Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over sociale stages voor studenten uit de lerarenopleiding
Vraag om uitleg over de versterking en hervorming van de lerarenopleiding
Verslag
De heer Van Grieken heeft het woord.
Minister, een tijd geleden stelde een masterproef aan de Universiteit Antwerpen dat multiculturele klassen een van de hoofdredenen zijn waarom leerkrachten in het Antwerpse basisonderwijs afhaken. Ik zeg er eerlijkheidshalve bij dat dat niet de enige reden is. Ook andere factoren spelen een rol, zoals mobiliteit en milieu.
Wat het extra interessant maakte, is dat de onderzoeker zelf leerkracht is in een Antwerpse school, die mij overigens niet onbekend is. Hij stelt dat in het basisonderwijs ongeveer 15 procent van de leraren in een grootstedelijke context uitstroomt vóór ze vijf jaar in dienst zijn. In het secundair is het zelfs nog dramatischer. Daar zou 30 procent van de leerkrachten er vroegtijdig de brui aan geven door de multiculturele realiteit.
Er is dus een grote uitstroom van leerkrachten, terwijl het een bezorgdheid van ons allen moet zijn om bekwame en gemotiveerde leerkrachten te vinden. Vlaanderen beschikt nu eenmaal niet over grondstoffen. De enige echte grondstof die we hebben, zijn onze leerlingen, onze kinderen.
Vorige maand, minister, verklaarde u in de commissie, in antwoord op vragen over de hervorming van de lerarenopleiding, het volgende: “Leraren krijgen vandaag te maken met eentalige, culturele en socio-economische diversiteit.” Wat is nu uw inhoudelijke reactie op de resultaten van deze masterproef? Welke maatregelen of beleidsstappen worden in de context van de hervorming van de lerarenopleiding genomen om dit probleem te remediëren?
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, mijn vraag heeft enigszins een andere insteek, namelijk de sociale stages. Recent formuleerde u in de pers een voorstel om voor studenten uit de lerarenopleiding een verplichte burgerdienst in te voeren. Met die sociale stages wilt u ervoor zorgen dat leraren in spe twintig uur van hun verplichte stage besteden aan maatschappelijke projecten zoals huiswerkbegeleiding, voorlezen aan kansarme kinderen, taalbegeleiding of nog andere dingen. In de pers gaf u aan dat u via die stage jonge leerkrachten beter wilt voorbereiden op de enorme diversiteit aan leerlingen in de klas.
De toenemende multiculturaliteit en diversiteit vormen inderdaad een aandachtspunt, maar een degelijke stage in de schoolomgeving, waarbij studenten in contact komen met zo veel mogelijk facetten van het lerarenberoep zelf, is dat ook. Vorige maand stelde ik aan u een vraag om uitleg omtrent de bevindingen van de vier commissies van nationale en internationale experten over onze lerarenopleidingen. Uit hun rapport bleek dat er nog steeds een grote kloof is tussen de praktijk in de klas en de opleiding zelf. Zo bleek dat een grote groep studenten te weinig kansen krijgt om ervaring op te doen in belangrijke werksituaties, zoals het bijwonen van oudercontacten en klassenraden. Dat zorgt ervoor dat deze studenten vaak essentiële vaardigheden missen wanneer ze hun eerste werkjaren aanvangen.
Een belangrijke reden waarom zo veel jonge leerkrachten stoppen, heeft ook te maken met het feit dat het beeld dat ze hadden van het beroep, niet strookt met wat ze in theorie geleerd hebben. Om die reden mag een verplichte burgerdienst niet ten koste gaan van de broodnodige praktijkervaring die stagiairs tijdens hun opleiding moeten opdoen op de klasvloer zelf.
Minister, kunt u meer duiding geven bij uw voorstel om studenten twintig uur van hun stage te laten besteden aan maatschappelijke projecten? Betekent uw voorstel een uitbreiding van de praktijkcomponent of wilt u twintig uur van het huidig aantal stage-uren inzetten voor sociale stages? Hoe zult u erover waken dat een verplichte burgerdienst niet ten koste zal gaan van de noodzakelijke ervaring die studenten moeten opdoen in de schoolomgeving zelf? Geldt uw voorstel ook voor studenten uit lerarenopleidingen aan centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s) en universiteiten?
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, naar aanleiding van dezelfde berichten heb ik mijn vraag gesteld. We zijn ons er allemaal van bewust dat leerkrachten in een opleiding moeten leren hoe ze kunnen functioneren in een grootstedelijke context. Het is steeds duidelijker dat het andere vaardigheden vraagt dan in een andere context. Daar moet voldoende aandacht voor zijn.
