Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht dat hier voorligt, is een van die decreten die mogelijk gemaakt zijn door de zesde staatshervorming, waarbij de bevoegdheid over het jeugddelinquentierecht is overgedragen. Dat biedt Vlaanderen heel wat kansen om eigen accenten te leggen.
Ik wil graag eerst wijzen op het traject dat tot dit ontwerp van decreet geleid heeft. Er is gedurende dit traject met zeer veel betrokkenen in werkgroepen heel sterk samengewerkt om tot een aantal adviezen te komen: jeugdrechters, jeugdparketmagistraten, advocaten, academici, het Kinderrechtencommissariaat, actoren actief binnen de integrale jeugdhulp, enzovoort. Ook het perspectief van de jongeren zelf werd uitdrukkelijk meegenomen.
Dat intensief en participatief voortraject heeft uiteindelijk geleid tot het ontwerp van decreet waarover we ook tijdens de behandeling in het parlement, in de commissie Welzijn, nog een aantal hoorzittingen hebben georganiseerd.
Ik wil vanuit onze fractie enkele belangrijke elementen in dit decreet aanhalen. Ten eerste is er de verantwoordelijkheid. Het eerste belangrijke principe dat mee aan het ontwerp van decreet ten grondslag ligt, is dat we jongeren verantwoordelijkheid laten dragen. We erkennen dat jongeren jongere mensen zijn die in groeiende mate verantwoordelijkheid kunnen en moeten opnemen.
Dat ontslaat ouders en opvoedingsverantwoordelijken natuurlijk niet van hun eigen verantwoordelijkheid. Jongeren kunnen niet enkel een maatregel of een sanctie krijgen, maar ook begeleiding. Ze kunnen ook zelf voorstellen doen. Dat maakt het geheel tot een positief en toekomstgericht traject, waarbij de nadruk ook ligt op kansen tot herstel en groei naar volwassenheid.
Ten tweede komen ook de slachtoffers meer in beeld. Er wordt de mogelijkheid gecreëerd tot een positief project. De jongere moet zijn verantwoordelijkheid nemen voor de schade die hij heeft toegebracht ten aanzien van het slachtoffer en de gemeenschap. Dit past in een herstelgerichte benadering waarbij het slachtoffer centraal staat.
Het gaat niet louter om het opleggen van maatregelen en sancties om te straffen. De jongere wordt gewezen op de fout, en het is de bedoeling hem of haar inzicht te laten verwerven in de fout. De jongere krijgt begeleiding en hulp om het juiste pad terug te vinden. Slachtoffers en maatschappij krijgen erkenning; de dader krijgt nieuwe kansen.
Een herstelgerichte afhandeling krijgt prioriteit in het aanbod aan reacties. Het herstellen van de door het slachtoffer en de gemeenschap geleden schade en de sociale betrekkingen die door het plegen van een jeugddelict zijn verbroken, vormen een van de hoekstenen van dit decreet.
Ten derde is er de diversiteit aan maatregelen. Parket en jeugdrechtbank krijgen een scala aan maatregelen ter beschikking. Daarbij kunnen ze kiezen wat het meest gepast is, in functie van de kenmerken van de jongere en de gepleegde feiten, maar ook de voorstellen die hij zelf doet en de hele context.
Jeugdrechters en jeugdrechtbanken zullen duidelijk en expliciet aangeven waarom men voor de ene of andere reactie kiest, en met welke factoren al dan niet rekening wordt gehouden. Zo wordt ook getracht om genomen beslissingen te objectiveren.
Ten vierde worden ouders en opvoedingsverantwoordelijken heel expliciet betrokken. Als de jeugdrechter of de jeugdrechtbank de minderjarige verdachte of minderjarige delictpleger een maatregel of sanctie oplegt, dan kan ze opleggen dat ook met de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken delictgericht moet worden gewerkt.
Ten vijfde komt er een scheiding van jongeren die een delict hebben gepleegd en jongeren uit een verontrustende opvoedingssituatie. De organisatie van de gesloten opvang voor diverse doelgroepen in Vlaanderen staat voor ingrijpende veranderingen. Dat weten we allemaal; het komt meermaals in onze commissie ter sprake. Het is ook heel uitdrukkelijk de bedoeling dat jonge delictplegers in een gemeenschapsinstelling worden opgevangen, in leefgroepen die uitsluitend voor delictplegers bedoeld zijn.
Ze worden dus in de toekomst niet meer gemengd met jongeren in een verontrustende situatie (VOS). We weten dat bij een strikte scheiding tussen een VOS en een MOF (als misdrijf omschreven feit) sowieso extra capaciteit in de gesloten opvang nodig zal zijn.
Ten zesde, evidencebased werken: in het ontwerp van decreet zit geïncorporeerd dat er een evaluatie komt, dat er ook een aantal zaken echt wetenschappelijk worden opgevolgd.
Ten zevende: de derde vorderingsgrond legt uitdrukkelijk de link met de jeugdhulp. Onze fractie hecht hier zeer veel belang aan.
Het decreet Integrale Jeugdhulp bepaalt dat de jeugdrechter kennis moet nemen van verontrustende situaties op vordering van het parket om gerechtelijke maatregelen op te leggen. Hiertoe zijn er twee vorderingsgronden.
Met dit ontwerp van decreet wordt daar een derde aan toegevoegd. Jeugdhulpverlening kan ook worden opgelegd als wordt aangetoond dat er een procedure loopt bij de jeugdrechter of jeugdrechtbank in het kader van het jeugddelinquentierecht en er voldoende aanwijzingen zijn dat de minderjarige zich in een verontrustende situatie bevindt.
De reactie op het delict staat dus het bieden van jeugdhulp niet in de weg, integendeel.
Jonge delictplegers kunnen voor, tijdens of na een reactie begeleid worden door de jeugdhulp, die apart, maar complementair een antwoord zal bieden op de hulpvraag.
Ten slotte, een achtste element waar ik graag even op wil wijzen, zijn de rechtswaarborgen. In dit ontwerp van decreet zijn rechtswaarborgen natuurlijk essentieel, en via een aantal amendementen die we ingediend hebben en die besproken en goedgekeurd zijn tijdens de behandeling in de commissie, ook nadat we heel zorgvuldig een aantal zaken hebben beluisterd tijdens de hoorzittingen, zijn de rechtswaarborgen voor de jongere heel sterk aangescherpt.
Zo komt er een veralgemening van het hoorrecht en de besloten begeleiding in de voorlopige fase wordt aan striktere termijnen gebonden. Een eerste voorleiding kan niet meer bij videoconferentie, de jongere zal in persoon voor de rechter moeten verschijnen. Tijdens een videoconferentie zal steeds gewaarborgd zijn dat de jongere zijn raadsman ook privé kan spreken. Als de jeugdrechter dat wenst, kan hij de aanwezigheid van de jongere ook uitdrukkelijk eisen. Jongeren mogen niet in de mogelijkheid zijn zich aan een confrontatie met de jeugdrechter of de parketmagistraat te onttrekken, want een contact in persoon kan zaken reveleren die verborgen blijven tijdens een videoconferentie. Bij het opleggen van een maatregel of straf moeten context, ouders en opvoedingsverantwoordelijken in ogenschouw genomen worden.
Collega’s, ik besluit. Dit ontwerp van decreet wil naar aanleiding van een delict gepleegd door een jongere een duidelijke reactie bieden. Maar het ontwerp van decreet geeft ook uitdrukkelijk kansen tot herstel en groei. We begrijpen dat er bijkomende inspanningen nodig zullen zijn, onder meer in capaciteit. Maar met dit ontwerp van decreet tekenen we ook het kader daarvoor uit. Via een voorstel van resolutie dat we enkele dagen geleden ingediend hebben, vragen we ook specifiek naar een meerjarenplan voor de jeugdhulp. Wij gaan dit ontwerp van decreet met veel overtuiging mee goedkeuren. (Applaus bij CD&V)
De heer Van Malderen heeft het woord.
