar eens bevestigd dat het investeringsritme van de gezamenlijke overheden gedurende een lange periode nauwelijks boven de benodigde vervangingsinvesteringen uitsteeg. Deze Vlaamse Regering heeft daarin een duidelijke omslag tot stand gebracht, waarbij de investeringen sneller stijgen dan de lopende uitgaven. Dit wordt nu vanuit het parlement aangevuld met een initiatief dat een versterkt decretaal kader aanreikt om op deze weg verder te gaan.
Een derde punt, niet het minst onder impuls van de voorzitter: de bestaande rapportering aan het parlement en de burger over de pps-projecten passen we aan. Die was dringend aan een update toe. Die gaan we nu ook doorvoeren. Het mooiste voorbeeld dat we gekregen hebben van een zeer degelijke rapportering daarover kwam uit Nieuw-Zeeland. Het is jammer dat ons plaatsbezoek niet is doorgegaan. Desalniettemin hebben we er veel ideeën uit opgestoken. Dit decreet vermijdt de herhaling van gegevens in jaarlijkse documenten maar focust op een pijplijnbenadering voor die rapportering.
Op al deze assen hebben we met dit voorstel van decreet vooruitgang geboekt, en dat is een goede zaak. Maar, zoals ik al zei, het is geen eindpunt, eerder een beginpunt. Daarom wil ik enkele bedenkingen toevoegen.
Bij het begin van de besprekingen en ook bij het omlijnen van de taak van de commissie, hebben we het verschillende keren gehad over wat we nu precies wilden. We detecteren vandaag drie grote pijnpunten in de verschillende pps-constructies waar we een oplossing aan wilden bieden.
Het is naar mijn aanvoelen maar gedeeltelijk gelukt om ook daar een antwoord op te bieden. Vandaar dat er nog bijkomend werk is. Een eerste van die drie pijnpunten is de kostprijs. We zijn er altijd van uitgegaan, ongeveer twintig jaar geleden toen we gestart zijn met die pps-constructies in Vlaanderen, dat we door middel van die pps de kostprijs van die projecten konden drukken. Maar ondertussen zijn er voldoende voorbeelden die aantonen dat dat niet noodzakelijk het geval is.
Ten tweede zijn we ervan uitgegaan dat we per definitie een betere kwaliteit zouden hebben. In vele gevallen is dat ook zo. Maar in heel wat gevallen is er geen garantie dat we door middel van die pps ook effectief een betere kwaliteit krijgen. Een laatste pijnpunt is zo mogelijk het meest jammere. We hadden gedacht dat we door middel van pps ook sneller die projecten konden verwezenlijken. Maar dat is ook niet altijd het geval. Daar zijn voldoende voorbeelden van.
Met dit voorstel van decreet lossen we een aantal randfenomenen op, maar de kern zelf zal per project of programma bekeken moeten worden. Dit voorstel van decreet verhoogt – in zekere mate – de investeringscapaciteit van Vlaanderen. Maar die verhoogde investeringscapaciteit is onderhevig aan belangrijke randvoorwaarden waarop we nog moeten doorwerken. Dat is dan niet de zoektocht naar financiële middelen – ik weet, mijnheer Daems, dat we daar nog boeiende discussies over zullen voeren –, want die zijn wel degelijk voorhanden. Het probleem zit eerder in het vergunningenbeleid, de investeringsagenda en dergelijke. Daarover moet in de toekomst eerder een politiek dan een technisch debat worden gevoerd.
Ten slotte, we zetten hiermee stappen vooruit op het vlak van rapportering en versterking van de rol van het parlement. Dat is een goede zaak maar ook daar blijft er werk aan de winkel om dat alles in te bedden in een digitale omgeving die zowel performant is als tezelfdertijd de volksvertegenwoordiger en de burger op een begrijpbare en heldere wijze informeert. Parallel trouwens met ons werk in de commissie was er ook de werkgroep ‘leesbaarheid van de begroting’ die hier gedeeltelijk aan tegemoetkomt.
