Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Minister, de regionale televisieomroepen hebben met toepassing van artikel 165 van het Mediadecreet een specifieke opdracht voor de communicatie onder de bevolking en de algemene sociale en culturele ontwikkeling van de regio. Door het leveren van nieuws en achtergrondinformatie uit de eigen streek, van informatieve, ontspannende en/of culturele programma’s met bijzondere aandacht voor plaatselijke evenementen, voor het lokale historische en culturele erfgoed en voor de natuurlijke leefomgeving van de regio bevordert de regionale televisieomroep de maatschappelijke betrokkenheid van de inwoners van de regio.
Concreet bepaalt artikel 165 de volgende maatschappelijke opdrachten voor de regionale televisieomroepen. Ten eerste, het bereiken van een zo groot mogelijk aantal kijkers binnen het verzorgingsgebied met programma’s met regionale informatie over het verzorgingsgebied. Ten tweede, het verzekeren van een hoge mate van betrokkenheid van kijkers bij de programma’s door het aanbod van interactieve toepassingen. En ten derde, het voeren van een actief diversiteitsbeleid in de organisatie en in het programma-aanbod. Onder regionale informatie worden onder meer journaals, achtergrondinformatie, debatten, maar ook verkiezingsuitzendingen en serviceprogramma’s verstaan.
Op 30 november 2012 sloot de vorige Vlaamse Regering met elk van de Vlaamse regionale televisieomroepen een samenwerkingsovereenkomst af, die nog zou lopen tot en met 2016. Met deze samenwerkingsovereenkomsten wordt tegemoetgekomen aan de vraag van de Vlaamse regionale televisieomroepen om over een meer structurele subsidie te kunnen beschikken.
Ze nemen daardoor het engagement op om de kwaliteit, de diversiteit en de pluriformiteit van het aanbod van regionale informatie te behouden en te versterken, ook programma’s te ondertitelen ten behoeve van doven en slechthorenden, de decretale opdrachten zoals vastgelegd in artikel 165 van het Mediadecreet uit te voeren, de interne werking verder te professionaliseren, de samenwerking tussen de regionale televisieomroepen verder te bevorderen om de efficiëntie en effectiviteit te vergroten, en het bereik te vergroten.
Met betrekking tot de toepassing van deze samenwerkingsovereenkomsten – hoe weten we of ze dat allemaal doen? – bezorgt het onderzoeksbureau Podium Perception Management (PPM) jaarlijks, gedurende de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst, een wetenschappelijk onderbouwd waarderingsrapport van de journaals en informatieprogramma’s aan van de Vlaamse regionale televisieomroepen. Dit waarderingsrapport wordt door de administratie Media jaarlijks bezorgd aan de Vlaamse regionale televisieomroepen in het kader van hun jaarlijkse eindrapportering.
Ondanks deze samenwerkingsovereenkomsten en de daaraan verbonden structurele Vlaamse subsidies van ongeveer 200.000 euro per jaar – waarvan ondertussen iets is afgegaan –, verkeerden de regionale tv-zenders de voorbije jaren in een financieel benarde situatie. Tijdens de vorige legislatuur werd hierover vaak gedebatteerd in deze commissie. In 2010 heeft de Vlaamse overheid een onderzoeksopdracht uitgeschreven in verband met de financiering van de Vlaamse regionale televisieomroepen. In opvolging daarvan werd in 2014 het decreet aangepast, zodat de regionale tv-omroepen een bereikvergoeding konden ontvangen via de distributeurs. Dat was iets nieuws.
Minister, toen we het de laatste keer hierover hadden, zaten we jammer genoeg in een besparingscontext, maar ik wil graag weten hoe het nu is gesteld met de uitvoering van het Mediadecreet met betrekking tot de regionale televisieomroepen. Recent ontvingen ze voor de eerste keer een brief van de Vlaamse Regulator voor de Media (VRM) met daarin de bedragen die de distributeurs in uitvoering van het uitvoeringsbesluit van 2014 verschuldigd zijn aan de zenders voor het eerste kwartaal van 2015. Hoe evalueert u de uitvoering van deze decreetsbepaling? Betekent dit een wezenlijke verbetering van de financiële situatie van alle erkende regionale tv-omroepen? Zitten daar verschillen op? Zult u hierover in overleg gaan met de regionale televisiezenders en wat is hiervoor de timing?