Collega’s, ik zou willen starten om ook eens vanuit de oppositie iedereen te bedanken die aan dit ontwerp van decreet heeft meegewerkt. Dat is vaak niet gebruikelijk, maar ik wil het uitdrukkelijk doen. Heel veel mensen hebben ons de afgelopen jaren en maanden vergast op adviezen, of er nu om gevraagd was of niet, hebben deelgenomen aan hoorzittingen, hebben ook vanuit diensten heel wat werk geleverd om dit ontwerp van decreet een invulling te geven. Het is passend om hen vandaag – het is een van de laatste grote oefeningen die we deze legislatuur op het vlak van welzijn doen – daarvoor te bedanken.
En ik ben het met mevrouw Schryvers eens dat de oorsprong van dit ontwerp van decreet correct dient te worden geplaatst in de zesde staatshervorming, in het Vlinderakkoord uit 2011. Dat akkoord gaf ons ook op dit vlak de kans om een eigen beleid te voeren, en vooral de afstemming te zoeken met jeugdzorg, maar ook met het bredere welzijnswerk, zoals de geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg enzovoort.
Het is een voorlopig eindpunt in een traject. Ik ben het eens met de positieve woorden dat heel veel mensen betrokken zijn geweest in een verhaal dat in essentie bottom-up diende te werken om, gedragen door het werkveld, dat blanco blad dat ons door de zesde staatshervorming is gegeven, effectief invulling te geven.
Als je dit zegt, moet je er echter ook bij zeggen dat dit traject er geen is dat zonder horten en stoten is verlopen. De zesde staatshervorming dateert van 2011. De eerste conceptnota lag op de banken van de Vlaamse Regering in maart 2015. Het ontwerp van decreet lag een eerste keer op de regeringsbanken op 14 juli 2017. En vandaag zijn we maart 2019.
Het is niet door het gebrek aan inzet van alle stakeholders die ik daarnet heb opgesomd dat het zo lang heeft geduurd. Het is niet door een gebrek aan goesting bij die mensen en instellingen om die Vlaamse bevoegdheid mee vorm te geven. En het is ook niet door een gebrek aan ‘sense of urgency’ in het werkveld dat dit zo lang heeft geduurd. Het is louter de verantwoordelijkheid van de politiek dat dit ontwerp van decreet heel vaak vooral stof heeft liggen vergaren alvorens het hier vandaag, op het einde van de legislatuur, voor ons ligt.
Het is ook zo dat, waar heel veel mensen in hoorzittingen en adviezen komen vertellen dat ze het proces ex ante hebben geapprecieerd, ze de tekst die vandaag voorligt teleurstellend vinden. De bekommernissen die door hen werden geuit, komen eigenlijk onvolledig aan bod in het ontwerp van decreet. Het roept het beeld op, collega's, minister, van een machine waar je een volbloed racepaard instuurt en waar op het einde van de rit een kameel uit komt. Dat is vooral een esthetische benadering, want een kameel kan een heel nuttig dier zijn.
Voorzitter, ik wil graag een aantal inhoudelijker pijnpunten aanhalen die we in dit ontwerp van decreet hebben gevonden. Eerst en vooral, het traject mag dan als positief worden ervaren, maar de essentie van wetgevend werk is wel dat mensen er naderhand mee aan de slag kunnen. En in dit traject is ons heel duidelijk geworden, zowel in adviezen van de Hoge Raad voor Justitie als van de Raad van State en andere, dat dit ontwerp van decreet, zeker in eerste orde, ons in een juridische woestijn zou sturen. Heel wat begrippen waren vaag, er zaten tegenstrijdigheden in, er waren leemtes enzovoort. En dat teert in op de rechtszekerheid . Een minderjarige moet kunnen rekenen op procedurele rechtsgaranties, onder meer bijstand door een advocaat als hij voor de procureur en de jeugdrechter verschijnt. De principes van gelijkheid, legaliteit, proportionaliteit en vermoeden van onschuld dienen te worden gerespecteerd. En alle maatregelen en sancties moeten duidelijk in het ontwerp van decreet worden gedefinieerd en omschreven. En dat was niet het geval.
Het is inderdaad zo, mevrouw Schrijvers, dat er vervolgens een deel amendementen gekomen zijn. Niet een beetje en niet in één keer, maar in meerdere golven.
Laat ons nu ook niet uitschijnen dat dit van harte is gebeurd. Die amendementen zijn ingediend na lang aandringen, in eerste instantie op hoorzittingen en in tweede instantie door de oppositie. En die amendementen zijn er ook gekomen omdat we de eerste keer deze legislatuur op amendementen een advies van de Raad van State hebben gekregen, niet omdat de meerderheid daarin heeft meegewerkt, maar omdat de voorzitter van dit parlement terecht heeft geluisterd naar de vraag daartoe vanuit de oppositie.
U zou deze mensen dankbaar mogen zijn omdat dit ontwerp daardoor ook wat verbeterd is. Een aantal van die amendementen hebben we ook mee goedgekeurd. Het valt me niet lastig om te zeggen dat dit ontwerp van decreet daardoor wat verbeterd is. De kameel is een dromedaris geworden, minister. Proficiat.
Het tweede knelpunt is wat inhoudelijker. Hier wordt op een wat verdoken wijze maar toch onmiskenbaar een verharding ingevoerd ten opzichte van de toestand vandaag. Die verharding wordt niet onderbouwd door de praktijk. Die verharding wordt niet onderbouwd door wetenschappelijke inzichten en staat dus op gespannen voet met een van de basisprincipes van uw ontwerp van decreet, namelijk evidencebased werken.
Er is ook niemand, behalve misschien één partij, die in het participatieproces om die toestand heeft gevraagd. We vinden dat problematisch, vooral omdat dit ook raakt aan een aantal basiscriteria waarop onze partij, sp.a, deze en andere ontwerpen toetst. We staan voor een positieve verantwoordelijkheid, niet voor een individueel schuldmodel. Jongeren moeten kansen krijgen, moeten gestimuleerd worden, mogen gerust achter de veren gezeten worden, aangezet tot verantwoordelijkheid, door hen te ondersteunen, door hen te informeren. Dat betekent ook dat je opvoedingsverantwoordelijken en maatschappelijke instanties ondersteunt, aangezien zij de directe link zijn met die jongeren. Maar we willen voldoende rechtswaarborgen opdat die positieve verantwoordelijkheid niet omslaat in een individueel schuldmodel, waarvan we echt wel de wortels terugvinden in dit ontwerp van decreet.
Dus, als het niet is omdat mensen erom gevraagd hebben, als het niet ondersteund wordt door de wetenschap en de praktijk, dan is het duidelijk dat het een politieke keuze betreft om voor die verharding te kiezen, om bijvoorbeeld meer uren gemeenschapsdienst mogelijk te maken, om gesloten opvang gedurende een langere periode te combineren met het aanhouden van de terbeschikkingstelling. Dat is een politieke keuze, waar wij tegen zijn. Wij hebben daar amendementen over ingediend. Die amendementen zijn verworpen.