Afsluitend: onze fractie keurt dit voorstel van decreet met zeer veel overtuiging goed maar zal ook volgende legislatuur blijven opvolgen hoe dit zich in de praktijk vertaalt. Onze fractie zal ook verdere initiatieven blijven nemen om het voor Vlaanderen benodigde investeringspeil tot stand te laten komen. Ik wil daarmee te zeggen dat de omslag die deze Vlaamse Regering gemaakt heeft met betrekking tot het optrekken van het investeringspeil in Vlaanderen nog maar het begin is en dat we ook de volgende legislaturen die omslag moeten verderzetten.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Collega’s, er werd vandaag in de media bericht dat er te weinig wetgevend werk komt vanuit het parlement zelf. Ik denk dat dit voorstel van decreet er bij uitstek een voorbeeld van is dat dat niet zo is of niet zo hoeft te zijn. Ik wil dan ook mijn collega’s bedanken voor het werk dat we samen hebben kunnen doen om een belangrijk voorstel van decreet erdoor te krijgen, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen. Ik denk dat het niet zo vaak lukt voor zulke grote en complexe decreten. Daarom wil ik in het bijzonder onze collega Rzoska hiervoor feliciteren, want ik denk dat hij de vader is van dit voorstel van decreet. Hij is twee tot drie jaar geleden gekomen met een goed uitgewerkte conceptnota van dertig tot veertig bladzijden lang om de problematiek aan te kaarten en hij deed dat op een objectieve en heldere manier. Dat heeft ertoe geleid dat we het over de partijgrenzen heen hebben opgenomen en gekomen zijn tot iets.
Het is dan de verdienste van collega Daems, nu ik toch bezig ben, om op een gegeven moment voor te stellen om professor Van Garsse hiervoor een voorstel van decreet te laten schrijven. Dat is geworden wat het nu geworden is, toch een indrukwekkend werkstuk.
Collega Diependaele heeft de verschillende aspecten daarvan naar voren gebracht. Ik ga die dus niet allemaal herhalen.
Zelf had ik ook een conceptnota, zij het iets dunner maar kwalitatief even indrukwekkend als die van collega Rzoska over de investeringsnorm van 3 procent, waar we hopelijk in de volgende legislatuur naartoe zullen kunnen werken.
Een aantal elementen daarvan heb ik ook kunnen terugvinden in dit voorstel van decreet. Ik denk dan in het bijzonder aan een betere inspectie en opvolging van de uitvoering van de investeringsprojecten die we goedkeuren in dit parlement, die we opvolgen via de begroting, maar waarvan de uitvoering vaak te wensen over laat. Dit voorstel van decreet geeft een aantal instrumenten om dat op een veel nauwgezettere manier te blijven opvolgen, via regeringscommissarissen, de Inspectie van Financiën en natuurlijk ook een transparante rapportering aan het parlement.
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, soms zegt men wel eens: eigen lof stinkt. Maar ik sluit me aan bij de lofbetuigingen van de collega’s, dat dit een goede parlementaire werking is geweest.
We hebben een goede ad-hoccommissie gehad, waarbij we de bedachtzaamheid en ook de toestemming hebben gekregen om de goede werking van die commissie voort te zetten en een goede evolutie te hebben van de taakomschrijving. Van een themadebat zijn we naar een voorstel van decreet gegaan, dat hier nu vandaag voorligt. Dat is een goede evolutie geweest dankzij de goede werking, dankzij de interessante hoorzittingen en de ondersteuning die we hebben gekregen, waarvoor dank.
Onze fractie wil twee zaken absoluut benadrukken. We pleiten er al heel lang voor, naar aanleiding van de cijfers van de internationale economische instellingen en onze eigen Nationale Bank, dat de overheidsinvesteringen naar boven gaan. Met dit voorstel van kaderdecreet hopen we dat we daarin kunnen slagen, met een transparante financieringswijze, met een duidelijk kader en met een alternatieve financiering die niet alleen wordt aangewend – zoals in het verleden soms te veel is gebeurd –, om een debudgettering te krijgen vanuit de begroting, maar met een alternatieve financiering die een meerwaarde kan bieden, als ze past binnen een duidelijk kader, niet alleen met betrekking tot budgettering maar op verschillende terreinen.
