Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, op donderdag 4 juni werd in de commissie Mobiliteit naar aanleiding van vragen om uitleg van diverse leden over de toekomst van de Mobiliteitscentrales Aangepast Vervoer (MAV’s) onder meer de vraag gesteld of de minister van Mobiliteit werk zou maken van de taskforce Mobiliteit die Enter vzw, het Vlaams Expertisecentrum Toegankelijkheid had gevraagd. Dat expertisecentrum wil expertise qua toegankelijkheid verankeren in diverse domeinen. Enter vroeg die taskforce tijdens de hoorzitting van 7 mei 2015 in de commissie Mobiliteit, om vervoersarmoede bij ouderen en personen met een beperking te kunnen tegengaan.
Minister Weyts verwees ter zake boudweg door naar zijn collega bevoegd voor het welzijn. Minister, bijgevolg zijn we verplicht het dossier hier aan u voor te leggen, wat we dan ook met plezier doen. Het gaat immers om een pertinent probleem: twee op drie personen met een handicap heeft een inkomen lager dan het leefloon, heeft bijzondere vervoersnoden en ziet het aanbod aan toegankelijk en betaalbaar openbaar vervoer steeds verminderen. In onze regio – en een aantal collega’s zijn hier aanwezig – is dat heel duidelijk: de belbussen worden geschrapt, zonder alternatief. Sommige meerderheidspartijen hebben daar zelfs problemen mee en verkondigen dat in de media, mar we zien toch dat ze zonder alternatief worden geschrapt. Tot op heden hebben we slechts een toezegging dat het voortbestaan van de MAV’s met zes maanden wordt verlengd, wordt verzekerd. Die MAV’s zijn zeer interessant als hulp bij het zoeken naar het beste en goedkoopste mobiliteitsaanbod voor de betrokkenen. Er blijft dus onzekerheid voor de toekomst.
Daarnaast bevinden we ons beleidsmatig in een situatie waarin we de aanbieders van toegankelijk openbaar vervoer financieren – nu gaan we daar zelfs op besparen – en niet de gebruikers. Volgens Enter hindert dat de inzage in de noden en de zelfredzaamheid van de betrokkenen. De nood aan een kritische en diepgaande denkoefening over hoe we toegankelijk openbaar vervoer organiseren binnen een inclusief kader, conform het geratificeerde VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dringt zich dus op. Mobiliteit is momenteel immers een zwakke schakel bij inclusie in de thuiszorg en de vermaatschappelijking van de zorg.
Minister, in dat kader wil ik u enkele vragen stellen. Gaat u in op de suggestie van Enter vzw om een taskforce Mobiliteit op te richten, en zo vervoersarmoede bij personen met een handicap binnen een inclusief kader en binnen het kader van het bredere beleid te bestrijden? Zal die taskforce het NOOZO-principe (niets over ons zonder ons) eerbiedigen en de personen met een handicap volwaardig betrekken bij die denkoefening? Gaat u de mobiliteitsnoden van personen met een handicap inpassen in de persoonsvolgende financiering?
De heer de Kort heeft het woord.
Ik wil me daar graag bij aansluiten. Deze problematiek is inderdaad ter sprake gekomen in de commissie Mobiliteit. De aanleiding waren diverse hoorzittingen die we hebben gehouden over de invulling van, de visievorming met betrekking tot basisbereikbaarheid. We hebben verscheidene sprekers laten komen. Dat is een interessante gedachtewisseling geweest. Dat zal nog verder moeten worden afgerond, met een debat in de commissie Mobiliteit over de vraag waar we heen gaan met basisbereikbaarheid in plaats van basismobiliteit.
Het probleem is inderdaad aangekaart dat er op dit moment op het terrein wel knelpunten worden ervaren, omdat De Lijn enerzijds wordt geconfronteerd met de vraag om te besparen en men dus aan het beknibbelen is op een aantal belbussen, terwijl er anderzijds nog geen invulling is gegeven aan dat begrip ‘basisbereikbaarheid’, en men dus ook nog niet verder kan werken aan mogelijke alternatieven. Dat wordt op het terrein inderdaad wel als een knelpunt ervaren, gewoonlijk door mensen met een beperking, die daar toch wel een beroep op moeten doen. Positief is dat minister Weyts heeft toegezegd dat de MAV’s nog voor een periode van een half jaar worden verlengd. Er zullen dus niet meteen problemen rijzen op het terrein. Door de initiatieven die de diverse provincies nemen, kan de mobiliteit op dat vlak dus ook in de toekomst mee worden ondersteund. Ik denk dat er op dat vlak zeker en vast nog heel wat te doen valt, en dat de synergie op het terrein ook verder kan worden georganiseerd. Het zou goed zijn dat er op dat vlak verder wordt overlegd tussen lokale besturen, dus gemeenten en OCMW’s, en zorginstellingen en andere initiatieven, dat men verder de handen in elkaar slaat om te zien hoe die mobiliteit op het terrein verder wordt georganiseerd. Ik zie immers toch wel dat er op dat vlak eigenlijk heel veel naast elkaar wordt georganiseerd. Op dat vlak kan er toch nog wel heel wat synergie op het terrein worden georganiseerd.