Voorzitter, ik wil toch graag even herhalen wat we tot in den treure in de commissie hebben gezegd. De waarheid heeft ook haar rechten. Collega Van Malderen stelt hier dat het aantal uren gemeenschapsdienst dat opgelegd wordt, uitgebreid is, dat het aantal uren verhoogd is. Collega Van Malderen, u weet heel goed dat we de mogelijkheden voor een rechter of voor het parket uitbreiden. Het parket of de jeugdrechtbank heeft de keuze tussen minder of meer. In het ontwerp van decreet staat telkenmale uitdrukkelijk ‘maximaal’. Er is dus geen enkele verplichting. Dat betekent dat er dus een mogelijkheid is om, in functie van het delict, de jongere, de context enzoverder, een keuze te maken. Stop dus met hier telkenmale te doen alsof het gaat om dàt aantal uren, want dat is niet zo. U hebt dat gedaan in de commissie en u doet dat nu weer.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, ik vind het fijn dat u assertief uw ontwerp van decreet verdedigt. Dat is een goede zaak. U roept op tot eerlijkheid. Dan wil ik u ook vragen om te bevestigen dat de experten in de hoorzittingen net hierover hebben gezegd: ‘We begrijpen het niet. Het is niet nodig. Er is geen vraag tot die verhoging’.
Je loopt het risico dat er inderdaad strengere straffen zullen zijn, die volgens hen niet alleen niet nodig zijn maar ook een pervers effect kunnen hebben. Dat is ook wat er in de commissie gezegd geweest is. Vanuit de sector, die deze straffen uitvoert, is er met kennis van zaken gevraagd: doe die verhoging niet. We snappen niet waarom ze nodig is. Als we hier een intellectueel eerlijk debat moeten voeren, dan wil ik ook dat de kritiek die er vanuit de sector is gekomen, hier even intellectueel eerlijk aan bod komt.
Ik herhaal, collega’s, dat we eenvoudigweg meer mogelijkheden creëren. Dat is de essentie van alles. Ik heb nog altijd heel veel vertrouwen in onze jeugdrechters, dat ze in functie van wat er nodig is, een beslissing zullen nemen.
Mevrouw Schrijvers, waarschijnlijk zullen we dan tot in den treure hierover van mening verschillen. Ik vind de waarheid ook belangrijk. De waarheid is dat de huidige wet van 1965 ook in die vork voorziet, ook in een veelvoud aan mogelijkheden voorziet.
We staan niet alleen in die kritiek, het Kinderrechtencommissariaat deelt die. Eigenlijk staat het volledige werkveld, behalve het College van procureurs-generaal, achter die visie.
Het is evenzeer een kwestie van waarheid om vast te stellen dat het door u gekoesterde Cachet net als de bemiddelingsdiensten ons zijn komen vertellen dat als je eenmaal een aantal uren gemeenschapsdienst overstijgt, jongeren het perspectief niet meer zien. Ze verliezen het perspectief en het groter aantal uren werkt pervers. Als je al die dingen weet, waarom wil je dit dan mordicus inschrijven, behalve misschien om de symboliek te dienen, behalve misschien om een bepaald deel van de publieke opinie tegemoet te komen of behalve misschien om de eenheid in de meerderheid te behouden om dit decreet te laten goedkeuren?
Ik apprecieer het dat u, zoals mevrouw Van den Brandt zegt, uw compromis verdedigt, maar probeer niet te verhullen dat u misschien bepaalde dingen hebt moeten slikken die u liever niet slikt. Ze staan er wel in. Het zal wel iets zijn waarmee mensen die daar niet om gevraagd hebben effectief aan de slag moeten.
Het derde pijnpunt gaat over de rol van het parket. Dat speelt in dit ontwerp van decreet uiteraard een rol, maar volgens ons gaat die rol te ver. Dat het parket maatregelen en voorwaarden zou kunnen opleggen, lijkt ons bij uitstek het terrein van de jeugdrechtbank. Het ontwerp van decreet vult de bevoegdheden van het parket te ruim in waardoor zo het vermoeden van onschuld bij minderjarigen ernstig op de helling komt te staan. Voorwaarden opgelegd door het parket kunnen niet omdat die niet de afbakening kennen van deze die opgelegd zijn door de jeugdrechter. Daarnaast bestaat het risico – dat is ruim aan bod gekomen – op ‘net widening’ en te grote verschillen tussen arrondissementen. We bevinden ons daarbij alweer in een heel breed front dat deze opmerking maakt. We vinden dit echt wel een pijnpunt in het ontwerp van decreet.
Het vierde pijnpunt heeft betrekking op de uitvoering. Waar u zegt dat we dit zullen oplossen met een resolutie, vind ik dit echt een manco in heel dit verhaal.
Ik ben begonnen met de historiek te schetsen en te vertellen dat er in 2011 een zesde staatshervorming was. Eigenlijk werd er vrij snel in de legislatuur, al in de zomer van 2015, een conceptnota bij de Vlaamse Regering voorgelegd. Ik heb verteld hoe in 2017 het ontwerp van decreet voorlag. Nu moeten we hier helemaal op het einde van de legislatuur vaststellen dat we een decreet hebben dat maar een kader gaat schetsen en dat vervolgens zal moeten worden uitgevoerd.
U zegt dat u zich bewust bent dat daarvoor extra middelen voorhanden moeten zijn. Wat heeft u dan tegengehouden om ten eerste dit ontwerp van decreet sneller behandeld te krijgen en ten tweede dan ook voor de nodige middelen te zorgen? Uw antwoord dat dat toch gebruikelijk is bij een kaderdecreet, zal hier niet volstaan. Het zal hier niet volstaan omdat net in de sector van de jeugdzorg, maar ook in de sector van de justitiehuizen en in die van het brede welzijnswerk de tekorten gekend zijn. Het gaat niet op om te zeggen dat u nu een kader hebt gemaakt en dat een volgende minister, een volgende regering, een volgend parlement aan de slag zal gaan om het schilderij verder vorm te geven. We weten vandaag dat de penselen en de verf om te schilderen wat nodig is, niet aanwezig zijn.
Als je meer elektronisch toezicht wilt, dan weet je dat je daar meer middelen tegenover moet zetten. Als je weet dat je een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) en een als misdaad omschreven feit (MOF) apart gaat houden, dan weet je vandaag dat er nu al een capaciteitsprobleem bestaat dat door dit decreet alleen maar erger wordt. Als je weet dat je meer uren gemeenschapsdienst mogelijk maakt, dan weet je ook dat je in begeleiding moet investeren, en daarin bestaan vandaag al tekorten. Ze worden niet gecreëerd door dit decreet, ze bestaan, en ze dreigen groter te worden. Dus hier vandaag een ontwerp van decreet voorleggen dat alleen maar een kader biedt terwijl je weet dat die tekorten er zijn, is eigenlijk schromelijk tekortschieten.
Dit zijn vier redenen die ik heb aangepunt, collega’s, waarom onze fractie ook dit ontwerp van decreet niet zal goedkeuren.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega’s, ik wil graag beginnen waar de vorige sprekers ook begonnen zijn. Er is een heel traject afgelegd en ik wil erkennen dat het een goed en een lang traject geweest is. In het begin van de legislatuur zijn er werkgroepen samengekomen met experten, met de administratie en met betrokkenen om goed na te denken over de weg die we wilden inslaan en over de manier waarop we een Vlaams beleid konden opzetten. Dat was een goede start.
Als je dan echter ziet waar we geëindigd zijn met het decreet, dan maak ik mij daar op zich zorgen over, want de versie die we in het parlement besproken hebben, was een slordige versie. Los van de inhoudelijke keuzes, waar ik straks toe zal komen, zijn er technische en juridische bezwaren gekomen over de wijze waarop het geschreven was en de manier waarop het in elkaar zat.
Initieel hadden we een reeks amendementen om daaraan tegemoet te komen. We hebben er vervolgens op aangedrongen om advies te vragen aan de Raad van State. Ik dank de voorzitter om daarin mee te gaan, want uit dat advies zijn cruciale opmerkingen gekomen en vervolgens nog een reeks amendementen om dat decreet zo goed en zo kwaad mogelijk goed te maken. Dan is het jammer dat er na zo’n traject eigenlijk slordig werk wordt neergelegd en we met een decreet zitten waar er vragen rond blijven. Het is ook jammer dat van de opmerkingen van de Raad van State enkel de technisch-juridische zaken worden meegenomen, terwijl de heel fundamentele zaken opzij worden gezet.