Het voorstel van een maatschappelijke stage vind ik zeer waardevol, maar niet enkel voor een lerarenopleiding, ook voor andere opleidingen in ons hoger onderwijs. Voor heel wat beroepen in onze samenleving is een maatschappelijke betrokkenheid cruciaal, ook voor leerkrachten. Toen we het hadden over de Brede School, hebben we gesteld dat we moeten kijken hoe kinderen in onze samenleving ontwikkelingskansen krijgen. Het is waardevol om een engagement te vragen, en zelfs niet enkel voor de lerarenopleiding.
Nu wordt een stage van twintig uur vooropgesteld. Welk effect kunnen we daarmee bereiken? Welke voorwaarden kunnen we stellen of wat moeten we opnemen in heel het traject in de richting van een diploma leerkracht opdat die maatschappelijke betrokkenheid voldoende hoog is om nadien als leerkracht te kunnen functioneren? Dan is de vraag: kunnen we die doelstelling bereiken met een maatschappelijke stage van twintig uur?
Daarnaast is het van belang om voldoende oog te hebben voor de andere aandachtspunten in de hervorming van de lerarenopleiding. Er moet voldoende ruimte zijn om dat aan bod te brengen. We hebben gisteren al over de knelpunten in de lerarenopleiding gesproken. U hebt zelf gezegd dat er vier thema’s zijn waarop we moeten werken, minister. Dit past binnen het curriculum. Mevrouw Celis heeft ook al in vraag gesteld of we het binnen het curriculum moeten plaatsen. Of kunnen we verwachten dat het buiten het curriculum staat? Net die maatschappelijke betrokkenheid zal straks ook buiten de job van belang zijn. Leerkracht zijn is een opdracht die verder gaat dan de uren die we erop plaatsen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
De grootstedelijke context is inderdaad niet zo gemakkelijk, ook niet in Brussel. Maar de leerkracht in Vlaanderen, van in de Westhoek tot in het verre Limburg, zal de komende jaren en vaak nu al een bepaalde vaardigheid sterker onder de knie moeten hebben: het verschil overbruggen tussen de thuistaal en de onderwijstaal. Binnenkort zal die kwestie alle leerkrachten aanbelangen. Nu situeert die uitdaging zich vooral in een grootstedelijke context, maar daar blijft het niet bij.
De maatschappelijke stage vind ik ook een belangrijke insteek. Het voorstel kan van onze fractie uiteraard op sympathie rekenen. We hopen dat het kan bijdragen tot het ontwikkelen van meer empathie tegenover de leerlingen, hun thuissituatie en de bredere context waarin ze opgroeien en functioneren.
De allerbelangrijkste vaardigheid voor een leerkracht, van de kleuterschool tot aan het einde van het leertraject van een jongere, is dat die dezelfde verwachtingen koestert ten aanzien van elk kind, los van de achtergrond of de thuissituatie. Dan is het goed om te denken aan een maatschappelijke opdracht tijdens de lerarenopleiding of een aanpak van de lessen voor kinderen met een andere thuistaal. Maar in se mag je vooral niet minder verwachten van die kinderen. Dat gebeurt nu soms en het verklaart voor een groot deel waarom jongeren met een andere thuistaal iets te snel in tso of bso terechtkomen. Dat wil ik onder de aandacht brengen. In het onderwijs staat of valt alles met die juiste pedagogische reflex.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik wil gewoon een kleine toelichting geven. Ik had nogal snel mijn hand opgestoken om te reageren op de vraag van de heer Van Grieken. Ik denk dat we met al deze vragen en de dingen die hier vandaag zijn gesteld, rechtstreeks instappen in het debat rond de lerarenopleiding en het loopbaandebat.
Ik denk dat de uitstroom uiteraard ook een beetje te wijten is aan die grote praktijkschok die beginnende leerkrachten ervaren omdat de opleiding niet altijd even goed is afgestemd op waar ze terechtkomen: niet alleen in de grootsteden, waar er een heel grote diversiteit is, maar soms ook op andere plaatsen. Die aanvangsbegeleiding komt hier dan eigenlijk opnieuw aan de oppervlakte. Daarin dragen niet alleen wij een verantwoordelijkheid, maar ook de directeurs van de scholen zelf. Zij moeten ervoor zorgen dat er een mentor is. Want ook al zijn die uren niet meer voorhanden, toch kan er wel wat worden geschoven om toch in die uren te voorzien.
Dit hele gegeven, ook de stages, die er natuurlijk zijn om die praktijkschok mogelijks wat kleiner te maken, moeten we meenemen in het grote verhaal van de lerarenopleiding en het hele loopbaandebat.
