Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, er is een probleem. Vorig jaar dacht ik dat ook al eventjes. Er is zoiets als een stedenbouwkundige verordening, een instrument waarmee overheden, gemeenten, provincies, Vlaanderen, een kader kunnen maken waartegenover vergunningsaanvragen worden beoordeeld. Bijvoorbeeld als je een huis bouwt, moeten er minstens zoveel parkeerplaatsen zijn, er zijn oppervlaktennormen enzovoort. Bijna elke vergunning wordt afgewogen tegenover zo'n verordening.
De Raad van State heeft vorig jaar, naar aanleiding van een beroep tegen een bouwvergunning, gezegd dat zulke verordeningen, vooraleer ze worden gemaakt, moeten worden getoetst aan de effecten die ze hebben op het milieu, zoniet zijn ze nietig. Ik had u daar een schriftelijke vraag over gesteld. U zei: ‘Neen, ik heb het met mijn administratie onderzocht. We moeten ons daar geen zorgen over maken.’
Nu heeft men dit aangevochten naar aanleiding van een verordening in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over de Europawijk. De Raad van State heeft advies gevraagd bij het Europees Hof van Justitie en dat heeft gezegd dat elke verordening, elk afwegingskader waartegenover een vergunning moet worden beoordeeld, moet worden voorafgegaan door een milieueffectenrapport. Als dat zo is, kan dat bijzonder problematisch zijn, want wat moet een gemeente dan doen met vergunningsaanvragen tegenover zo'n verordening waar geen milieueffectenrapport voor is gemaakt, of mogen zij nog nieuwe maken? Kortom, het kan een serieuze crisis veroorzaken op vlak van ruimtelijke ordening.
Minister, hebt u daarop al geanticipeerd? Bent u daar al mee bezig?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Ronse, het klopt dat in juni het Europees Hof van Justitie een uitspraak heeft gedaan op basis van een prejudiciële vraag. De vraag ging over een Brusselse gewestelijke stedenbouwkundige verordening. Wat zegt het Europees Hof van Justitie? Het zegt dat je zo'n verordening moet zien als een plan, een plan dat in het kader van de MER-richtlijn ook plan-MER-plichtig is. Er moet eigenlijk een milieueffectenrapportage worden opgemaakt voor zo'n verordening definitief kan worden aangenomen.
Tot vandaag gingen we ervan uit dat dit niet zo was en hebben wij de regelgeving correct toegepast, denk ik.
Dit kan zeer verregaande gevolgen hebben als er inderdaad bij de toepassing bij ons wordt geoordeeld dat de verordeningen eigenlijk onwettig zijn.
Wat is de situatie vandaag? Er zijn een aantal beroepen lopende die daarop zijn gebaseerd, zowel bij de Raad van State als bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Het is heel belangrijk dat wij die uitspraken afwachten. Als dat wordt doorgetrokken, dan moeten wij actie ondernemen naar de bestaande stedenbouwkundige verordeningen.
Wat doen wij al op dit moment? Bij de nieuwe verordeningen zullen we al verantwoordelijkheid nemen en daarop anticiperen en het voorzorgsprincipe toepassen. We zullen ervoor zorgen dat ze aan een plan-MER worden onderworpen. Voor de bestaande verordeningen wachten wij de uitspraken af van de Raad van State en de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Als er uitspraken zijn in de zin dat ze onwettig zijn, dan zullen deze moeten worden herzien, zal er een plan-MER moeten worden opgemaakt die als basis kan dienen om er een vergunning op te baseren.
We zitten op dit vlak met een serieus probleem in Vlaanderen, zeker als het gaat over nieuwe vergunningsaanvragen. Deze kunnen worden behandeld op basis van wat mogelijk later zal blijken, en nu al volgens het Europees Hof van Justitie, onwettige verordeningen te zijn. Dat is een probleem. Dit is een soort crisis, maar, meer nog, het kan een doos van Pandora worden, want het Europees hof heeft eigenlijk gezegd dat aan alles wat een soort van afwegingskader vormt, een plan-MER moet voorafgaan.