De heer Van Malderen heeft het net al aangehaald: de Raad van State heeft in heel duidelijk woordgebruik zijn zorgen geuit over fundamentele jongerenrechten, over het recht op onschuld en over het recht op vermoeden van onschuld, dat onder druk staat en in het gedrang komt. Dat laatste is geen detail, collega’s, en vooral ook geen verrassing, want in de hoorzittingen hebben wij alle mensen die daar aan het woord zijn geweest, behalve het openbaar ministerie, op dezelfde nagel horen kloppen: door de te grote rol die het openbaar ministerie dankzij dit decreet krijgt, komt het vermoeden van onschuld in het gedrang. Maar toch gaan we verder. Ondanks alle adviezen, dat van de Raad van State op kop, gaan we verder. Dat vind ik jammer, collega’s, want ik denk niet dat we op die manier een goed decreet maken.
Er zijn in het traject ook positieve zaken gebeurd. In het begin hadden we een decreet dat een heel sterke scheiding voorzag tussen jongeren die een misdrijf hadden gepleegd en jongeren die in een verontrustende situatie zaten. Dat was goed. Dat onderscheid moesten we hebben. We weten echter allemaal dat jongeren die misdrijven plegen, vaak ook in een verontrustende situatie zitten. We moeten ook die context aanpakken, en in de loop van het traject is er inderdaad een derde vorderingsgrond gekomen. Dat betekent eigenlijk dat een rechter, wanneer hij een jongere voor zich heeft, niet alleen kan kijken naar wat die mispeuterd heeft, maar ook kan nagaan of de jongere een betere omkadering nodig heeft om terug op het rechte pad te komen. Er zijn dus ook goede zaken gebeurd tijdens dat traject. Daar wil ik zeker niet blind voor zijn.
Maar, collega’s, is het decreet zoals het nu voorligt er dan een dat Groen kan steunen? Neen. Er zitten zeker goede zaken in, maar met een aantal elementen hebben wij fundamentele problemen. Het grote probleem blijft de uithandengeving, en nu kom ik even terug op het hele traject. Er zijn werkgroepen geweest en we hebben experten, jongeren en het werkveld gehoord. Iedereen was het erover eens dat we van die uithandengeving af moesten en dat we er een alternatief voor moesten vinden. Dat was een heldere conclusie, al was de vraag natuurlijk wat dat alternatief dan moest zijn. Jullie hebben gelukkig goed werk geleverd en zijn met alternatieven gekomen, maar dan moet je die uithandengeving natuurlijk wel schrappen. Dan mag je die niet houden. Dat die erin blijft staan is zo’n blamage, is zo’n zonde, dat wij alleen maar tegen dit decreet kunnen stemmen. Dat gaat oprecht daarover.
Die uithandengeving is een probleem. We kunnen niet doof zijn voor internationale commentaar, voor de stem van de kinderrechtencommissaris en voor de stem van het werkveld. Iedereen zei dat die uithandengeving geschrapt moest worden en dat we voor een alternatief moesten zorgen. Welnu, we hebben die alternatieven.
Ik wil nog even ingaan op die alternatieven, die straffen. Zoals de heer Van Malderen zei, merk je dat een aantal zaken opgerekt wordt. Mevrouw Schryvers, ik hoor u graag zeggen dat rechters niet verplicht zijn om de maximumstraf te geven. Dat is waar, maar het parlement bepaalt wel de contouren waarbinnen rechters werken. Wij moeten niet hopen dat zij onze contouren flexibel en zachtjes invullen. Neen, zij krijgen die contouren en gaan daarbinnen werken. Als er hier in dit parlement beslist wordt … (Rumoer)
Voorzitter, ik denk dat er iemand het woord wil, tenzij ze allemaal heel hard naar mij aan het zwaaien zijn.
De heer Parys heeft het woord.
Ik wil even terugkomen op iets wat vijf minuten geleden gezegd is.
Dat kan niet, want ik ben nog maar vier en een halve minuut aan het spreken, mijnheer Parys.
Mijnheer Parys, mevrouw Van den Brandt is nu 4 minuten en 29 seconden aan het woord.
Het waren spreekwoordelijke vijf minuten, voorzitter.
Mevrouw Van den Brandt, ik wist natuurlijk dat we deze discussie zouden hebben en ik denk ook wel dat het goed is dat we het in de openbaarheid van het debat nog eens hebben over de uithandengeving. Die uithandengeving staat inderdaad nog altijd in het ontwerp van decreet. U zegt dat de meerderheid goed werk heeft geleverd en dat er inderdaad is voorzien in een alternatief, namelijk de lange sanctie in het Jeugddelinquentiedecreet.
Wij hebben voor de voorzichtigheid gekozen, mevrouw Van den Brandt, wij hebben een verzwaring toegevoegd aan de criteria, we hebben die cumulatief gemaakt. We hebben die voor recidivisten, voor zeer zware misdrijven zoals terreur gemaakt. Een jongere kan dan nog uit handen worden gegeven wanneer hij bijvoorbeeld 17 jaar is en medeplichtig aan het plegen van een terreuraanslag. Wij willen hiermee geen risico's nemen. We hebben gezegd dat we na een aantal jaar zullen evalueren of we die uithandengeving effectief behouden.
Maar ik vind het als wetgever onvoorzichtig om met iets nieuws te experimenteren en tegelijkertijd de uithandengeving in zijn geheel af te schaffen. Mevrouw Van den Brandt, stel u voor dat we worden geconfronteerd met vreselijke feiten waar een 17-jarige medeplichtig aan is en de wetgever heeft daar geen afdoende antwoord op omdat nog moeten worden geëxperimenteerd met het alternatief waarin effectief is voorzien in het ontwerp van decreet. Wij kiezen vanuit de meerderheid voor voorzichtigheid. En u wilt eigenlijk avonturen aangaan door ervoor te zorgen dat we nu met het alternatief komen dat we hebben ingeschreven maar meteen ook die uithandengeving afschaffen. U weet dat het over enkelingen gaat, dat het cijfer in de toekomst nog zal dalen omdat het enkel voor zeer zware misdrijven is, omdat er een cumulatieve voorwaarde is, omdat men een recidivist moet zijn om in aanmerking te komen voor uithandengeving, maar wij willen hierbij geen risico nemen. Het is in het belang van de maatschappij dat wij die keuze maken.
Collega's, we hebben dat argument ook in de commissie gehoord en ik hoor ook heel eerlijk zeggen dat in het regeerakkoord stond dat dit niet zou worden geschrapt. Maar het zijn niet enkel Groen en sp.a die daar commentaar op hebben, dit is geen politiek spel. Onze kinderrechtencommissaris, de internationale veroordelingen die we daarover hebben, de jeugdmagistraten en jeugdrechters vragen allemaal hetzelfde. Men behoudt nu een zeer zwaar instrument maar daarnaast bestaan er nog zeer zware sancties.
In een van de adviezen stond dat jongeren sneller en harder zullen kunnen worden gestraft dan sommige volwassen voor dezelfde feiten. Het is bijna interessanter om ervoor te zorgen dat men voor een volwassenenrechter komt want wanneer men alle instrumenten in dit jeugdrecht naast elkaar zet, riskeert men heel zwaar straffen.
Er is een aanpassing geweest maar het was op dat niveau dat de adviezen binnen kwamen. Als u dus zegt dat wij experimenteren, dan zeg ik dat u niet luistert naar adviezen die al jaren op tafel liggen en waaraan gewerkt is dankzij een goed overleg en een goed traject. Precies omdat het zo'n goed traject was, kan ik dit met zoveel overtuiging zeggen, we hebben de hele sector gehoord en we hebben rapporten en verslagen gelezen waar één ding uit kwam, namelijk om dat niet te doen. Maar het gebeurt toch, want het stond in het regeerakkoord. Ik vind dit geen manier om aan politiek te doen.
