Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voorzitter, het is een korte, maar interessante vraag om uitleg. Ik wil duidelijkheid scheppen in wat de regelgeving precies betekent. Het gaat om het decreet betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau van 30 november 2007. In dat decreet staat de regelgeving betreffende de sociale voordelen in het gefinancierd en het gesubsidieerd basis- en secundair onderwijs.
Artikel 5 van het decreet stelt dat gemeenten die aan de scholen van het eigen schoolbestuur sociale voordelen toekennen, verplicht zijn dezelfde voordelen toe te kennen aan de op hun grondgebied gelegen scholen van andere schoolbesturen indien die hierom verzoeken. De gemeenten mogen hierbij geen onderscheid maken tussen de leerlingen, welke scholen zij ook bezoeken.
In artikel 6 van het decreet is opgenomen wat met die sociale voordelen wordt bedoeld. Het gaat om het ochtend- en avondtoezicht, het middagtoezicht, de terbeschikkingstelling van de voor het publiek toegankelijke gemeentelijke infrastructuur, met uitzondering van de roerende en onroerende goederen die uitsluitend voor de organisatie van het gemeentelijk onderwijs zijn bestemd, de kosten van de toegang tot het zwembad voor de leerlingen van het lager onderwijs indien het zwembad niet tot de gemeentelijke sportinfrastructuur behoort en het leerlingenvervoer in het basisonderwijs. Wat daar allemaal onder valt, is in het decreet opgenomen.
In artikel 7 staat dan weer dat de gemeenten die geen onderwijs inrichten aan alle op hun grondgebied gelegen scholen sociale voordelen kunnen toekennen. Ook in dit geval mag het gemeentebestuur echter geen onderscheid maken tussen de leerlingen, welke scholen zij ook bezoeken.
Er hebben ons berichten en vragen bereikt over steden en gemeenten die hun onderwijs en hun scholen verzelfstandigen en, bijvoorbeeld, in een autonoom gemeentebedrijf onderbrengen. Ze nemen de stelling aan dat ze, aangezien ze als gemeente zelf geen onderwijs meer inrichten, geen sociale voordelen meer moeten toekennen aan de leerlingen van de niet-gemeentelijke scholen die hierom vragen.
Des te merkwaardiger is dat die gemeenten lijken te overwegen de scholen die in een autonoom gemeentebedrijf zijn ondergebracht, wel nog sociale voordelen toe te kennen. Hierbij zou dan geen rekening worden gehouden met wat in artikel 7 van het decreet staat.
Minister, het is niet duidelijk hoe de regelgeving moet worden toegepast indien een gemeentebestuur zijn onderwijs verzelfstandigd en in een autonoom gemeentebedrijf onderbrengt. Aangezien er onduidelijkheid heerst en allerlei berichten de ronde doen, lijkt het me goed heel duidelijk te stellen wat de regelgeving is.
Klopt het dat de scholen die in een autonoom gemeentebedrijf zijn ondergebracht niet langer moeten worden beschouwd als “scholen van het eigen schoolbestuur”, zoals bepaald in artikel 5 van het decreet betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau?
Zo ja, is het dan mogelijk dat een gemeente of een stad wel nog sociale voordelen toekent aan leerlingen van scholen die in een autonoom gemeentebedrijf zijn ondergebracht en geen sociale voordelen toekent aan leerlingen van andere op het grondgebied gelegen scholen die hierom vragen?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, ik heb wat geaarzeld alvorens deze vraag te stellen. Er is iets dat we nu door het hoofd schiet. Ik heb vernomen dat infrastructuur die in een autonoom gemeentebedrijf wordt opgenomen btw moet genereren.
Minister, hoe kan een school in een autonoom gemeentebedrijf worden opgenomen? Indien u daar een antwoord op hebt, zou ik dat graag horen.
De heer Durnez heeft het woord.
Voorzitter, dat is vrij eenvoudig. Op het ogenblik dat een school iets aankoopt of bouwt, is ze btw-plichtig. Ik doe hier geen uitspraken om het autonoom gemeentebedrijf op dit vlak te promoten. Dit is de huidige realiteit. (Opmerkingen van mevrouw Miranda Van Eetvelde)
Daarna koopt de school kantoormateriaal, meubilair en dergelijke.