Minister, wat zijn de belangrijkste bevindingen in de jaarlijkse waarderingsrapporten van de journaals en informatieprogramma’s van het onderzoeksbureau PPM? Welke conclusies trekt u uit deze rapporten? In de resolutie die onlangs door dit parlement werd goedgekeurd met betrekking tot de strijd tegen de radicalisering, werd een aanbeveling opgenomen over de regionale tv-omroepen. We vragen aan de Vlaamse Regering om in de samenwerkingsovereenkomsten met de regionale omroepen toe te zien op de uitvoering van de decretale opdracht, inclusief artikel 165, 3°, over “het voeren van een actief diversiteitsbeleid in de organisatie en in het programma-aanbod”.
Minister, tijdens de bespreking van de begrotingscontrole 2015 antwoordde u positief op mijn vraag om naar aanleiding van de besparingsbeslissing (min 10 procent op de jaarlijkse subsidies) ook de samenwerkingsovereenkomsten met de regionale tv-omroepen te herbekijken. Zult u van die gelegenheid gebruik maken om de aanbeveling uit de resolutie anti-radicalisering aan te kaarten en er aandacht voor te vragen? Welke concrete acties zijn er nodig om uitvoering te geven aan deze aanbeveling?
De heer Vandaele heeft het woord.
De vergoeding door de distributeurs is sinds 1 januari 2015 verschuldigd. Het ijkpunt voor het bereik was begin 2014. Ik ga ervan uit dat u nu nog niet ten gronde kunt evalueren. Dat is nog maar een heel korte periode.
De vraag van mevrouw Brouwers naar alle informatie die u kunt geven, is natuurlijk welkom. Daar kijken we met belangstelling naar uit.
Mevrouw Brouwers heeft het artikel uit het decreet inzake aandacht voor diversiteit geciteerd. De resolutie van de commissie Radicalisering voegt weinig nieuws toe. In artikel 163 van het decreet staat nu ook al dat daar aandacht voor moet zijn. Ik neem aan dat u dat al min of meer monitort. Ik hoop dat dan ook van u te vernemen uit uw antwoord.
De heer Bajart heeft het woord.
Ik vraag me af of het niet te vroeg is om al echt te kunnen evalueren. Ik kan me voorstellen dat de nieuwe financieringsmethode voor de regionale omroepen betekent dat ze zelf eerst hun aanbod willen evalueren in het licht van die decretale regeling. Daar moet soms wat tijd over gaan. Een beleidsevaluatie kan pas gebeuren wanneer de financieringsmethode is aangekomen en werkt. Anders wordt niet alles opgenomen in die evaluatie.
Minister, zijn er naast de aanbevelingen van de antiradicaliseringsresolutie misschien nog andere zaken die u op tafel wilt leggen?
Ik wil me ook graag aansluiten namens mijn fractie. Dit is een zeer alerte vraag om uitleg. Het is inderdaad nog vroeg om te evalueren, maar het is wel de eerste keer dat we een nieuwe regeling hebben. Zij tellen de kas en maken een vergelijking tussen de oude en de nieuwe situatie. Het is goed dat we alert zijn. Ik ondersteun de stappen in dit proces voluit omwille van het belang van de regionale tv, maar ook omwille van de noodzakelijke kwaliteitscomponenten die we daarin willen zien.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik heb bij de VRM navraag gedaan over de uitvoering van artikel 7 van het uitvoeringsbesluit van 25 april 2014 ter uitvoering van artikel 166/1 van het Mediadecreet. Dit artikel stelt de berekeningsmethode vast die de VRM gebruikt om de vergoeding vast te stellen die de dienstenverdelers verschuldigd zijn aan de regionale televisieomroepen.
Artikel 166/1 van het Mediadecreet bepaalt dat iedere dienstenverdeler op jaarbasis 2,30 euro per abonnee bijdraagt, en dit vanaf het jaar 2015. De VRM heeft nu voor elke dienstenverdeler het totale verschuldigde bedrag voor het eerste kwartaal bepaald, en volgens een verdeelsleutel de verdeling van dit bedrag over de negen regionale omroepen berekend.