Mevrouw Van den Brandt, we hebben in de commissie een discussie gehad of daar nu evidence voor is. We zijn nogal voor evidencebased policymaking, dat wil zeggen dat we onze maatregelen aanpassen aan wat wetenschappelijk bewezen is. U hebt toen een studie geciteerd – ik ben blij dat u dat niet opnieuw doet – waarin staat dat jongeren die uit handen zijn gegeven, daarna veel nieuwe feiten plegen. We kunnen dat echter niet vergelijken met jongeren die bijvoorbeeld een alternatieve straf zullen ondergaan omdat die vandaag nog niet van toepassing is. We kunnen dat ook niet vergelijken met jongeren die vandaag onder de wet van 1965 vallen, want die vergelijking is gewoon niet gemaakt. Het kan dus zijn dat een uithandengeving veel recidive feiten oplevert maar dat het er wel minder zijn dan bij jongeren die bijvoorbeeld onder de wet van 1965 vallen. Laat ons dus na een aantal jaar evalueren hoe de situatie zich dan aandient en laat ons op basis van wetenschappelijk doorgronde feiten en analyses bekijken wat we daarmee doen. Dat is de aanpak die wij voorstellen, ik denk dat dat de slimste, de verstandigste en de veiligste weg vooruit is.
Evidencebased werken wil niet zeggen dat men alleen luistert naar de adviezen die in uw kraam en binnen het regeerakkoord passen, maar naar alle experten die een analyse maken. Evidencebased is gebaseerd op wat wetenschappers en wetenschappelijk onderzoek zeggen. We hebben experten en wetenschappers in de commissie gehoord en die zeggen heel simpel dat die uithandengeving eruit moet. Er zijn alternatieven en die zijn voldoende.
Door de twee systemen naast elkaar te behouden, creëer je net een zeer sterke verzwaring. Je moet je de vraag stellen of we die keuze willen maken. Het kan een politieke keuze zijn, maar het is niet de politieke keuze die ik namens mijn partij wil ondersteunen. Het mag jullie keuze zijn, maar kom er dan voor uit. Zeg dan dat je kiest voor een verzwaring en voor de mogelijkheid tot verzwaring van die systemen.
Mijnheer Parys, evidencebased werken betekent ook dat als de sector zegt, gebaseerd op feiten, op kennis en op ervaring, dat het optrekken van 30 naar 60 uur echt niet kan omdat het perverse effecten zal hebben, je ook naar hen luistert en dat je dan zegt dat je het niet gaat doen omdat je evidencebased wilt werken.
Zeggen dat dit ontwerp van decreet evidencebased is, maar tegelijkertijd de Raad van State, adviezen, hoorzittingen negeren, vind ik schijnevidencebased, mijnheer Parys.
Mevrouw Van den Brandt haalt een belangrijk punt aan. Wordt er nu evidencebased gewerkt op basis van dit ontwerp van decreet, ja of neen? Mevrouw Van den Brandt verwijst naar een aantal adviezen die inderdaad negatief zijn over de uithandengeving. Maar mevrouw Van den Brandt, er is geen enkele studie die vergelijkend is, die gebaseerd is op feiten en cijfers. Ze bestaat vandaag niet. Doe dus niet alsof die studies voorliggen waarop we zouden kunnen beslissen om het wel of niet te doen.
U zegt dat het een verzwaring is om de twee systemen naast elkaar te laten bestaan. Neen, ik ben daar helemaal niet van overtuigd. Een jongere kan nooit in de twee systemen tegelijkertijd terechtkomen.
U bent niet overtuigd, maar de experten en de juristen die we hebben gehoord wel.
U zegt: ‘Zoek een studie.’ Ik wil u dan de studie vragen die aantoont dat uithandengeving een goed instrument is. Toon mij een studie die bewijst dat het een goed instrument is dat we moeten behouden. Die bestaat ook niet. Er bestaat alleen heel veel wetenschappelijke evidentie die heel veel kanttekeningen maakt en heel veel kritiek geeft en heel veel vraagtekens plaatst en heel erg roept om het systeem eruit te halen.
Collega's, we hebben in de commissie een debat gehad en veel is daar al besproken. We kunnen akkoord gaan met politieke keuzes die worden gemaakt, maar ze moeten ook worden uitgevoerd. En de politieke keuzes die jullie hier maken, zijn in de context van vandaag niet uitvoerbaar. Er worden mooie principes vooropgesteld: we gaan, wat karikaturaal gezegd, de slachtoffers en de daders uit elkaar halen, dat is goed. We gaan zorgen dat jongeren in een problematische opvoedingssituatie niet meer naar een gesloten instelling moeten, maar ergens anders naartoe gaan. Maar die ‘ergens anders’ is er niet. Dat betekent dat, als we morgen meer slachtoffers van tienerpooiers detecteren – wat ik hoop dat we gaan doen –, en als rechters zeggen dat het slachtoffers van mensenhandel zijn die naar een veilige context moeten, waarvoor er helaas wachtlijsten zijn, er geen goed decreet is. Wat gaat een rechter dan doen? Hij gaat misschien na of er toch een feit is gepleegd, zoals drugs, waardoor de jongere toch nog in het systeem van een als misdrijf omschreven feit terechtkomt, waardoor hij toch nog bij de daders terechtkomt maar de jongere toch uit zijn milieu is gehaald. En dat moeten we vermijden, collega's. Door niet te zorgen voor voldoende randvoorwaarden, voor genoeg capaciteit, voor alternatieven, komen we er niet.
Hetzelfde geldt voor jongeren in de psychiatrie. In dit ontwerp van decreet staat heel terecht dat voor jongeren met psychiatrische problemen er psychiatrische begeleiding moet zijn, en dat kan soms in gesloten settings nodig zijn. Ze zijn er niet. Het is niet uitvoerbaar. Ik hoor dan de minister in de commissie zeggen dat hij het gefaseerd zal invoeren en niet onmiddellijk zal doen. Ik wil dan vandaag wel een actieplan op tafel zien over hoe we het gaan realiseren. Dat is er niet.
En ja, collega's, het zal geld kosten. Maar als je jongeren van in het begin niet op de juiste manier aanpakt, dan is de maatschappelijke kost op langere termijn veel groter. Er zullen recidivisten zijn, jongeren zullen op het foute pad geraken. Nu investeren in een goede jeugdhulp, evidencebased, mijnheer Parys, is een ‘return of investment’ van zeven keer de investering die je doet.
Collega's, ik hoop dus dat het investeringsplan er komt, want anders zal dit ontwerp van decreet, waar goede zaken in staan, er niet in slagen om waar te worden. (Applaus bij Groen)
De heer Depoortere heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's bij de beoordeling van het ontwerp van decreet over jeugddelinquentie hebben wij ons vooral gebaseerd op de concrete invulling van twee vragen. Is enerzijds de maatschappij, en in het bijzonder het slachtoffer of de slachtoffers, afdoende beschermd en is anderzijds – daarmee samenhangend – de dader op een voldoende manier bestraft zodat hij zich bewust is van zijn daden?
Minister Vandeurzen heeft bij de toelichting over dit ontwerp een aantal uitgangspunten opgelijst, die ons duidelijk maken welke richting Vlaanderen uit wil gaan met de nieuwe bevoegdheden, maar ook in het Vlaams regeerakkoord werd reeds een keuze gemaakt. Die komt erop neer, in een beetje wollige taal, dat er “een gedifferentieerd aanbod van duidelijke en constructieve reacties op delicten” moet komen “met aandacht voor herstel van de schade, een duidelijke maatschappelijke reactie en ondersteuning van de jongere in zijn ontwikkeling”. Als dit in mensentaal wordt omgezet, kunnen wij dit algemeen uitgangspunt deels onderschrijven, omdat het ten eerste de dader plaatst voor zijn of haar verantwoordelijkheid en er ten tweede sprake is van herstelgerichte maatregelen die de maatschappij en het slachtoffer ten goede moeten komen.