Ik pleit daar niet voor, maar dat is de wijze waarop het is toegepast.
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Helsen, de mogelijkheid om onderwijs onder te brengen in een zelfstandige structuur zit in de decreetgeving met betrekking tot de gemeenten. Een autonoom gemeentebedrijf is een verzelfstandiging, maar het bedrijf wordt opgericht door de gemeente, via een gemeenteraadsbeslissing, en met een beheersovereenkomst wordt de wijze bepaald waarop de taken moeten worden vervuld. Dat is trouwens de standaardregelgeving voor alle gemeentebedrijven.
Artikel 5 van het decreet dat een en ander regelt, stelt dat gemeenten die sociale voordelen verlenen aan scholen van het eigen schoolbestuur, waartoe dus ook de scholen van een autonoom gemeentebedrijf behoren, verplicht zijn dezelfde voordelen toe te kennen aan de scholen van de andere schoolbesturen gelegen op het grondgebied, als die erom vragen.
Het antwoord op uw vraag is dus negatief: de school blijft ‘gemeentelijk’. Als een gemeente tegemoetkomingen doet aan de scholen die zijn ondergebracht in een autonoom gemeentebedrijf voor aangelegenheden die overeenkomstig artikel 6 van het decreet een sociaal voordeel zijn, dan moet de gemeente dat sociaal voordeel ook toekennen aan de scholen van de andere schoolbesturen gelegen op het grondgebied, als zij erom vragen. Dergelijke tegemoetkomingen van de gemeente aan de scholen van dat autonoom gemeentebedrijf moeten dus altijd als een sociaal voordeel worden beschouwd, ongeacht of die worden gefinancierd met werkingsmiddelen of met middelen die het autonoom gemeentebedrijf via een dotatie van de gemeente heeft ontvangen. Als er wat sociale voordelen betreft een onderscheid zou worden gemaakt tussen die geldstromen, dan zou een lokaal bestuur de regelgeving met betrekking tot sociale voordelen altijd kunnen omzeilen, en dat is natuurlijk helemaal niet de bedoeling. Ik hoop dus dat dit bij dezen klaar en duidelijk is.
Het is heel belangrijk dat die klaarheid wordt geschapen, want dat is momenteel onduidelijk, misschien zelfs ook voor gemeentebesturen zelf. Op dit moment stel ik vast dat op diverse plaatsen wordt nagedacht over de vraag wat men met zijn gemeentelijk onderwijs zal doen. Het lijkt me dus interessant dat die klaarheid wordt gebracht, en dat het ook voor de gemeenten duidelijk is dat er eigenlijk niets verandert in de regeling.
Wat dat betreft.
Ja, wat dat betreft. Maar ook wat de andere voordelen betreft, wat een ander aspect is in het decreet, blijft de regeling dezelfde, omdat dit toch wordt beschouwd als onderwijs van de gemeente. Op dat vlak verandert er dus niets, terwijl er toch gemeenten en steden zijn waar men denkt dat dit met deze operatie niet meer als gemeentelijk onderwijs kan worden beschouwd. Het is heel belangrijk dat die boodschap kan worden gegeven, en dat ook de andere scholen op het grondgebied weten dat ze aanspraak kunnen maken op de voordelen, indien ze dat vragen.
De heer Durnez heeft het woord.
Een autonoom gemeentebedrijf is een eigen rechtspersoon. Dat heeft dus een eigen bestuur. Het is niet het schepencollege of de gemeenteraad die bestuurt. Als je van die hypothese uitgaat, dan zit je opnieuw bij de gelijke behandeling van alle scholen. Van twee dingen één: een gemeente kan niet beslissen alleen dat autonoom bestuur te ondersteunen, en de andere niet. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Absoluut. Het gaat over de rechtspersoon.
Het bekommert me wel wat dat mevrouw Helsen zegt dat er nu gemeenten zijn die creatief aan het nadenken zijn. Dan lijkt het me het beste dat we nu het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG) verwittigen, of de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), en dat er een korte publicatie komt.
Dat lijkt me interessant.
Ik moet dat nu niet doen ten aanzien van alle scholen. Dat heeft geen zin. Ik kan het echter wel bezorgen aan de belangenorganisatie van ons gemeentelijk onderwijs.
Ja, en het aan de gemeenten sturen. Oké.
De vraag om uitleg is afgehandeld.