Er zijn nog zaken, buiten verordeningen, die zo'n afwegingskader zijn. Ik denk maar aan een principieel akkoord (priak) om woonuitbreidingsgebieden aan te snijden. Kan dit nu nog? Is dat nog rechtsgeldig? Trouwens tussen haakjes, woonuitbreidingsgebieden zijn niet altijd even interessant om aan te snijden. Ik denk ook aan omzendbrieven. U hebt er onlangs een goede geschreven ‘Bebouwd en onbebouwd gebied’, waar u aan gemeenten en steden zegt om soepeler om te gaan met vergunningsaanvragen in bebouwd gebied en wat terughoudender te zijn in onbebouwd gebied. Zijn al deze zaken nog rechtsgeldig? We zitten hier met een doos van Pandora op het vlak van ruimtelijke ordening.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Toen ik deze uitspraak vernam, was ik net als de heer Ronse ongerust en vroeg ik me ook af of we überhaupt nog iets kunnen doen in de toekomst als we elk richtinggevend kader of afwegingskader aan een milieueffectenrapport zullen moeten onderwerpen.
Minister, het gaat hier over de toetsing aan het MER, dus Europese wetgeving. De heer Ronse zegt dat dit een probleem is in Vlaanderen. Ik kan mij voorstellen dat dit bij uitbreiding een probleem is in andere Europese lidstaten. Hebben we er een zicht op of deze problematiek ook bestaat in andere Europese lidstaten en kunnen we daar lessen uit leren?
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Ik wil eerst kort reageren op wat de heer Ronse zegt over dat er ook goede omzendbrieven zijn. Hij verwees specifiek naar de omzendbrief ‘Bebouwd en onbebouwd gebied’. U weet dat daaromtrent ook een procedure hangende is voor de Raad van State. Ik denk dus persoonlijk dat dit geen zo'n goede omzendbrief was.
Dit kan inderdaad een doos van Pandora openen. De toekomst zal dit moeten uitwijzen. Wat dat betreft, steun ik de minister in haar antwoord. We moeten wel optimaal kiezen voor vereenvoudiging, zeker wat betreft stedenbouwkundige voorschriften en dergelijke. De heer Ceyssens maakte terecht de bedenking dat dit niet louter een Vlaamse materie is. We moeten allemaal aan hetzelfde zeel trekken zodat er administratieve vereenvoudiging kan zijn.
De heer Tobback heeft het woord.
Ik deel de ongerustheid. Ik betwijfel of we er een idee van hebben hoeveel verordeningen er in principe op dit moment kaduuk zouden kunnen worden op basis van dit arrest. Het zouden er een ongelofelijke massa kunnen zijn. Het gegeven dat u al aanbeveelt om toekomstige verordeningen te onderwerpen aan een plan-MER, betekent ook wel dat u al vooruitloopt, en terecht, op wat gaat komen.
Ik denk dus dat dit een grote oefening zal worden, vooral ook omdat het Hof er in het arrest als een van de motivaties op wijst dat een aantal van die vorderingen effect zullen hebben op de uitstoot en op de luchtkwaliteit, in dit concrete geval rond de stad. Zowat alle bouwverordeningen en zeker ook principiële akkoorden – waar ik trouwens principieel tegen ben, maar dat is nog iets anders – hebben hoe dan ook, vanwege hun verkeershinderend effect, gevolgen voor de luchtkwaliteit. Wordt daar rekening mee gehouden? Of is dat ook iets nieuws?
Mevrouw Pira heeft het woord.
Zonder concreet op de inhoud van de vraag in te gaan, wil ik het even hebben over de politieke praktijk, collega’s. Mijnheer Ronse, u voelt zich bezorgd. Mijnheer Ceyssens, u bent ongerust. Ik hoor dingen als: 'Misschien wordt de doos van Pandora geopend.' Minister, als u rekening had gehouden met eerdere opmerkingen, onder andere van de Raad van State, en daarop was ingegaan, dan was dit misschien niet gebeurd.