Minister, vanuit mijn bekommernis over inclusie en de vermaatschappelijking wil ik toch mijn bekommernis over de problematiek uiten. We hebben gezien dat er de jongste jaren door heel wat zorgvoorzieningen en actoren op het terrein – gelukkig – een heel actief beleid is gevoerd om mensen met welke beperking dan ook, ook mensen met psychiatrische problemen en zo, te betrekken bij het maatschappelijke leven. Dat is niet meer dan terecht. Dan denk ik aan heel wat arbeidszorgprojecten en dergelijke meer, waar bijvoorbeeld mensen uit voorzieningen voor mensen met een beperking een of twee dagen heen gaan, net zo goed vanuit de psychiatrische sector enzovoort. Mobiliteit, er geraken is dan natuurlijk elementair. Mobiliteit is een onderdeel van inclusie: zonder mobiliteit geen inclusie. Dertig, veertig jaar geleden zijn heel veel voorzieningen niet in de kern van leefgemeenschappen komen te liggen, maar heel excentrisch. Toen vond men dat goed, omdat het rustig was, omdat men midden in het groen zat. Nu weten we wel beter. Om mensen er echt bij te laten horen, horen voorzieningen, of het nu gaat over mensen met een beperking, beschut wonen of ouderenvoorzieningen, mee binnen een leefgemeenschap, zodat er ook interactie is met die leefgemeenschap.
Zowel voor bijvoorbeeld arbeidszorgprojecten als voor de vrijetijdsbeleving is die mobiliteit dus zeer belangrijk. Er bestaat veel op het terrein. Zo zijn er bijvoorbeeld de Diensten Aangepast Vervoer (DAV’s) en de Minder Mobielen Centrales (MMC’s). Alleen is het aanbod nog niet helemaal dekkend voor iedereen. Ter zake valt er inderdaad nog werk te verrichten.
We mogen dit werk niet zomaar afschuiven op Welzijn. Dit is een verantwoordelijkheid van iedereen. Tijdens de voorbije legislatuur werd de verantwoordelijkheid van de diensten voor aangepast vervoer juist vanuit die overtuiging verhuisd van Welzijn naar Mobiliteit. Nu mogen we de zorg voor de mobiliteit van kwetsbare mensen niet zomaar opnieuw overhevelen naar Welzijn. Dat moet een zorg van ons allen zijn.
Dat die belbussen misschien niet het efficiëntste middel zijn en dat we daarom moeten zoeken naar alternatieven, dat onderschrijven we allemaal. Maar als we spreken over inclusie, moeten we mobiliteit voor mensen die kwetsbaar zijn, zeker als een element daarvan zien.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de heer Bertels vraagt naar een standpunt over de oprichting van een taskforce Mobiliteit om een beleid te ontwikkelen dat de vervoersarmoede bij personen met een handicap en bij ouderen kan bestrijden. Uiteraard ben ik vragende partij om een inclusief beleid te ontwikkelen, waardoor personen met een handicap en ouderen volwaardig kunnen participeren aan het maatschappelijk leven. Dat is een van de basisprincipes van Perspectief 2020. Een aangepast vervoer is essentieel in een inclusieve samenleving.
Mijn collega stelde in de commissievergadering van 4 juni 2015 dat hij deze problematiek verder met mij zou bespreken. Die besprekingen zijn bezig, maar er zijn nog geen finale afspraken gemaakt. Vanzelfsprekend zullen de personen met een handicap hierbij een prominente rol spelen. Concreet wordt er op dit ogenblik nagedacht over de samenstelling van een soort expertengroep van gebruikers.