Dit kwaliteitskader voor grote projecten dat wordt uitgerold in programma's – in de verre toekomst kan dat ook voor programma's en projecten van lokale besturen – is een goede stap met een kwaliteitsvolle rapportering. Daar wil ik de nadruk op leggen. We hebben heel sterk gewaakt over ‘checks and balances’ tussen de uitvoerende en de wetgevende macht. Ik ben heel blij dat de collega's daarin zijn meegegaan. Zo ontstaat er een mooi evenwicht tussen het parlement en de regering, waarbij elk zijn eigenheid kan behouden en zijn taken kan uitoefenen.
Dit voorstel van decreet bevat ook een primeur, want wij voeren de sunsetclausule in. Dat betekent dat we zelf zeggen dat dit voorstel van decreet gaat eindigen op 1 januari 2030, dus over tien jaar. Tegen dan moeten we het kwaliteitskader hebben aangepast, zo niet treedt het buiten werking of moeten we het verleggen. Dit is een primeur. We zorgen ervoor dat er geen overlast in wetgeving blijft bestaan als dat niet meer nodig is.
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, collega's, iedereen die hier ooit is begonnen in het Vlaams Parlement, herinnert zich wel de eerste debatten die men heeft meegemaakt, ofwel in een plenaire vergadering ofwel in een commissie. Een van de eerste debatten die ik meemaakte, was in 2013 in de commissie Financiën over het mogelijke zwaard van Damocles dat hing boven een project Scholen van Morgen. Het was een project van ongeveer anderhalf miljard euro dat in 2013 nog altijd buiten de begroting viel. Er was een voortdurend heen-en-weerspel met Europa, met Eurostat, met het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) om na te gaan hoe we dat project nu eigenlijk financieel moesten afhandelen.
Zoals dat dan gaat, collega's, heb ik daar een afwijking op gekweekt. Ik vind dat mensen recht hebben op een afwijking en soms meer dan één. Ik was onmiddellijk geïnteresseerd. Mijnheer van Dijck, daar hebben we een M-decreet voor, dat weet ik, maar ik vrees dat ik daar niet binnen pas.
Als ik kijk naar de historiek van het zoeken naar alternatieve financiering en publiek-private samenwerking (pps), dan moeten we ongeveer teruggaan tot begin de jaren 2000. Dan zie je dat er op dat moment een dilemma ontstaat – een begrijpelijk dilemma voor beleidsmakers: aan de ene kant heb je de drang om de overheidsfinanciën te financieren en op te lossen, aan de andere kant heb je de oplopende infrastructuurnoden. Men gaat schuchter op zoek naar instrumenten, naar financieringsmechanismen om te voldoen aan de twee. We gaan investeren in grote infrastructuurprojecten, maar we gaan ervoor zorgen dat die buiten de begroting vallen.
Vanaf 2004 komen die technieken op kruissnelheid en heeft men geprobeerd te investeren zonder schulden.
Men ging ervan uit, want dat was bijvoorbeeld bij Scholen van Morgen de drijfveer, dat het sneller zou gebeuren en dat het ook kwalitatiever en goedkoper zou zijn dan de klassieke financiering. Dat zijn allemaal elementen waarvan we de afgelopen jaren, vaak met het schaamrood op de wangen, hebben moeten vaststellen dat dat niet het geval was.
Het tweede punt dat ik wil maken, houdt verband met het Europese systeem van de rekeningen, de ESR-regels (Europees Systeem van Nationale en Regionale Rekeningenregels), die voortdurend scherper geworden zijn. Er werd ook al bij ESR 95 heel wat voorbehoud gemaakt bij de manier waarop Vlaanderen, de toenmalige Vlaamse Regering, de pps-constructies in elkaar zette. De discussies – ik refereer aan mijn begin – in de commissie duurden vaak oeverloos: zullen Scholen van Morgen en heel wat andere projecten nu binnen de begroting vallen of niet? Daarbij werd gevraagd naar B-scenario’s. Toenmalige ministers – en ik werp absoluut geen steen – gingen er vanuit dat het nooit zou gebeuren en dat Europa zou toestaan wat wij in Vlaanderen deden. Dat gebeurde echter niet. En dat heeft deze Vlaamse Regering bij het begin van haar beleidsperiode ook financieel voor een hoge drempel gezet, omdat die projecten stuk voor stuk binnenvielen in de begroting en op die manier het financiële plaatje een stuk moeilijker maakten.