Anderzijds is er bij ons wel de vrees dat sommige ernstige delicten, zoals gewapende overvallen, aanrandingen en terrorisme, onderbestraft dreigen te blijven. Voor ons mag de slinger niet de andere kant uitgaan. Ook minderjarigen plegen spijtig genoeg soms zware strafbare feiten, en die moeten dan ook navenant worden bestraft. En ja, dat kan spijtig genoeg niet altijd door herstelgerichte maatregelen, maar enkel door een zwaardere bestraffing, bijvoorbeeld door deze criminelen tijdelijk uit de samenleving te halen.
Positief vinden wij de uitgangspunten dat de sanctie zich moet richten op de schade die de minderjarige aan zijn slachtoffer en de maatschappij heeft veroorzaakt. Ook het feit dat er ruimte wordt gemaakt voor systemen zoals monitoring, rapportering en evaluatie, kan op onze goedkeuring rekenen. Meer inzetten op een wetenschappelijk onderbouwd en gericht beleid ten aanzien van jeugddelinquentie komt iedereen ten goede.
Collega Van den Brandt heeft erop gewezen: een van de grote discussiepunten is de discussie over de uithandengeving van minderjarigen. Het zal u niet verwonderen: anders dan de linkse oppositiepartijen, die het liefst deze bepaling uit het ontwerp van decreet zien verdwijnen, vinden wij de cumulatieve voorwaarden om een minderjarige als volwassene te bestraffen net wél te streng. Op dit vlak is het ontwerp van decreet een typisch compromisvoorstel. Ook de N-VA geeft trouwens toe dat de uithandengeving niet meer zo makkelijk zal kunnen, omdat er aan een aantal cumulatieve voorwaarden moet worden voldaan. Voor het Vlaams Belang is die politieke keuze te verregaand. Ook minderjarigen plegen steeds meer zware en veelal gewelddadige misdrijven, waarbij de maatschappij, en in het bijzonder de slachtoffers, soms met lede ogen moet aanzien dat er geen krachtdadige aanpak volgt.
Dat er een aantal politieke keuzes worden gemaakt en dat het inderdaad moeilijker is om een dader uit handen te geven, staat buiten kijf. Dat is inderdaad de keuze die wordt gemaakt in dit ontwerp van decreet. Ik stel echter toch voor dat we ons bij een discussie in dit parlement aan de feiten houden. Mijnheer Depoortere, ik heb u daarnet horen zeggen dat minderjarigen meer en zwaardere misdrijven plegen. Quod non. Helemaal niet waar. Dat klopt niet. Geen enkele expert zal dat bevestigen. Niemand heeft dat gezegd in het heel lange voortraject waaraan de collega’s hebben gerefereerd. Als we het dus hebben over jeugddelinquentierecht, laten we het dan ook echt hebben over de feiten en geen fake news verkopen.
Mijnheer Parys, u zult zich de discussie nog herinneren van ongeveer maart vorig jaar. Toen zijn een aantal jongeren vrijgelaten door de rechter, jongeren die een gewelddadige overval hadden gepleegd op een andere minderjarige jongen, die hersendood is geschopt en daarna dan nog eens werd beroofd. Zij zijn vrijgelaten omdat er niet in een opvangplaats was voorzien in een gesloten instelling. U zult willen begrijpen dat zulke feiten bij de maatschappij, bij de samenleving, bij de gewone burger die dit allemaal moet aanschouwen, niet meteen vertrouwen geeft in ons rechtsapparaat.
Integendeel, zij ervaren een zekere straffeloosheid. Daarom pleit ik ervoor om zeer streng en zwaar te kunnen straffen als er zulke feiten worden gepleegd. Met de cumulatie van voorwaarden is dat veel moeilijker, zoals u terecht hebt opgemerkt bij het betoog van mevrouw Van den Brandt.
Ik heb een simpele vraag voor u. Houdt u vast aan uw bewering dat er meer jongeren zwaardere misdrijven plegen dan een aantal jaren geleden? Of verwart u dingen die u in de krant leest en tegen de borst stuiten, waarvoor we in dit ontwerp van decreet oplossingen aanreiken, met wetenschappelijke cijfers over het aantal misdrijven die jongeren plegen en die al jaren in dalende lijn zitten? Houdt u vast aan uw bewering dat het aantal misdrijven dat jongeren pleegt, stijgt?
Ik wil geen fetisj maken van de cijfers. Ik vind wel dat bij elk feit dat zwaar genoeg is om een minderjarige uit handen te geven, dit ook moet kunnen. We moeten daar zorg voor dragen, ook in dit ontwerp van decreet. Alternatieve straffen zoals huisarrest, ambulante begeleiding of herstelbemiddeling zijn niet op hun plaats bij dergelijke dadercategorieën.
Het probleem dat zich natuurlijk wel stelt – daar geef ik Groen en sp.a gelijk – is of er voldoende capaciteit voorhanden is in de gesloten instellingen. Het gevaar bestaat dat jeugdrechters niet beslissen in functie van de zwaarte van een gepleegd delict, maar wel op basis van plaats of aanbod.
Als besluit kan ik stellen dat het een goede zaak is dat de jongere voor zijn of haar verantwoordelijkheid wordt geplaatst. Een breed scala aan maatregelen dat kan worden ingeroepen, geeft aan dat er bij de bestraffing inderdaad gekeken moet worden naar de soort en de ernst van het misdrijf.
We zullen ons echter onthouden bij de stemming wegens drie redenen. We vinden een jeugdrecht pas echt geslaagd als alle bevoegdheden in één pakket zitten. Er zijn nog federale bevoegdheden, onder andere inzake de organisatie van de opvang in de jeugdpsychiatrie, die wij het liefst overgeheveld zien naar de gemeenschappen. Bijkomend stellen we ons vragen bij een goede uitvoering omdat vooralsnog de nodige middelen ontbreken om bijvoorbeeld in voldoende capaciteit te voorzien in de gesloten instellingen. Ten slotte vinden we dat de bestraffing van de ernstige misdrijven bemoeilijkt wordt door de cumulatieve voorwaarden die vervuld moeten zijn bij een uithandengeving. Het spreekwoord dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken, is hier zeker van toepassing.
De heer Parys heeft het woord.
Als ik iedereen heb beluisterd, dan denk ik dat we een goed ontwerp van decreet hebben gemaakt. Het Vlaams Belang vindt dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken en Groen vindt dat we veel te kordaat optreden wanneer 17-jarigen terreurmisdrijven hebben gepleegd en recidivisten zijn. Ik denk dat we een goed evenwicht hebben gevonden. Dat evenwicht is voor ons een ontwerp van decreet waarin we zacht zijn als het kan en kordaat optreden als het moet. Dat is wat voorligt en dat is de reden waarom mijn fractie dit ontwerp van decreet zal goedkeuren.
Dit is eigenlijk een historisch moment. Diegenen die al eens in het federale parlement hebben kunnen zetelen, weten dat dit een discussie is die onmogelijk was geweest met de PS. En ja, de zesde staatshervorming heeft af en toe een positief element, zoals in dezen, waardoor Vlaanderen eindelijk een eigen beleid kan voeren op het vlak van jeugddelinquentierecht. Dit is een opportuniteit die we met beide handen hebben aangegrepen als fractie om samen met de andere partijen in de meerderheid, hier het voortouw in te nemen. Eindelijk kunnen we doen wat we wilden doen, al die jaren.