Zonder in detail te treden, kan ik u meedelen dat de bedragen die de omroepen van alle dienstenverdelers samen voor het eerste kwartaal ontvangen, schommelen tussen 0,37 euro per abonnee voor de omroep met het laagste bereik, en 0,73 euro per abonnee voor de omroep met het hoogste bereik. Bij gelijke bereikcijfers zouden deze bedragen op jaarbasis tussen 1,48 euro en 2,93 euro per abonnee uitkomen, met 2,17 euro als mediaanwaarde. Dat is een substantieel verschil tussen het hoogste en laagste bedrag, maar zo is de regeling op dit ogenblik nu eenmaal opgesteld.
Ter vergelijking kan ik nog meegeven dat tijdens het overgangsjaar 2014 voor elke regionale omroep een vergoeding van 0,4225 euro per kwartaal of 1,69 euro op jaarbasis was voorzien. Om uit deze cijferdans wijs te geraken, wil ik u een rechte lijn geven. Het goede nieuws is dat dit voor één regionale omroep een verslechtering betekent, maar voor alle andere een verbetering. In het licht van de besparingen bij de regionale omroepen, is dit een positief element dat moet en kan worden meegenomen. Zoals steeds ben ik bereid tot overleg met de betrokken spelers, wanneer zij dat nodig achten.
In de loop van 2012 werden tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse regionale televisieomroepen samenwerkingsovereenkomsten voor een looptijd van vijf jaar afgesloten. Hierbij verbinden de omroepen zich ertoe een aantal performantiemaatstaven en doelstellingen te realiseren. Zo dient elke omroep voor de journaals en informatieprogramma’s een gemiddelde waardering van minimaal 7 op 10 te halen.
Het waarderingsonderzoek is erop gericht jaarlijks – te beginnen in december 2012 – betrouwbare waarderingscijfers te verschaffen en dit per omroep en per informatieprogramma. Zoals u ook aanhaalt in uw vraag, krijgen de zenders jaarlijks – gedurende de duur van de samenwerkingsovereenkomst – een geactualiseerd waarderingsrapport toegestuurd.
De resultaten van de bevraging 2014, die van 13 oktober 2014 tot en met 9 november 2014 liep, werden door mijn administratie op mijn vraag op 28 november 2014 aan alle regionale televisieomroepen overgemaakt. Per omroep wordt een apart waarderingsrapport overgemaakt waarin enkel de respectieve zender met naam vermeld wordt, alle andere regionale omroepen worden geanonimiseerd. Dit om aan te geven hoe gevoelig dergelijke informatie voor deze omroepen is. Het blijft echter van belang dat de regionale televisieomroepen hun toestand en positie kunnen afmeten ten aanzien van de andere regionale omroepen, vandaar dus de beslissing om met geanonimiseerde vergelijking en rapporten te werken.
Het waarderingsrapport 2014 heeft de resultaten van de 2-meting (november 2014), vergeleken – waar mogelijk – met de resultaten van de 0- en 1-meting (november 2012 en november 2013) en de PPM-meting (Portable People Meter) van 2010. Gezien het gevoelig karakter van de informatie in het waarderingsrapport kan ik enkel algemene bevindingen meedelen. Helaas dient gesteld dat dit geen positief verhaal blijkt.
De waarderingscijfers van acht van de tien journaals liggen significant lager dan in 2013. Er dient gesteld dat – rekening houdend met het zogenaamde betrouwbaarheidsinterval – geen enkel van de journaals in 2014 de waarderingsdoelstelling van 7 op 10 behaalt. Negen van de tien journaals grenzen echter wel aan de norm van 7 op 10.
Ook de andere informatieprogramma’s – rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval – halen de waarderingsdoelstelling van 7 op 10 niet. Ook hier grenst de meerderheid wel aan de norm van 7 op 10. Een kleine minderheid haalt de minimale waardering van 7 op 10 niet, ook niet na toepassing van de bovengrens van het betrouwbaarheidsinterval.