Collega's, ik ben blij dat we vandaag – en het is echt van belang, daarom sta ik ook achter het spreekgestoelte – na ongeveer tien jaar met een aantal mensen in de commissie Financiën hebben gezegd – op mijn voorstel, maar onder dynamische leiding van commissievoorzitter Daems – dat we zouden proberen te evalueren wat onze ervaringen met dat instrument zijn. Ik vind het logisch dat je dat als beleidsmaker doet. Je hebt iets geprobeerd, je hebt daar een bepaalde ervaring mee. Er speelt een internationale context. Wat leren we daar nu uit? Wat is goed, wat is minder goed? Wat willen we bijsturen?
Mijn eerste idee – de collega's die ik van bij het begin heb benaderd, weten dat – was terug te vallen op artikel 78 in het reglement. Waarom artikel 78? Het is een van die instrumenten, collega’s, die soms ondergesneeuwd en in onbruik raken. Ik had de idee om daarrond een themadebat te voeren. Dat instrument van een themadebat is trouwens ook door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) naar voren geschoven als een van de instrumenten die het parlement niet meer hanteert in zijn parlementaire werkzaamheden. Het is ongeveer tien jaar geleden dat we dat instrument hebben gebruikt.
Aanvankelijk was ik blij dat men, na enige overtuigingskracht, toch meeging in de richting van zo'n themadebat. En inderdaad, collega Van Rompuy, ik had daar een vrij lijvige nota voor geschreven. Ik heb dat niet alleen gedaan. Ik wil hier dan ook graag hulde brengen aan mijn medewerker Patrick Martens, die ik even gek rond pps-projecten heb gemaakt als mezelf.
Collega’s hebben er al naar verwezen, dat voorstel van themadebat is en cours de route verschoven in de richting van: zouden we niet kunnen toewerken naar een kaderdecreet? Ik moet eerlijk zeggen, mijnheer Daems, dat ik, toen u met dat voorstel kwam, mijn themadebat snel vergeten was. Want dan hadden we hier waarschijnlijk een zeer boeiend debat gevoerd, waarbij jullie allemaal, alle 124, laaiend enthousiast op de banken zouden staan, zoals dat ook nu het geval is. (Opmerkingen van Kris Van Dijck)
Ik weet het, mijnheer Van Dijck, u bent aan het luisteren. Absoluut.
Nee, ik dacht: een kaderdecreet, dat zou straffer zijn, want dan doen we wetgevend werk. En dat wetgevend werk hebben we dan nog eens zelf als parlement gemaakt. Want in de media wordt er vandaag soms aan getwijfeld of we nog wel zelf dingen maken. Ik ben dus onmiddellijk meegegaan in dat idee van een kaderdecreet. Want op die manier kunnen we, over de grenzen van oppositie en meerderheid heen, als parlement zeggen: ‘Er zijn een aantal criteria die wij als parlement van belang vinden en die wij aan de Vlaamse Regering opleggen op het moment dat ze op zoek gaat naar een alternatieve financiering.’ Pps, Design Build Finance Maintain (DBFM), het maakt mij niet uit in welke formule, maar er zijn een aantal criteria die wij als parlement naar voren schuiven en die we van belang vinden.
Ik heb ook altijd een zwak gehad voor transparantie en rapportering aan het parlement. Ik vind het van belang om aan te stippen dat collega's die hier nu nog altijd actief zijn in 2007, ook toen over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, een resolutie op tafel hebben gelegd, unaniem goedgekeurd in dit huis, om die transparantie op die pps-projecten ook naar het parlement te brengen. Ik noem vier van die collega’s, omdat zij hier vandaag nog alle vier actief zijn: Koen Van den Heuvel, Jan Peumans, Sven Gatz en Bart Caron. En ik vind het zeer goed dat we nu, tien, elf, twaalf jaar later, zeggen: ‘We gaan een stap verder en we scherpen die regels aan.’
Waarom is dit voorstel van kaderdecreet nu van belang? Het is van belang door de transparante rapportering en de strategische visie op het gebruik van alternatieve financieringsinstrumenten die wij opleggen aan de Vlaamse Regering. De regering zal veel meer moeten onderbouwen waarom ze voor bepaalde vormen van alternatieve financiering kiest. Het is ook van belang door de verplichte evaluatie voor, tijdens en na uitvoering van de projecten en het maximumpercentage van de uitgavenbegroting die erdoor beïnvloed mag worden en die wij als parlement zelf ook kunnen opleggen.