Ik wil nog één ding toevoegen, naar aanleiding van de schriftelijke vraag over de instroom in de lerarenopleiding. Ik denk dat we er in deze commissie op bedacht moeten zijn dat we de lerarenopleiding niet overladen. Met de evaluatie van 2013 in de hand moeten we nagaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat de lerarenopleiding maximaal voorbereidt op wat er in de klas moet gebeuren. We moeten de pijnpunten in ogenschouw nemen. Dat is een toevoeging aan de verschillende vraagstellingen.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Van Grieken, ik weet niet of u de masterproef zelf dan wel vooral de krantenartikelen hebt gelezen. Het is een kwalitatief onderzoek, aan de hand van een paar diepte-interviews die gedaan zijn met twaalf leerkrachten die in de afgelopen vijf jaar gestopt zijn. Er is gepeild naar de redenen waarom de leerkrachten zijn uitgestroomd. De grootstedelijke context blijkt inderdaad een belangrijke factor te zijn. Die bevindingen zijn op zich niet nieuw. Ik denk dat iedereen het daarover eens is. Ze gelden niet specifiek voor Antwerpen alleen, maar ook voor Vlaanderen en Brussel. Zeker de toenemende diversiteit in de klas, vooral in grotere steden, is een grote uitdaging. Zoals mevrouw Brusseel zei, is dat iets wat Vlaanderenbreed zal worden.
Sommigen hebben verwezen naar de verleende adviezen. Een van die adviezen is om meer kennis rond multiculturaliteit en differentiatie in de lerarenopleiding in te bouwen. Op dat vlak hebben de opleidingen de voorbije jaren toch al heel wat inspanningen geleverd. Omgaan met diversiteit komt op meerdere plaatsen terug in de basiscompetenties die zijn uitgeschreven. Sinds het decreet op de lerarenopleiding van 2007 zijn er diverse projecten geweest rond omgaan met diversiteit in de schoolklas.
Mijnheer Van Grieken, het interesseerde mij ook wie er precies was geïnterviewd. Het zijn leerkrachten die de masterproef hebben bereikt en wier leeftijd zich situeert tussen 31 en 60 jaar. Het zijn mensen die al meer dan tien jaar in het onderwijs stonden. De resultaten van de projecten van de laatste jaren zullen we natuurlijk pas zien in de komende jaren, maar dat neemt niet weg dat uw problematiek correct is. Daarom is het belangrijk te kijken wie die mensen zijn en wat hun profiel is. Er zijn al zaken veranderd in de lerarenopleiding waarmee hier nog geen rekening kan zijn gehouden.
De masterproef citeert ook literatuur die ervoor pleit dat er een grotere diversiteit komt binnen het lerarenkorps zelf en dat er gewerkt wordt aan een meer diverse instroom in de opleiding en het beroep. Ik ben in Antwerpen al op bezoek geweest bij de bacheloropleidingen. Je merkt dat de instroom zeer eenkleurig en eengeslachtelijk – vrouwelijk – is.
Leraren die zelf een andere achtergrond hebben, kunnen wel brugfiguren zijn om inzicht te geven in bepaalde problematieken dergelijke. Dat is handig. Dat zeggen de scholen zelf mij ook. De problematiek is zeer divers.
Ik denk dat mijn voorstel om een sociale stage in te bouwen in iedere lerarenopleiding kan bijdragen tot een grote vertrouwdheid. Ik heb nu eens de kans om te duiden vanwaar dat komt en wat ik er precies mee bedoel.
De idee om binnen – dus niet buiten – de lerarenopleiding de studenten een sociale stage uitgedrukt in een beperkt aantal uren of studiepunten te laten doen, is tot stand gekomen vanuit de basis, vanuit de lerarenopleiders zelf. Het is niet zo dat ik op een blauwe maandag ben wakker geworden en dacht: ik wil eens in de gazet staan, ik ga eens iets doen. Ik heb totaal geen gebrek aan kansen om in de gazet te staan.
Het zijn de opleiders zelf – of toch een aantal instellingen – die met dat voorstel zijn gekomen. Zij wilden aansluiten bij wat al in veel hogescholen gebeurt. Zij sluiten ook aan bij heel concrete voorbeelden die nu al in menige opleiding bestaan. Ik geef ze even mee: studenten organiseren samen een taalbad voor allochtone kleuters, worden ingeschakeld bij huiswerkbegeleiding en organiseren leeractiviteiten binnen het buurthuis. De bedoeling van die initiatieven is dat kwetsbare jongeren meer kansen krijgen dankzij de extra steun die ze krijgen van leraren in spe. Ik vind het au fond fantastisch dat dat gebeurt.