Dit ontwerp van decreet scheidt de trajecten van MOF’ers (als misdrijf omschreven feit) en VOS’ers (verontrustende opvoedingssituatie). Dat is heel positief.
Jongeren weten nu wanneer ze voor het overtreden van een maatschappelijke norm een sanctie opgelegd krijgen, en ze weten nu wanneer ze geholpen worden onder het decreet Integrale Jeugdhulp wanneer ze bijvoorbeeld uit een familiale situatie komen waarin ze ondersteuning nodig hebben. Dat is goed.
Dit ontwerp van decreet maakt een switch van het beschermingsmodel, waar we sinds 1965 in zitten, naar het verantwoordelijkheidsmodel. Dat is, collega’s, ook op vraag van de jongeren zelf. Ze zijn komen getuigen in het parlement dat ze daar zelf vragende partij voor waren. We stellen jongeren voor hun verantwoordelijkheid. We doen dat niet zoals in het volwassenenstrafrecht. We doen dat steeds op basis van de maturiteit van de jongeren. We doen dat op basis van de ernst van de feiten. We laten die jongere zoveel mogelijk de gevolgen van wat hij heeft gedaan maatschappelijk maar ook en vooral ten aanzien van het slachtoffer repareren.
Herstel, preventie, inzicht en een sanctie die steeds van bepaalde duur is: die switch van het beschermings- naar het verantwoordelijkheidsmodel betekent dat er meer rechtswaarborgen in dit ontwerp van decreet zijn ingebouwd. Dat is ook iets wat mijn fractie de logica zelve vindt.
We hebben aan dat verantwoordelijkheidsmodel een aantal voorwaarden verbonden. Eerst en vooral zijn we blij dat er een interventiedatabank komt. We gaan niet langer gewoon een maatregel opleggen omdat we denken dat hij geschikt is, omdat we denken dat hij gaat werken. Neen, we zullen dat nu op lange termijn opvolgen en bekijken welke maatregel het meest geschikt is om ervoor te zorgen dat de jongere niet opnieuw in het systeem terechtkomt, dat we recidive tegengaan. Ik vind het oprecht erg dat ik hier, in februari 2019, moet komen vertellen dat we een historisch feit hebben in de geschiedenis van dit land omdat dit het eerste systeem zal zijn dat recidive zal opvolgen, bijhouden en proberen te reduceren op basis van wetenschappelijk bewezen interventies. Collega’s, eigenlijk is het erg om dat hier te komen vertellen, maar eindelijk zetten we vandaag die stap.
Snel en preventief interveniëren is een must. Dat zit ook in dit ontwerp van decreet. Het Openbaar Ministerie krijgt inderdaad meer armslag. Wij zijn daar voorstander van omdat je daardoor de jongere minder diep in het systeem duwt. Het Openbaar Ministerie kan ervoor zorgen dat de jongere effectief een maatregel krijgt opgelegd. Dan is het veel gemakkelijker om die jongere een volgende keer niet te moeten terugzien. Wij zullen hem dan niet naar Everberg hebben gestuurd of op de een of andere manier diep in dat integrale systeem hebben geduwd. We hebben ervoor gezorgd dat we met een snelle maatregel, die kort op de bal speelt en die door het Openbaar Ministerie samen met die jongere wordt voorgesteld, de maatschappij sneller helpen, het slachtoffer sneller genoegdoening geven, en die jongere sneller opnieuw op het rechte pad brengen. In Antwerpen wordt dat alleszins al sinds 2006 toegepast. Daar heeft nog nooit iemand erover geklaagd. Er is vandaag zelfs een KOMPAS+-project (KetenOndersteuning Minderjarige Plegers Antwerpen Stad), dat zeer positief wordt geëvalueerd. Collega’s, ik denk dat dat goed is.
Dus, ten eerste: een interventiedatabank gekoppeld aan het verantwoordelijkheidsmodel; twee: sneller en preventiever optreden, met meer armslag voor het Openbaar Ministerie; drie: het centraal stellen van het slachtoffer. Dat laatste waren we toch wel wat vergeten onder dat beschermingsmodel van 1965.
Collega’s, we hebben het al over de uithandengeving gehad. Ik heb nog een bezorgdheid. Minister, misschien kunt u daarover straks een update geven. In Brussel is er een ordonnantie die haaks staat op dit nieuwe ontwerp van decreet. Zonder samenwerkingsakkoord kan dit in bepaalde gevallen leiden tot een zekere vorm van straffeloosheid. Minister, daarover moeten wij ons als Vlamingen in Brussel zorgen maken.
Wij staan positief tegenover het feit dat wij er met amendementen voor hebben gezorgd dat artikel 60 uit de oude wet opnieuw wordt ingevoerd. Dat betekent dat een maatregel kan worden herzien maar dat er geen verzwaring kan zijn en dat het slachtoffer in de mate van het mogelijke ook betrokken wordt in een herziening. Wij vinden het bovendien ook heel erg positief dat elektronische monitoring een optie is in de instrumentenkoffer van de jeugdrechter, om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat de jongere die de juiste thuiscontext heeft, niet wordt opgesloten in een gemeenschapsinstelling, maar dat we hem kunnen helpen om structuur te brengen in zijn leven, om hem een bepaalde maatregel op te leggen via een systeem van elektronische monitoring.
Collega's, dit ontwerp van decreet legt alleszins de basis voor een efficiëntere en effectievere aanpak van jeugdcriminaliteit. Wij hopen dat het ook de toets van de geloofwaardigheid zal doorstaan. Dat is op 1 september van dit jaar, wanneer het van kracht wordt, en wanneer het verder wordt uitgerold en er effectief in de nodige middelen zal worden voorzien om ervoor te zorgen dat dit ontwerp van decreet ook de test van de uitvoering met glans doorstaat. Wij zijn alleszins positief over wat hier vandaag voorligt. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ik wil iedereen danken die in de parlementaire besprekingen actief aan het debat heeft geparticipeerd. Daardoor werd het ontwerp van decreet verrijkt. Dat is een goede zaak.
Ik sluit me ook wel aan bij de woorden van collega Parys dat dit dossier federaal zo lang het voorwerp is geweest van grote ideologische strijd en debatten, in zover dat we zelfs nog altijd federaal met een wet op de jeugdbescherming door het justitiële leven gingen. Wanneer de deelstaten bevoegd werden, is Vlaanderen erin geslaagd om daar een eigen invulling aan te geven. Ik vind dat een goede zaak.
Ik wil heel kort nog even ingaan op een aantal fundamentele bedenkingen die geformuleerd zijn, ook vanuit de oppositie, en die ook in de commissie aan bod zijn gekomen. Ten eerste is er de rol van het Openbaar Ministerie. Dat heeft op basis van zijn grondwettelijke bevoegdheden een zeer ruime appreciatie. Zij bepalen vanuit het opportuniteitsbeginsel of zij daadwerkelijk tot vordering overgaan en iemand, in dit geval een minderjarige die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, voor de rechter brengen. Dat is een zeer ruime bevoegdheid. Als je naar het fameuze participatief traject en naar de werkgroepen kijkt, dan zie je dat in de werkgroepen bijna altijd consequent gevraagd is om die mogelijkheden van het Openbaar Ministerie uit te breiden. Dat staat er uitdrukkelijk in. Als ik kijk naar de werkgroep 1, de algemene beginselen, dan is men eerder geneigd om de bevoegdheid van het parket uit te breiden. In de werkgroep 2 is er consensus over de verbreding van de mogelijkheden op parketniveau mits voorzien wordt in voldoende rechtswaarborgen en een voldoende duidelijk regelgevend kader.