Wat de inpassing van de mobiliteitsnoden in de persoonsvolgende financiering betreft, kan ik aangeven dat deze financieringsmethodiek bestaat uit een tweetrapssysteem. Beide systemen kunnen voor personen met een handicap en mobiliteitsnoden minstens een deel van de oplossing bieden. In de eerste trap, die geleidelijk wordt uitgerold, stellen we aan personen met een erkende handicap en een vastgestelde ondersteuningsnood een basisondersteuningsbudget ter beschikking van 300 euro per maand of 3600 euro op jaarbasis. Dat budget kan vrij worden besteed aan ondersteuning. Personen met een handicap en een nood aan ondersteuning op het vlak van mobiliteit kunnen deze forfaitaire vergoeding, indien gewenst, inzetten in functie van het maken van verplaatsingen. In de tweede trap kunnen personen met een handicap en nood aan meer intensieve, frequente of gespecialiseerde ondersteuning een persoonsvolgend budget voor niet-rechtstreekse toegang tot hulp vragen. Na de toekenning van dit budget kan het naar keuze worden ingezet als cash of voucher. De inzet en de besteding van het budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp moet in tegenstelling tot het basisondersteuningsbudget uit trap 1 verantwoord worden. De cashvariant van het persoonsvolgend budget uit trap 2 biedt personen met een handicap de mogelijkheid om ondersteuning te realiseren op het vlak van mobiliteit. Zo zal bijvoorbeeld een met het budget betaalde assistent kunnen worden ingezet om personen te vervoeren, zal de kost van het inschakelen van een gespecialiseerde vervoersdienst betaald kunnen worden, of kan een vrijwilliger vergoed worden om een persoon te helpen bij het maken van verplaatsingen.
Ik zie de inzet van persoonsvolgende financiering in dezen slechts als een deel van de oplossing. Niet enkel vanuit het beleidsdomein Welzijn moeten inspanningen geleverd worden om de mobiliteit van personen met een handicap te verbeteren. Vanuit andere beleidsdomeinen moet evenzeer ingezet worden op onder meer de toegankelijkheid van openbare plaatsen en openbare dienstverlening, in het bijzonder ook op het vlak van mobiliteit.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, dank u. Ik ben blij dat mijn collega’s en u mee bevestigen dat mobiliteit een essentieel onderdeel is van een inclusief beleid. Zonder mobiliteit geen inclusie. Minister, ik ben ook blij met uw engagement, en dat de besprekingen aan de gang zijn. Het stelt me dan wel een beetje teleur dat er nog geen formele afspraken zijn. Dat geeft de indruk dat de ene minister blijft verwijzen naar de andere minister.
We worden nu op het terrein met het probleem geconfronteerd. De belbussen zijn in een aantal regio’s afgeschaft. Mevrouw Schryvers zegt terecht dat er nu praktische problemen zijn. Zoals mijn collega’s zou ik graag hebben dat we die problemen niet voor ons uit schuiven en wachten op een expertengroep, waar ik overigens voorstander van ben. We moeten de problemen van vandaag nu oplossen. Dit verkeerde mobiliteitsbeleid wordt deels doorgeschoven naar u, minister. Men schaft eerst de mogelijkheden af en gaat dan op zoek naar alternatieven, maar ondertussen laat men de mensen letterlijk in de kou staan. Ik hoop dat daar iets sneller op kan worden gereageerd.
Uw toelichting bij de persoonsvolgende financiering kan ik volgen. Dat tweetrapssysteem kennen we ondertussen wel. Maar, minister, in uw antwoord is het voor mij niet duidelijk of u het mobiliteitsaspect supplementair mee gaat berekenen in functie van de hoogte van het bedrag van de persoonsvolgende financiering in de twee trappen. Gaat u in functie van de persoonsvolgende financiering het mobiliteitsaspect apart berekenen als een kostprijselement?
De heer de Kort heeft het woord.
De Lijn heeft op een bepaald ogenblik aangekondigd dat er op het terrein proefprojecten zouden worden opgestart. Maar dan heeft De Lijn die proefprojecten opnieuw ingetrokken. Minister, dat zou gebeurd zijn wegens juridische problemen bij het opstarten van dergelijke proefprojecten. Er zouden op dat vlak federale bezwaren zijn.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer de Kort, dat is mij niet bekend.
Mijnheer Bertels, er is een heel inschalingssysteem om de netto ondersteuningsnood te berekenen. U zou eens moeten bekijken hoe die inschaling wordt opgevat. Er worden een aantal categorieën van noden gedefinieerd. Op die manier wordt dat budget geassembleerd.
Ik ken die inschalingscategorieën. Maar doordat de alternatieven nu niet meer bestaan, dreigt de mogelijkheid om een beroep te kunnen doen op het openbaar vervoer voor die categorieën met bijzondere noden duurder te worden. Komt daar een aanpassing aan de inschalingsnood?
Waarschijnlijk gaat men, aan de hand van wat er gebeurt in bepaalde sectoren, de inschalingsschalen veranderen.
Deze piste kan overwogen worden als men de hete aardappel naar u doorschuift.
De vraag om uitleg is afgehandeld.