Met betrekking tot de kijkfrequentie is het zo dat – net zoals in 2010, 2012 en 2013 – er ook voor 2014 substantieel meer respondenten zijn die verklaren minder te kijken dan zij die meer kijken naar hun regionale televisieomroep. Voor alle omroepen samen ligt de verhouding hoger dan 2 op 1. De groep die verklaart minder te kijken, geeft ook een significant lagere waardering dan de groep die verklaart even vaak of meer te kijken dan één jaar geleden. De waardering van de groep die verklaart minder te kijken, zakt bij vele omroepen ruim onder de drempel van 7 op 10. Verwacht mag worden – aldus PPM – dat minstens een deel van deze groep definitief kan – bij mij staat geschreven: zal – afhaken. Net als bij de voorgaande metingen, blijkt dat de regionale televisie omroepen voornamelijk een ouder publiek – van +55 jaar – aantrekken. Op basis van de kijkfrequentie per leeftijdscategorie ligt het bereik bij de jongeren en jonge gezinnen zeer laag.
Het waarderingsonderzoek peilt ook naar de interesse van de kijker in regionaal nieuws. Net zoals in de voorgaande waarderingsonderzoeken blijkt dat er zowel bij jong als oud een grote interesse bestaat voor regionaal nieuws en regionale informatie. Toch blijkt televisie steeds minder belangrijk te worden als informatiebron, ten voordele van andere media, en dan vooral websites en online informatie – ik durf het bijna niet meer te zeggen. Deze trend is vooral sterk bij jongeren. De nieuwsprogramma’s werden – net als in voorgaande metingen – ook beoordeeld op een aantal criteria. Hieruit blijkt dat de nieuwsprogramma’s van de regionale televisieomroepen vooral niet goed scoren op de affectieve component. De kijkers beoordelen het nieuwsaanbod in het algemeen als onvoldoende boeiend en aantrekkelijk. De kijkers beoordelen de nieuwsprogramma’s dan weer beter op het vlak van actualiteit en betrouwbaarheid. Dat is zeker een positieve zaak. De kijkers vinden dat de aangeboden nieuwsfeiten dus wel voldoende actueel en betrouwbaar zijn, maar ze verwachten meer geboeid en verrast te worden door het nieuws uit de eigen regio.
Ik kan uit deze bevindingen enkel concluderen dat er nog veel werk aan de winkel is en hoop oprecht dat de regionale televisieomroepen daadwerkelijk iets doen met deze resultaten. Van bepaalde omroepen, om niet te zeggen alle omroepen, weet ik dat dit het geval is. Ze zijn zich terdege bewust van hun uitdagingen. Wij hebben daarover nog een overleg gehad. De vereiste ingrepen vragen behoorlijk wat inzet, tijd en aanpassing aan bestaande formats, die hopelijk al zichtbaar worden in de resultaten van de waarderingsbarometer 2015.
Dan is er uw specifieke vraag over de recente resolutie van het Vlaams Parlement. Zoals ik ook aanhaal in mijn beleidsnota Media 2014-2019, zal ik mijn administratie de opdracht geven een evaluatie van de samenwerkingsovereenkomsten en de decretale maatregelen uit te voeren. Ook de resultaten van de waarderingsbarometer zullen hier aan bod komen. Daar de huidige samenwerkingsovereenkomsten eind 2016 aflopen, zal deze oefening in de eerste helft van 2016 opgestart worden. Op basis van de bevindingen van deze evaluatieoefening en de hieruit voortvloeiende aanbevelingen zal ik, in overleg met de Vlaamse regionale televisieomroepen, bekijken hoe we in de toekomst de opdrachten van de betrokken spelers het best laten invullen. Het lijkt mij dan ook opportuun om – indien dit op dat moment nog relevant blijkt – in deze oefening rekening te houden met de aanbeveling uit de resolutie over antiradicalisering. In die zin sluit ik mij aan bij het betoog van de heer Vandaele. Die resolutie is, bij wijze van spreken, nog warm. Wij konden er nog nauwelijks uitvoering aan geven, maar wij nemen haar mee naar het globale debat en zullen dan zien hoe acuut deze problematiek is of zou blijken te zijn.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Minister, dank u voor het uitgebreide en zeer interessante antwoord. U hebt al heel wat elementen van evaluatie kunnen meegeven. Ik ben, eerlijk gezegd, toch een beetje bezorgd over de situatie van onze regionale omroepen. De cijfers zijn niet wat ze moeten zijn, onder meer deze met betrekking tot de kwaliteit van de journaals. Dat verdient opvolging. Het is een fragiel medium, dat toch bij de senioren zeer geliefd is. Daar moeten wij voldoende aandacht voor hebben. Deze groep wordt in de mediasector wel al eens vergeten, als ik dat, zonder kritisch te zijn, al eens mag zeggen. Net daar kijkt een grote groep wel naar. Dan mag de kwaliteit ook wel goed zijn.