Collega’s, ik weet dat dit niet de meest sexy materie is, maar we leggen zeer belangrijk wetgevend werk op tafel. Er zijn al heel wat lofbetuigingen gevallen, en ik wil mij daar graag bij aansluiten. Ik zie ook wel nog een aantal verbeterpunten waar we nu misschien niet zijn uitgeraakt, maar waarvoor we in de komende jaren zeker stappen vooruit zullen zetten.
Ik was bijvoorbeeld bijzonder gecharmeerd door het Nederlandse model met een lange investeringskalender voor grote projecten, zelfs over de legislaturen heen, zodat privé-investeerders kunnen zien wat er op hen af komt en wanneer ze in welk project zullen kunnen instappen. Dat vond ik een interessant model, dat het nu weliswaar niet gehaald heeft, maar dat er in de volgende legislatuur eventueel wel zal komen.
Ik vind dat het werk dat vandaag op tafel ligt, interessant is. Er zit van iedereen zeer veel in. We hebben fantastische hoorzittingen gehad, met nationale en internationale voorbeelden. Iedereen heeft daar ook zijn ei in kunnen leggen. De sunsetclausule is, zoals collega Bertels aanhaalde, van belang, en was trouwens, als ik me niet vergis, een vraag van de Open Vld-fractie, die toch ook wel met die sunsetclausule aan de slag wilde gaan. Dat vind ik een interessant gegeven.
Mijnheer Van Rompuy, u wordt met blozende wangen de vader van het voorstel van decreet genoemd, maar ik denk dat er in dezen veel vaders aan het werk zijn geweest. Misschien had er nog een moeder bij moeten zitten.
Dat moet u thuis dan maar eens uitleggen.
Ik zal dat thuis inderdaad wel eens uitleggen.
Ik denk dat we met dit voorstel van decreet hier als parlement een stevige stap vooruit zetten, collega’s. Het gebeurt niet elke dag, maar ik ben er fier op dat we dit samen met de collega’s hebben kunnen realiseren. Ik dank u. (Applaus)
De heer Daems heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik denk dat de waarde van het voorstel van decreet, zoals het nu voorligt, niet overschat kan worden. Volgens mij is dit een voorstel van decreet dat een baanbrekend kader schept, of toch voor een stuk.
Laat mij beginnen met een aantal vernieuwingen die er toch wel in zitten, voorzitter, want u bent nogal voorstander van vernieuwingen. We schaffen een decreet af, wat ook niet elke dag voorvalt. We schaffen een decreet af, met name het decreet houdende controle op grote infrastructuurprojecten, net omdat er dubbeltellingen zijn.
We voeren inderdaad voor het eerst een sunsetclausule in. Dat is gewoon een clausule die zegt dat dit decreet tijdelijk van kracht zou zijn en dat het parlement het decreet moet herbevestigen als die periode eenmaal afgelopen is, al dan niet in gewijzigde vorm. Het is de enige maatregel die je kunt nemen om de toevloed aan decreten en wetten tegen te gaan. Dat komt een beetje terug op een vrij oud voorstel van mezelf destijds, het Wetsactueel, waar niemand ooit van gehoord zal hebben, maar waarbij de redenering was dat je op regelmatige basis wetten herbekijkt en ze afschaft als ze geen nut meer dienen. De sunsetclausule is daar een element van, want je gaat a priori iets inbouwen waardoor onnodige wetten automatisch verdwijnen. Dat is niet zo gek en het is een vernieuwing.
Daarnaast – en dan komt de budgettaire freak in mezelf naar boven – schrijven we hier eigenlijk iets in wat in de Verenigde Staten bekend staat als een Gramm-Rudmangrendel. Dat zal u niets zeggen, maar Gramm, Rudman en Hollings waren Amerikaanse senatoren die er voor het eerst in geslaagd zijn om de uitgaven van de overheid door middel van een wet te beperken. Dat is wat we hier inschrijven. In dit voorstel van decreet schrijven we een decretale beperking in op het gebruik van het instrument van de beschikbaarheidsvergoeding. Die is beperkt tot 10 procent van het totale budget.