Studenten worden op die manier ook beter voorbereid op de uitdagingen van hun toekomstige job. Dat is zeker in grote steden nodig. De studenten zijn van thuis uit vaak weinig vertrouwd met de heel specifieke context waarin jongeren naar school komen.
Zo’n stage is ook niet nieuw. In een aantal lerarenopleidingen zijn er al dergelijke initiatieven, doorgaans op vrijwillige basis. De hogescholen reageren zeer positief. Ze zijn er zelf mee naar mij gekomen. Collega’s, het zal jullie wel interesseren dat de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) momenteel de bestaande initiatieven inventariseert en bekijkt hoe we samen kunnen komen tot een pact tussen de opleiders, om in alle opleidingen een sociale stage te integreren.
Van de praktijkcomponent in de bacheloropleidingen onderwijs staat nu enkel vast dat die minimaal 45 studiepunten moet bedragen. Dat is ruimer dan het aantal uren stage voor de klas. Het gaat om alle onderwijsactiviteiten die gericht zijn op de praktijk van het leraar-zijn. Voor de klas staan, is daar een onderdeel van, maar de job van leerkracht behelst nog heel wat andere taken waarvoor men ook praktijkervaring moet opdoen. Een van de knelpunten tijdens een van de laatste visitaties van de lerarenopleiding was dat men tijdens een opleiding moet leren om goede contacten uit te bouwen met de ouders. Men kan discussiëren over die uren, maar zo’n sociale stage geeft de kans om competenties op te bouwen die nodig zijn om het beroep uit te oefenen.
De sociale stage valt dus onder de definitie van de praktijkcomponent, ook al speelt die zich niet af voor de klas. Ze mag echter geen impact hebben op de stage die nu al wordt gelopen in de scholen. Er is echter in alle hogescholen ruimte voor dat deeltje praktijk. Die sociale stage heeft ook niet tot doel het aantal uren stage voor de klas te verminderen. Ik verwacht eerder dat de opleidingen ze integreren in het geheel van de praktijkervaring die studenten nodig hebben om een aantal competenties uit te oefenen. Het gaat hier om een evenwichtsoefening die belangrijk is bij de verdere besprekingen hierover. De klaservaring mag daar onder geen beding onder lijden. Studenten verwerven in zo’n sociale stage net vaardigheden waar ze op dit ogenblik iets te weinig kansen toe krijgen. Ik verwijs naar een van de vorige vragen en naar de noodzakelijke ervaring met een diverse leerlingenpopulatie.
Er zijn een of twee opleidingen die ook een taalbad met kleuters opnemen. Het gaat om een driepuntenvak. Ik vind het schitterend dat dat gebeurt omdat men op een heel intense manier leert omgaan met kinderen die anderstalig zijn. Dat is een competentie die men daardoor verwerft en die het in de klas wat gemakkelijker kan maken.
Mevrouw Celis, het voorstel was initieel bedoeld voor de geïntegreerde lerarenopleidingen van de hogescholen, waar de praktijkcomponent dus minstens 45 studiepunten bedraagt. Ik kreeg meteen positieve reacties uit specifieke lerarenopleidingen. Daar bestaan ook initiatieven waarmee wij nu overspoeld worden, maar ik kan dat alleen maar toejuichen.
Een verplicht aantal uren voor die opleidingen is iets minder haalbaar, mevrouw Helsen, maar ik wil het wel bekijken. Ze tellen vaak maar 60 studiepunten, terwijl de geïntegreerde lerarenopleidingen bachelors 180 studiepunten zijn. We hebben wat meer ruimte bij de geïntegreerde lerarenopleidingen. We kunnen dat ook bij andere opleidingen breder gaan bekijken.
Mijn voorstel was om een pact te sluiten tussen de hogescholen. Daarbij komt dat sociale luik ook tot uiting. Een van de knelpunten is hoe men daarmee omgaat. Men moet ervoor zorgen dat er iets zichtbaar wordt aangeboden. Het is dan goed als men daar dan een pact over kan sluiten. Ik heb volgende woensdag een afspraak met de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) om over dat punt de stand van zaken te bekijken.
Mijnheer Van Grieken, op 2 april hebben we hier al een uitgebreide discussie over de lerarenopleiding gehad. Ik heb toen gezegd dat er vier grote werkpunten zijn en ik heb dat gisteren tijdens de plenaire vergadering ook herhaald naar aanleiding van de vraag van mevrouw Gennez. Die vier punten zijn: de instroom, het curriculum, het landschap en de aansluiting bij het beroep. Voor elk van deze punten moet er aandacht zijn voor een betere voorbereiding op meer diversiteit in de klas. De sociale stage past vooral in het luik curriculum, maar een goede aanvangsbegeleiding van startende leraren is minstens even noodzakelijk. Dat moeten we bekijken binnen het loopbaanpact.