Dat is wat er gebeurt. In de oefening is men geëvolueerd van een concept waarbij er een risico is dat het Openbaar Ministerie in verschillende gerechtelijke arrondissementen van die heel grote, brede bevoegdheid gebruik zal maken om allerlei ad-hocsystemen te ontwikkelen, naar een kader dat voor alle gerechtelijke arrondissementen en alle parketten hetzelfde is en dat wordt geflankeerd met de nodige rechtswaarborgen. De ambitie is natuurlijk om mogelijkheden te creëren die ingaan tegen de fataliteit dat zo een jongere per definitie meer en meer de justitiële molen in wordt getrokken, en je voor de jongere sneller mogelijkheden creëert, zo weinig mogelijk met een fataliteit naar het repressieve ketenverhaal. In die zin is er voor het Openbaar Ministerie inderdaad een kader gecreëerd: wat zijn maatregelen die kunnen, in overleg met de jongeren uiteraard en met de nodige rechtswaarborgen voor de jongeren.
Een volgende punt is de uithandengeving. Laat ons daar eerlijk in zijn: de uithandengeving is een zeer, zeer exceptionele situatie. Ik wil echt wel eens het debat aangaan. Een aantal mensen heeft er al naar verwezen. Als je kijkt voor welk soort feiten de uithandengeving nog onder ogen kan worden genomen, dan gaat het echt wel over zeer ernstige, zeer zware en uitzonderlijke feiten. Het is merkwaardig dat, indien die uithandengeving een zo principieel ideologisch issue zou zijn, men in alle deelstaten van dit land, in Brussel, in Wallonië, men toch tot de conclusie is gekomen dat men de bestaande uithandengeving ook in het systeem blijft houden. Zoals hier al gezegd is, moet dat wat ons betreft met meer restricties dan vroeger het geval was.
Het is precies dat participatief traject dat ons er in Vlaanderen toe heeft gebracht te besluiten dat we de rechters die hierover moeten beslissen, een alternatief willen kunnen aanbieden. Dat alternatief is in ons eigen stelsel dan de langere vrijheidsberoving geworden.
In die zin vind ik het een zeer verdedigbaar compromis. Als ik met de mensen die daar principieel tegen zijn over het alternatief spreek, blijkt dat velen het een principieel punt vinden, maar dat dit in de praktijk en met de wijze waarop conceptueel in een alternatief is voorzien absoluut niet het meest onoverkomelijke issue is.
Het derde punt dat ik wil maken, betreft het budget. ik vind het eigenaardig dat daarnet, terecht, is gezegd dat dit ontwerp van decreet een budgettair kader vraagt. Dat is iets waarop we tijdens het voorbereidend traject voortdurend zijn geattendeerd. Ik denk dat dit heel juist is. We kunnen een aantal zaken uitvoeren met de budgettaire trajecten die nu al bestaan. De diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling (HCA) worden versterkt. Er zijn een aantal zaken die we ongetwijfeld al in 2019 kunnen versterken. Dat is het punt niet. Er is echter een heel specifieke kwestie, namelijk de residentiële capaciteit.
Onze gemeenschapsinstellingen krijgen expliciet een nieuwe positie en dat heeft op zijn beurt gevolgen voor de nood aan een privaat aanbod in de jeugdhulp. Iedereen zal onderschrijven dat dit issue al zeer scherp is, maar wat daarnet niet is verteld, is dat het ontwerp van decreet ook uitdrukkelijk stelt dat dit niet kan worden uitgevoerd voor de randvoorwaarden zijn gecreëerd. Het ontwerp van decreet stelt uitdrukkelijk dat een aantal van de beschreven maatregelen niet kunnen worden uitgevoerd tot de Vlaamse Regering, in dit geval de volgende Vlaamse Regering, bepalingen en maatregelen in werking stelt. Bovendien kan de Vlaamse Regering dit enkel doen indien in een besluit van de Vlaamse Regering wordt vastgesteld dat de noodzakelijke randvoorwaarden, in dit geval de aanpassing van het private aanbod, voldoende zijn gerealiseerd om die artikelen in werking te laten treden.
Een heel concreet voorbeeld is de besloten opname in een psychiatrische setting. Dat stond al jaren in de vroegere wet betreffende de jeugdbescherming, maar het wordt nu hernomen. We spreken al met een aantal partijen over een manier om dit te concretiseren. Het gaat niet om de massieve capaciteit, maar als we hier echt uitvoering aan willen geven, moeten we met de nodige omkadering en in lijn met de volksgezondheid proberen iets te ontwikkelen. Dit kan enkel door rechters worden opgelegd. We kunnen dat enkel anders doen in het oude jeugdbeschermingsrecht indien we in een besluit van de Vlaamse Regering vaststellen dat de randvoorwaarden zijn gerealiseerd. Sterker nog, het ontwerp van decreet stelt uitdrukkelijk dat indien infrastructuurwerken worden verondersteld, wat het geval zal zijn, er een oproep moet komen om de initiatiefnemers hiervoor de investeringsmiddelen te geven op het ogenblik dat de Vlaamse Regering in de budgettaire meerjarenraming, die het Vlaams Parlement zal beoordelen, kan vaststellen dat zal worden voorzien in de nodige werkingsmiddelen op het ogenblik dat de infrastructuur in gebruik zal kunnen worden genomen.
Ik heb in de commissie al verklaard dat een aantal zaken natuurlijk niet toevallig samenlopen en ik wil dat hier niet opnieuw uitvoerig uiteenzetten. We moeten de residentiële capaciteit in de jeugdhulp en in de jeugdhulp voor jongeren in een verontrustende situatie herdenken. We hebben hiervoor een eengemaakt agentschap gecreëerd. We weten immers dat het in de toekomst geen werkbaar concept zal zijn enkel te blijven redeneren over jongeren met een beperking, jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen of jongeren in de bijzondere jeugdzorg.
We weten dat een werkgroep aanbevelingen heeft gedaan over kleinere residentiële leefgroepen en over een aanpassing van de personeelsbezetting. Een aantal zaken sporen nu met elkaar, en met dit ontwerp van decreet is het momentum natuurlijk ook vanuit dit perspectief aangebroken. Ik hoop uiteraard dat dit in de loop van 2019 zijn beslag kan krijgen in een kader dat de volgende Vlaamse Regering met volle kennis van zaken kan creëren.
We hebben uiteraard contact gehad met de Brusselse overheid. Het is absoluut noodzakelijk dat er afstemming komt, maar dat moet niet enkel met ons en niet in eerste instantie met ons. Aan Franstalige kant zijn ook al een aantal keuzes gemaakt. Daar is eigenlijk al een decreet gemaakt dat om afstemming vraagt.
We hebben wel begrepen dat de Brusselse collega's er de voorkeur aan geven om te zien dat hun concept min of meer uitgekristalliseerd is, om dan het gesprek te voeren. Maar ik kan alleen maar bevestigen en onderschrijven dat dat gesprek absoluut noodzakelijk is. Zoals gezegd, zal het niet alleen een kwestie zijn om met de Vlaamse Gemeenschap te spreken. Er zijn ook een aantal issues die, door wat er in Wallonië daaromtrent is beslist binnen hun bevoegdheid, ook voor Brussel hun effect niet missen. U kunt trouwens veronderstellen dat de Franse Gemeenschap daar meer in betrokken kan zijn dan de Vlaamse Gemeenschap.
Ik deel de observatie dat het volgens sommigen allemaal te repressief is en voor anderen allemaal te lankmoedig. Dat leidt natuurlijk tot de conclusie dat het voldoende evenwichtig is opgebouwd. En voor degenen die nog altijd zouden denken dat jongeren die een misdrijf of een als misdrijf omschreven feit plegen, het leeuwenaandeel van onze jeugdhulp zijn: dat is natuurlijk absoluut niet het geval. Integendeel, het aantal zogenaamde MOF’ers daalt systematisch. Dat is trouwens ook een internationale trend.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nr. 1670/11)
– De artikelen 1 tot en met 89 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.