Ik ben nog meer bezorgd omdat we nog maar net die besparing hebben goedgekeurd, of althans al in deze commissie. Dat maakt het allemaal toch nog wat wranger. Ik heb een sterk vermoeden over welke regionale zender het gaat. Ik vermoed dat het RINGtv is. (Minister Sven Gatz schudt van neen)
Toch niet? Met de laagste inkomsten vanuit de distributeurs?
Mevrouw Brouwers, ik zal het navragen. Ik weet alleen dat dit momenteel een probleem vormt voor tvbrussel. Ik wil het nagaan, om zeker te zijn. Ik kan het nu nog niet bevestigen.
Ja, omdat we in Vlaams-Brabant toch heel specifieke problemen hebben. Misschien kunt u het nog schriftelijk laten weten aan de commissieleden. Ik hoop dat het inderdaad niet de Vlaams-Brabantse zijn, die een beetje dezelfde problemen kennen als de Brusselaars. We zitten daar soms in hetzelfde schuitje. (Opmerkingen van mevrouw Yamila Idrissi)
Van de negen zijn er acht die door de afspraken met de distributeurs wel substantieel verbeteren op dat vlak. Dat is wel een positieve zaak. Maar het blijft allemaal wat wankel. In die zin komt de vraag op tijd. Voorzitter, we moeten dat zeker begin volgend jaar, naar aanleiding van de evaluatie en de toekomstige samenwerkingsovereenkomsten, opnieuw oppikken om te bekijken hoe we eventueel nog wat kunnen bijsturen. Ik weet niet of daar nog maar eens decreetswijzigingen voor nodig zijn, maar we moeten toch eens heel goed met de loep kijken naar deze spelers, die toch belangrijk zijn voor een bepaald deel van de bevolking.
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, ik ben na het antwoord van de minister op het eerste gezicht niet zo bezorgd. Het feit dat de inkomsten toch al iets hoger liggen, is op zich niet beangstigend.
Wat tvbrussel betreft, dacht ik dat tvbrussel hoe dan ook een beetje een apart financieringsregime geniet.
Dit is zeker iets om op te volgen. We zijn begonnen met te zeggen dat we nu het eerste kwartaal bekijken. Dat is nog een beetje kort. We moeten dit in de toekomst zeker opvolgen. Ik ga ervan uit dat de minister dat met zijn vele kabinetsleden in elk geval zal doen.
Voor de meeste omroepen zijn de financiële cijfers goed, maar ik hoop dat dit ook een kwalitatieve input kan geven want dat maakt mij wel heel ongerust. De waardering is lager, geen enkele geraakt boven de lat, en dat is verontrustend. Vraag is of de financiële input daaraan kan remediëren. Ik hoop dat. Ik weet niet hoe de collega’s de regionale televisie volgen, maar voor mij is het ook een digitaal verhaal. Bij ons kan men de verschillende items van de regionale televisie apart bekijken, en dat doe ik ook voor de thema’s die me interesseren. Dat vergt echter ook goede journalistiek en goede kwaliteit, net als televisie maken.
Mevrouw Brouwers, u suggereerde om daar na de zomer op terug te komen, maar ik denk dat we beter nog een jaar wachten om de volgende ronde, cijfers en waardering te bekijken en na te gaan of we daar beleidsmatig iets mee doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.