Ik houd niet van het woord ‘burgerdienst’. Ik weet niet wie dat woord heeft uitgevonden, het stond in de krant maar ik had het zelf nog nooit gebruikt. Ik vind ‘maatschappelijke stage’ veel beter.
Mijnheer Van Grieken, uw vraag was eigenlijk heel breed. Wat de vier uitdagingen betreft waar we voor staan, is het de bedoeling dat de lerarenopleiding wordt versterkt om leerkrachten die straks uitstromen uit de opleiding, sterker en weerbaarder te maken in een multiculturele context.
De heer Van Grieken heeft het woord.
Minister, ik dank u omdat u het belang van dat onderzoek nog eens benadrukt. Het gaat om diepte-interviews, en daarmee komt men iets meer te weten dan wanneer men op eigen initiatief via een vragenlijst meedeelt waarom men er de brui aan geeft. Daarbij komt die problematiek van de multiculturele samenleving toch naar boven.
Ik was wel een beetje teleurgesteld toen u zei dat u afwacht wat daarvan zal komen. Het gaat om oudere leerkrachten die afhaken. Ik interpreteer dat als mensen met ervaring die weten wat onderwijzen is. U zegt dat de opleiding is aangepast en dat u de resultaten afwacht.
U wijst op diverse, multiculturele klassen waar er problemen zijn en zegt dat niet alles daarop te steken valt. Uiteraard speelt de sociaal-economische context een rol. U zegt dat het echte probleem is dat de instroom van leerkrachten te homogeen is, te blank en te vrouwelijk. Waar de echte conflicten zijn, waar er een botsing is van culturen en geloof, is er geen probleem. Dat blijkt een verrijking. Sorry, minister, ik geloof echt, net zoals u, in onze leerkrachten, maar ik denk niet dat ze alle problematieken moeten oplossen in de klassen. Ik vind dat ouders ook een verantwoordelijkheid hebben en dat niet alle leerkrachten alle problemen en alle achterstanden moeten wegwerken. Ouders hebben zelf ook een verantwoordelijkheid.
Ik wil nog een andere studie aanhalen, ook een masterproef aan de universiteit van Maastricht. Ik citeer: “Ondanks deze onderzoeksresultaten kan men uiteraard nog steeds een voorstander zijn van de vergroting van etnische en sociaal-culturele diversiteit op scholen.” Er is vaak een verschil in politieke mening of dit dan een meerwaarde is of niet. “Alleen kunnen betere onderwijsprestaties niet meer als argument worden gebruikt om deze opinie kracht bij te zetten.” Dit betekent in de praktijk dat de multiculturele verrijking geen verrijking is, laat staan een meerwaarde voor onze onderwijsstandaard.
Ik vind dat u er als minister over moet waken dat ons onderwijsniveau op peil blijft. Een leerkracht moet zich bekommeren om kennisoverdracht en het aanleren van vaardigheden en moet zijn tijd niet verdoen met het overbruggen van culturele, taalkundige of religieuze verschillen. Er is een taak weggelegd voor de ouders, want zij mogen hun verantwoordelijkheid niet afschuiven op de leerkrachten. U zou als minister een krachtdadig antwoord kunnen geven en zeggen dat dit buiten het takenpakket valt van een leerkracht. Die mensen zijn heel gemotiveerd en moeten zich focussen op de essentiële zaken van de job als leerkracht.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb daarin een aantal duidelijke zaken gehoord. Het is aangenaam om te horen dat er in de praktijkcomponent ruimte is om het breder te zien dan de specifieke klaservaring en het lesgeven voor de klas zoals we dat het beste kennen. Voor die twintig uur is er in de praktijkcomponent ruimte opgenomen.
Beginnende leerkrachten hebben standaardvragen over het omgaan met diversiteit die zich Vlaanderenbreed aandient. Dat was een ander verhaal dertig of veertig jaar geleden. Ik deel de opmerking van mevrouw Brusseel dat het een fenomeen is dat Vlaanderenbreed is. Ik heb het geluk gehad om een aantal jaren als mentor ingezet te worden in mijn school. Ik heb de evolutie gezien om bepaalde instrumenten aan te reiken om om te gaan met diversiteit en bepaalde doelgroepen, los van de kenniscomponent. Kennis moet thuis verder worden verwerkt. Opdrachten moeten worden gemaakt. Het is niet altijd evident dat dit alleen kan worden uitgewerkt.