Ik moet zeggen dat ik dat wel plezierig vind. En het is ook wel baanbrekend want, voorzitter, het geeft aan dat in tegenstelling tot wat men zou vermoeden, het parlement grondwettelijk gesproken wel degelijk budgettaire beperkingen kan opleggen aan de regering. Ik moet zeggen dat ik een klein beetje vrees voor het advies van de Raad van State want dit is op de rand van de Grondwet. Maar laat het voor eens en altijd duidelijk zijn: dit decreet is, misschien nietsvermoedend, voor het eerst een garantie dat het parlement decretaal-wetgevend budgettaire beperkingen aan de regeringsactiviteit kan opleggen, en niet bij de stemming over het budget alleen, wat de primauteit van het parlement op de regering in budgettaire termen bevestigt. Dat klinkt allemaal heel technisch maar dat is niet onbelangrijk voor het verslag want dat is in alle eerlijkheid bijna revolutionair in het parlementaire, politieke gebruik van dit land.
We zetten eigenlijk de teller terug waar hij moet staan: het is met name het parlement dat over het budgettaire beslist en niet de regering. Ik kan dat niet genoeg benadrukken en ik weet dat dat niet onmiddellijk in onze debatten naar boven is gekomen, maar het feit dat we hier een sunsetclausule invoeren, het feit dat we een Gramm-Rudman-logica invoeren, het feit dat we een decreet afschaffen, geeft weer dat wanneer we in goede harmonie onder parlementsleden een gemeenschappelijk doel voor ogen hebben en fatsoenlijk samenwerken, we heel, heel ver kunnen gaan. In die zin dank ik de collega’s, het zijn geen drie maar vijf musketiers. Ik reken mezelf daarbij tenzij Matthias geen musketier genoemd wil worden want dat zijn Fransen. Ik wil wel iets anders zoeken, niet de Five Stooges want dat waren er maar drie zeker? De Daltons misschien. Maar wie is dan Jan? Lucky Luke?
Alle gekheid op een stokje, het kan niet overschat worden wat de kwaliteit en het vernieuwende is in het decretale werk dat we hier vandaag voorleggen. Het is echt wel baanbrekend voor het politieke gebruik. Ik ben toch al even bezig in de parlementen, ik ben ze ongeveer allemaal gepasseerd, en dit is echt wel verregaand.
Het is juist dat de heer Rzoska met de vraag voor een themadebat is aangekomen met een bepaalde stelling, met name dat we transparant willen zijn. We zijn er met z’n vijven in geslaagd om die transparantievraag te rekken naar een decretaal initiatief om een kader af te bakenen waarbinnen de doelstelling wordt gerealiseerd om meer investeringen mogelijk te maken omdat het geld voorhanden is, hoewel dat volgens de Europese regels niet mag. Dat is heel simpel gezegd waarover het gaat: het geld is er, de noden zijn er maar budgettair zijn we beperkt om het geld te gebruiken voor de noden omdat de Europese regels ons daarin beperken. Dit voorstel van decreet – hoewel de heer Diependaele gelijk heeft dat het niet alles oplost – schetst wel een kader, indien het juist wordt gebruikt, om die vicieuze cirkel te doorbreken.
Ik zal dit heel eenvoudig duiden. Vandaag staat er in onze begroting ongeveer 4 miljard euro aan investeringen. De 10 procent, die Gramm-Rudman-logica die in het voorstel van decreet staat, is niet toevallig want 10 procent is het maximum van terbeschikkingsvergoedingen die men van de totale begroting mag gebruiken. Dat is toevallig ook 4 miljard euro, dus 10 procent is niet toevallig. Maar als men die 4 miljard euro in plaats van oneshotinvesteringen doet, en men maakt daar terbeschikkingsvergoedingen van, dan maakt men een multiplicator waarbij die 4 miljard euro jaarlijks staat voor een investeringsmassa tussen 90 en 100 miljard euro. Men kan dat natuurlijk niet allemaal volledig doen en ook niet meteen, maar dat is wel de potentiële multiplicator die dit ontwerp van kaderdecreet schept.