Ik verwijs ook naar wat onlangs in de pers kwam: vorig jaar hebt u tot twee keer toe geen rekening willen houden met de opmerkingen van de Raad van State over het feit dat men, om in beroep te gaan tegen een vergunning, bezwaar moet indienen tijdens het openbaar onderzoek, wat indruist tegen het verdrag van Aarhus. U bent tot twee keer toe ingegaan tegen een zeer goed gemotiveerd advies van de Raad van State. Een aantal milieuorganisaties zijn dan naar het Europees Grondwettelijk Hof getrokken. Als zij gelijk krijgen, zal ik de eerste zijn om hetzelfde te zeggen: u had rekening moeten houden met de Raad van State.
Mevrouw Pira, wat u zegt, heeft helemaal niets te maken met wat hier op de tafel ligt. Het gaat hier over een totaal andere, nieuwe interpretatie van het Europees Hof van de MER-richtlijn. Dat heeft niets te maken met nieuwe regelgeving of met regeltjes die wij naast ons neerleggen. Het is ook geen problematiek die zich alleen in Vlaanderen voordoet. Het gaat hier over een Brusselse stedenbouwkundige verordening, maar het is iets wat zich in heel veel lidstaten binnen Europa voordoet. Ook daar houdt die interpretatie – en vroeger was dat niet zo – namelijk in dat elke richtlijn die gemaakt wordt ineens beschouwd moet worden als een plan dat ook plan-MER-plichtig is. Dat is dus een nieuwe interpretatie, die zeer verregaande gevolgen kan hebben.
Daarom zijn we op het Europese niveau het debat aangaan met de Europese Commissie om te bekijken hoe we hier toch een oplossing voor kunnen vinden. Als je dat gaat doortrekken, dan is het namelijk bijna niet meer werkbaar om een aantal van die instrumenten te hanteren en ermee aan de slag te gaan. Dit gaat dus veel verder en heeft niets te maken met het feit dat wij hier in Vlaanderen iets naast ons zouden hebben neergelegd. Dit is een nieuwe, verdergaande interpretatie, die voor ons zeer verregaande gevolgen kan hebben.
Het is niet zo dat dit probleem zich vandaag direct zeer acuut voordoet. We zullen eerst afwachten wat de interpretatie van de Raad van State is en wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen daarover zegt. Ik ben daarnet het engagement aangegaan dat wij het voorzorgsprincipe zullen toepassen. Als er verordeningen komen die inderdaad onder de bepalingen vallen van die MER-richtlijn en als een plan kunnen worden beschouwd, conform de uitspraak van het Hof van Justitie van Europa, dan zullen wij daar uiteraard ook het plan-MER op toepassen om in de toekomst zeker geen discussies te hebben.
Collega’s, nogmaals: dit gaat heel ver. Dit heeft eigenlijk tot gevolg dat we inderdaad een administratieve verzwaring hebben, maar dat er ook tal van procedures ingeleid kunnen worden. Wij hopen dus dat het niet zo’n vaart zal lopen. Het is echter wel een groot potentieel risico.
Minister, u hebt niet geantwoord op mijn vraag of deze zaak gevolgen zal hebben voor andere instrumenten als de priaks en omzendbrieven. Ik zal u die vraag later opnieuw stellen.
De procedures voor de verordeningen zullen nu wat verzwaard worden door uw voorzorgsprincipe, maar ik denk dat we niet anders kunnen. Fundamenteel is echter dat ondernemers vandaag in Vlaanderen vergunningsaanvragen indienen waarvan ze niet zeker zijn dat ze rechtsgeldig worden behandeld. Dat is voor mij wel een acuut probleem, minister.
Ik denk wij hier met het parlement ook in actie moeten schieten. Ik zal in de commissie Ruimtelijke Ordening voorstellen om de administratie een hoorzitting te laten organiseren om na te gaan welke types verordeningen allemaal in het vizier zijn, zodat we tenminste weten wat de impact is van dit verhaal.
We kunnen dan nagaan op welke manier dat kan worden geremedieerd. Minister, mijn fractie steunt elke actie van u om die rechtszekerheid erin te krijgen, want burgers hebben recht op een rechtszekere behandeling van hun vergunningsaanvraag.
De actuele vraag is afgehandeld.