Minister, u moet het zich niet aantrekken wie het woord ‘burgerdienst’ heeft verzonnen. Burgerdienst is iets wat stokoud is en dat destijds werd gebruikt naast de militaire dienstplicht. Diegenen die hun legerdiensten niet wensten te doen, konden burgerdienst uitvoeren. Waarschijnlijk is het een journalist geweest die aan dat begrip heeft gedacht en het bovenaan het artikel heeft gezet. Lig daar niet van wakker. Ik begrijp dat nog helemaal.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, u zegt dat omgaan met diversiteit al meer is opgenomen in het curriculum van de lerarenopleiding. Ik stel vast dat we daarin nog een hele weg af te leggen hebben. Als ik zie wat er precies is opgenomen in het curriculum, dan hebben we nog heel wat stappen vooruit te zetten.
Mevrouw Brusseel heeft heel wat belangrijke dingen gezegd om aan de slag te gaan in een grootstedelijke context. Ze zegt dat we de lat hoog genoeg moeten leggen en de verwachtingen hoog genoeg moeten stellen. Daar loopt het nog fout. In wat leerkrachten in spe vandaag leren, is nog te weinig opgenomen dat ze doelen voor leerlingen moeten vooropstellen, uitdagende doelen, en leerlingen individueel moeten opvolgen. Dat is van cruciaal belang om op een goede manier om te gaan met diversiteit. Dat zit er nog niet in ingebakken. In het buitenland hebben we goede voorbeelden hoe ze het doen en hoe ze het toepassen. De resultaten daarvan zijn gunstig.
Het onderdeel ‘omgaan met diversiteit’ in het curriculum van onze lerarenopleiding mag nog meer zijn dan wat er vandaag wordt aangeboden. In de lerarenopleiding wordt men zich steeds meer bewust van het groot belang om in de toekomst op dat punt sterk te staan.
U zegt dat heel wat scholen vandaag al initiatieven nemen om niet enkel stage te lopen in de school, in de klas, maar ook om buiten de school in een aantal organisaties of projecten mee te draaien. Ik herinner mij zeer goed dat dit al bij de behandeling van het decreet over de hervorming van de lerarenopleiding in deze commissie aan bod is gekomen. Wij vonden toen ook dat het van belang was de studenten daartoe de kans te geven. Wij hebben toen het aantal studiepuntenstages opgetrokken omdat uit de evaluatie bleek dat de praktijkshock veel te groot was. We trokken het aantal studiepunten op, maar meteen werd in het veld het signaal gegeven dat er waarschijnlijk te weinig plaatsen zouden zijn om al die stagiairs op te vangen binnen de scholen zelf. Toen hebben wij al gezegd dat die studenten de kans moeten krijgen om ook buiten de school hun werkterrein te verkennen, want dat is toch ruimer dan de school zelf.
Ik stel mij vandaag bij alle mooie initiatieven en inspanningen die geleverd worden de vraag wat het effect ervan is bij de student. Ik stel mij echt die vraag omdat ik signalen krijg dat de effecten niet groot zijn. Ik vind het toch wel de moeite om daar zicht op te krijgen. Ik heb daarnet eenzelfde vraag gesteld bij andere initiatieven die worden genomen, om de spijbelproblematiek op te vangen en allerlei andere dingen te doen. Wij zetten in onze samenleving heel veel middelen en mankracht in, maar het is het moment om echt te bekijken wat wel en wat geen effect heeft.