Wanneer men van de 4 miljard euro die vandaag in de begroting staat 1 miljard euro zou gebruiken voor terbeschikkingsvergoedingen en de overige 3 miljard euro zou blijven gebruiken voor oneshotinvesteringen, dan zal de totale investering over de vijf jaar legislatuur niet 20 maar 40 miljard euro zijn. Dit ontwerp van decreet laat, indien een regering dat wenst, de regering toe om bij het begin van de legislatuur te beslissen om geen 20 miljard euro te investeren maar 40 miljard euro.
Dit kader, dat we nu decretaal vastleggen, laat dat in een transparante vorm toe. Het blijft een politieke beslissing van de regering. Het blijft natuurlijk een planning die een nieuwe regering moet opmaken, maar waar het gisteren in theorie ook wel kon, is het vandaag duidelijk gekaderd. Dat is wat er gebeurt. Indien een volgende regering een aantal problemen van scholen, van rusthuizen, van zwarte punten, van mobiliteitsproblematiek, van klimaatinvesteringen, van energiebevorderende investeringen, wil oplossen, kan dat.
Een volgende regering zal dus perfect kunnen zeggen: we gaan een programma maken over vijf jaar dat twee keer zo groot is als de vorige legislatuur. Dit decreet, dat niet sexy is, kan wel eens zeer sexy worden als op het terrein gezien wordt wat dat betekent. Hier kunnen we echt veel problemen van investeringen mee oplossen, als het juist gebruikt is, en op een transparante manier, op een manier waarbij het parlement de primordialiteit in handen houdt, en op een wijze waarbij alternatieve financiering, met private middelen dus, op een gelijkvormige manier voor alle projecten gebeurt. ‘No monkey business’, niet sui generis voor een school hier of daar, niet nog eens ergens in de Rand een halve debudgettering, neen, heel duidelijk!
In die zin denk ik dat dit voorstel van decreet veel verregaander is dan men vermoedt. Ik ben dus heel blij dat we dat alle vijf beseffen, alle vijf partijen en de mensen die het samen met Steven Van Garsse hebben uitgewerkt, eigenlijk Steven Van Garsse in eerste orde. Ik ben heel blij dat we, goed beseffend wat het betekent, het toch hier in de plenaire vergadering brengen om het aan jullie voor te leggen, en hopelijk straks ook goedgekeurd te krijgen.
Mag ik opmerken dat Steven Van Garsse, die de pen heeft vastgehouden, een wereldautoriteit is – en dat wordt toch te weinig gezegd – op het vlak van alternatieve financiering. Ik zal het nog eens herhalen. We hebben in Vlaanderen absolute wereldtopmensen, die we te zelden gebruiken. Steven Van Garsse, professor aan de universiteit, is een wereldautoriteit op het vlak van alternatieve financieringsvormen. Hij is met name ook vicevoorzitter van The United Nations Economic Commission for Europe (UNECE), de sectie alternatieve financiering bij de Verenigde Naties. Dat is echt een topper. Ik ben er zeker van dat, wanneer we dit voorstel van decreet goedkeuren, dit kader wel eens een schoolvoorbeeld zou kunnen worden voor elders, indien het goed gebruikt wordt vanaf de volgende legislatuur.
In die zin denk ik dat het echt wel knap is, wat we u voorleggen. Er is hard aan gewerkt. Het geeft effectief een kader van oplossing voor het gebrek aan investeringen, niet omdat er geen geld is, maar omdat de regelgeving het ons tot nu toe gewoon te moeilijk maakte, namelijk op Europees niveau.
Laat me er dan nog één element aan toevoegen, want het is voorstel van decreet 1 van een duo. Aan voorstel van decreet 2 zijn we niet toegekomen in deze legislatuur. We mogen hopen dat de vijf ‘Daltons’ daar alle vijf aan kunnen voortwerken in de volgende legislatuur, of althans een aantal daarvan, dat dit toch een beetje blijft bestaan.