Ook mijn laatste punt houdt verband met de stage. Als wij echt voor ogen hebben dat studenten via die maatschappelijke stage een grotere maatschappelijke betrokkenheid moeten hebben – als ik goed geluisterd heb, gaat het over het aanleren van een juiste basishouding bij studenten in de lerarenopleiding –, moeten zij leren hoe zij moeten spreken met ouders uit verschillende culturen, hoe zij een empathisch inlevingsvermogen hebben. Dat zijn allemaal elementen van een juiste basishouding. Als het de doelstelling is om dat aan te leren, is het interessant om te bekijken hoeveel uren er nodig zijn in opleidingen die dat vandaag al doen. Ik noem bijvoorbeeld de opleiding tot maatschappelijk werk, waar men studenten ook een juiste basishouding aanleert om met verschillende partners in dialoog te gaan, om contacten te leggen, om met ouders uit verschillende culturen te spreken. Als wij daar gaan kijken hoeveel uren daarvoor nodig zijn, zal meteen duidelijk zijn of wij buiten de uren in het curriculum nog in uren moeten voorzien om ertoe te komen dat die basishouding ook effectief wordt aangeleerd. Anders zouden het wel eens twintig uren kunnen zijn zonder effect. Daarom zeg ik, als die basishouding de doelstelling is – en ik vind het van cruciaal belang dat er een juiste basishouding is en dat leerkrachten geen angst moeten hebben om met ouders in dialoog te gaan en dat ze geen angst moeten hebben om op huisbezoek te gaan en om allerlei zaken op te pikken die eigenlijk heel vanzelfsprekend zijn wanneer zij daarin een juiste houding hebben leren aannemen –, dan is het van cruciaal belang hoeveel tijd er nodig is om een basishouding aan te leren. Dat kan ons interessante informatie opleveren om het verder uit te werken.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik ben zeer tevreden met uw antwoord. We hebben nu een duidelijk zicht op wat we niet met die burgerdienst maar met die twintig uren stage kunnen doen. Ik wou nog wel een legerdienst doen, maar ze hadden al kolonels genoeg. (Gelach)
Bij deze is het hoofdstuk over de burgerdienst en de legerdienst afgesloten. Daar ga ik niet op terugkomen. (Opmerkingen. Gelach)
Het is goed dat we daarover meer informatie hebben gekregen. Het is een belangrijke piste om verder uit te werken. Ik deel volledig de bezorgdheid van mevrouw Helsen: het moet effectief zijn. Als je die vaardigheden wilt meegeven in een opleiding, dan moeten de studenten ook doordrongen zijn van de idee dat ze het verschil kunnen en zullen maken op het terrein. Je leest vaak getuigenissen van mensen die een hele weg hebben afgelegd vanuit hun gezinssituatie naar hun plaats in de samenleving. Zij vertellen toch vaak over de rol van een leerkracht. Dat moeten wij duidelijk kunnen meegeven aan de leraren in opleiding.
Mijnheer Van Grieken, ik begrijp eerlijk gezegd niet zo goed wat het doel is van wat u zegt. U zegt dat de multiculturele context en de multiculturele school geen goede zaak zijn. Ja. En dan? De multiculturele context is een realiteit. U kunt nog veel onderzoeken daarover opzoeken en masterproeven citeren die stof liggen te vergaren, maar het is een realiteit en het is voor ons een uitdaging om er het allerbeste van te maken de komende jaren, om elk kind kansen te bieden. Dat telt voor mijn fractie en voor de meeste fracties hier aanwezig.
De instroom in de lerarenopleiding is wit en vrouwelijk. Wat we ook doen aan die instroom, we mogen – en ik denk ook niet dat iemand ervoor pleit – de lat en de verwachtingen ten aanzien van leerkrachten niet aanpassen. Er heeft niemand voor gepleit, en hierbij is nog eens bevestigd dat dat zeker niet het geval kan zijn.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik heb misschien een aantal zaken niet goed begrepen, maar ik was verrast dat mevrouw Helsen zei dat wat ze nu doen, niets opbrengt. Mijn kabinetschef was algemeen directeur van de hogeschool in Antwerpen. Hij is een van de grote pleitbezorgers om kandidaat-leerkrachten het pakket zoals taalbaden te geven.
U weet dat alle kleuteropleidingen samen een armoedeherkenningspakket hebben ontwikkeld. Misschien moeten we nagaan bij de opleiding Maatschappelijk Werk hoeveel uren er nodig zijn om een basisopleiding te geven. Ik wil er zeker geen maatschappelijk werkers van maken; het blijven leerkrachten die kennis moeten overdragen. Ik ga ook geen tien grote onderzoeken doen om een pact te kunnen sluiten. De VLHORA is alles wat gebeurt, aan het oplijsten. We kunnen dus rustig nagaan wie wat doet en wat er efficiënt is. Ik vind het wel een zeer sterk signaal als we zouden erkennen dat naast het lesgeven in de klas, leerkrachten ook weerbaar moeten worden gemaakt om met andere zaken om te gaan. Dat was de essentie.
We moeten dus een aantal zaken aan de opleiding hervormen en versterken, maar de kerntaak is evident, en dat is lesgeven. Lesgeven, kennis doorgeven en jongeren weerbaar maken, doe je met jongeren die in de klas aanwezig zijn. Als een aantal jongeren thuis in een anderstalige context leven of ouders hebben met heel veel problemen, dan moet je daar als leerkracht mee omgaan. Het is een contactberoep. Kinderen komen met een volle rugzak naar school, en je moet leerkrachten weerbaar maken om daar gepast mee om te gaan.
Dit was een korte aanvulling op de goede discussie die we hier hebben gevoerd. Wordt vervolgd.
De heer Van Grieken heeft het woord.
Minister, u hebt gezegd dat we van leerkrachten geen maatschappelijke werkers willen maken, maar dat ze wel weerbaar en kritisch moeten zijn. Mevrouw Brusseel, de multiculturele samenleving is inderdaad een feit, maar straks ben ik hier de enige progressieveling die de dingen niet zomaar aanvaardt. Ik wil het antwoord van de minister koppelen aan de opmerkingen van mevrouw Brusseel dat men kritische leerlingen in hun context moet kennen enzovoort. Uitgerekend in Brussel stond er deze week een berichtje in de krant over een leerkracht die een vraag stelde over waarom men een geloof aanhangt waar het analfabetisme zo hoog is, waar de prestaties zoveel lager zijn. Die leerling is gaan klagen bij zijn moeder, die gaan klagen is bij de directie. De leerkracht die die vaardigheden wil aanbrengen – kritisch met elkaar omgaan, in dialoog gaan, kritische vragen stellen –, is op staande voet ontslagen terwijl hij alleen maar positieve beoordelingen had gekregen. Dat is mijn grote bezorgdheid.
Ik weet dat het een contactberoep is. Ik wil nogmaals benadrukken dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is, en ik ben soms bang dat de slinger de verkeerde kant uitgaat en dat alles op de schouders van de leerkrachten terechtkomt.
Ik ga u een voorbeeld geven uit mijn eigen leven. Ik ben nog steeds barslecht in Frans. Ons moeder is in het zwart moeten gaan bijklussen voor mijn bijlessen Frans. Ze was een alleenstaande moeder, wat nu een zwakte zou zijn en die nu kansarm zou zijn. Er moet dus ook een engagement van ouders zijn, want alles op de schouders van leerkrachten leggen, vind ik te kort door de bocht. Ik hoor verhalen van vrienden-leerkrachten dat kinderen zonder boterhammen naar school gaan, dat ouders niet naar oudercontacten komen. Dat zijn zeer stereotiepe verhalen die telkens dezelfde situatie schetsen van mensen uit heel multiculturele klassen met vaak dezelfde etnische en religieuze afkomst, die hun verantwoordelijkheid niet opnemen.
Minister, ik onthoud dat we geen maatschappelijke werkers gaan creëren maar nog steeds mensen die bekommerd zijn om kennisoverdracht en die onze onderwijsstandaard op peil willen houden.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Voorzitter, ik heb blijkbaar veel verwarring gezaaid. Ik heb niet gezegd dat we van leerkrachten maatschappelijk werkers moeten maken. Ik heb er enkel op gewezen dat als er een basishouding moet worden aangeleerd, we eens moeten nagaan hoeveel uren daarvoor nodig zijn. Basishoudingen worden onder andere in de lerarenopleiding aangeleerd. Iedereen die de lerarenopleiding heeft gevolgd, kent het didactisch model waarin studenten leren dat ze moeten beginnen met het opmaken van een beginsituatie en op basis daarvan de doelstellingen formuleren. Het is zeer gekend en in theorie is het zeer mooi. Maar als je vandaag aan de studenten vraagt in welke beginsituatie ze zich bevinden, dan horen ze het in Keulen donderen. Ondanks de vele stages en de opleidingen die ze hebben gekregen, passen ze het in de praktijk niet toe. Een basishouding is een vaardigheid, een praktische toepassing.
Als het gaat over het omgaan met diversiteit, hoop ik dat uw kabinetschef gelijk heeft, maar ik vrees ervoor. Net het opmaken van een beginsituatie is van cruciaal belang vooraleer iemand aan een stage begint. Als je de beginsituatie niet kent, dan kun je niet omgaan met diversiteit, want dan weet je niet hoe divers de groep is waarin je terechtkomt. De stagiairs weten wel welk vak ze moeten geven, wat het leerplan is en in welk jaar ze terechtkomen, maar ze weten niet hoe divers de leerlingenpopulatie is van de verschillende klassen waaraan ze les zullen geven tijdens hun stage. Omgaan met diversiteit wil zeggen: goed kunnen inspelen op de diversiteit tussen leerlingen binnen eenzelfde klassituatie en binnen eenzelfde vak. Ik stel vast dat dit niet eenvoudig is, dat er nog een hele weg af te leggen is.
We hebben nog een hele periode voor ons om daarop in te zetten en zoiets vraagt tijd. Maar we mogen zeker niet stilstaan, we moeten verder stimuleren om ermee door te gaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.