Maar dan komt de vraag waar je dat geld vandaan haalt. Voorzitter, nu ga ik een verhaal vertellen dat u gaat plezieren. En als het u niet pleziert, heb ik mij heel fel vergist in u. Het is zo dat de zesde staatshervorming – en ik ben geen grote communautaire liefhebber, het begint al slecht – een aantal schatten verbergt. Verborgen schatten in de zesde staatshervorming, stel u voor. Eentje daarvan is het feit dat, omdat een stuk van de personenbelasting nu geregionaliseerd is, hier ook fiscale instrumenten aan verbonden zijn. Het is beperkt, het zou wat meer mogen zijn, zullen de collega’s van de N-VA zeggen. Stel u voor, ik vind dat ook: als je een stuk van de personenbelasting beheert, mag dat ook wel fiscale instrumenten bruikbaar maken. Daarin zit een element dat zegt dat je een belastingvermindering kunt geven aan mensen wanneer de centen die ze op tafel leggen, gebruikt worden voor infrastructuur. Ik heb dat goed laten nakijken. Dat betekent concreet dat dit bruikbaar zou worden in een decreet 2 om dit te doen. Simpel gezegd: als een Vlaamse burger van zijn spaarboekje, dat nu geen bal opbrengt, centen op tafel legt om als privaatinvesteerder mee te werken aan publieke investeringen, kun je aan die Vlaamse burger een belastingvermindering geven.
Ik zal u een voorbeeld geven. Je kunt tegen de Vlaamse burger zeggen dat hij, als hij 100 euro op tafel legt, een belastingvermindering van 2 procent op die 100 euro krijgt. Dat is zoals een interest, dat is zoals een dividend. Het heet niet zo, maar voor de beurs van die burger is het wel hetzelfde. Wat is het grote verschil? En daar zit die verborgen schat in de zesde staatshervorming! Als je dat dividend, dat zo niet mag heten, aan die Vlaamse burger in de vorm van een belastingvermindering geeft, betaalt hij geen roerende voorheffing. Het is immers geen dividend! Begrijpt u dat, voorzitter? U bent niet mee? Eigenlijk betekent dit dat de zesde staatshervorming, waarschijnlijk zonder het te beseffen of te weten of te willen, het mogelijk maakt dat een Vlaamse burger die mee investeert in noodzakelijke projecten voor de Vlaamse overheid belastingvrij een dividend kan krijgen voor zijn investering.
Wel, ik ben geen grote fan van staatshervormingen, maar als ik dat op voorhand had geweten, dan had ik niet tegengestemd, maar voorgestemd. Dit is wel een leuk feit. Indien we dat in een volgend decreet zouden zetten, betekent dit dat er eindelijk een aanzet wordt gegeven tot een volwassen, professioneel gedragen eigen Vlaams fiscaal beleid op het vlak van de personenbelasting. Dat is iets waarvoor ik al jaren pleit.
In die zin ben ik heel blij dat dit voorstel van decreet er nu is. Ik ben hoopvol dat het de aanzet kan geven naar een eigen Vlaams fiscaal beleid. Wij kunnen dan tegen die Vlamingen – die nu tientallen miljarden euro’s op hun bankrekening hebben staan, op een spaarboekje dat niets opbrengt – zeggen dat als ze meedoen aan een Vlaamse overheidsinvestering wij hun wel een fatsoenlijk rendement gunnen en zelfs meer: een belastingvrij rendement. Nog straffer is het dat België Vlaams geld, dat in Vlaamse projecten wordt geïnvesteerd, niet fiscaal kan afromen. Als dat niet mooi is, voorzitter?
Bij deze rond ik af. Ik ben bijzonder verheugd dat we dit met z’n vijven hebben kunnen doen. Ik denk dat het een baanbrekend voorstel van decreet is. Het zal nu zo niet worden ingeschat, maar de toekomst zal uitwijzen dat het wel degelijk zo is. Alvast dank aan iedereen die heeft meegewerkt. (Applaus)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het voorstel van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2018-19, nr. 1785/6)
– De artikelen 1 tot en met 3 worden zonder opmerkingen aangenomen.
In artikel 4, eerste lid, 1° en 2°, moet bij wijze van technische correctie het woord “voor” telkens worden vervangen door het woord “door”. Is het parlement het hiermee eens? (Instemming)
– Artikel 4 wordt zonder verdere opmerkingen aangenomen.
– De artikelen 5 tot en met 11 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het voorstel van decreet houden.