Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de evaluatie van de financiering van het hoger onderwijs
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
In een artikel van het studentenblad Schamper over het psychosociaal welzijn van het personeel aan de UGent werd melding gemaakt van burn-outs, vriendjespolitiek, pesterijen en angst. De UGent heeft een onderzoek naar het welzijn van de werknemers laten uitvoeren. Dat was een prompte reactie op het artikel in Schamper.
Daaruit zijn drie actieplannen voortgevloeid, waarvan een specifiek over stress en een ander over grensoverschrijdend gedrag. Ook het team psychosociaal welzijn wordt met een extra medewerker versterkt. Dat was de boodschap van UGent.
Het probleem van het psychosociaal welzijn van academici wordt dus wel erkend door de universiteit. Uit reacties van professoren, zoals de heer Loobuyck, kon ik echter opmaken dat deze problematiek UGent overstijgt. Ik denk ook aan de klacht van de Actiegroep Hoger Onderwijs over publicatiedruk de voorbije jaren. Daarover was er een hoorzitting in de vorige legislatuur.
Ook aan andere universiteiten zouden veel academici onder een hoge competitieve en onaangename werkdruk lijden. De manier waarop onze universiteiten worden gefinancierd, speelt hierin een belangrijke rol. Het Nederlandstalige Planbureau toonde aan dat in Vlaanderen een buitensporig percentage van de financiering competitief wordt verdeeld, meer dan het dubbel van onze buurlanden. Daardoor is er een enorme concurrentiestrijd tussen de universiteiten, met alle gevolgen van dien voor het personeel.
Het is natuurlijk de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf om te waken over het welzijn van hun mensen, maar wij hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om daarvoor aandacht te hebben. Minister, zult u in het kader van de evaluatie van het Financieringsdecreet voor het hoger onderwijs aandacht schenken aan het psychosociaal welzijn van academici?
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag gaat verder dan die van mevrouw Brusseel. We lazen deze kop in De Tijd op vrijdag 8 mei 2015: “Ratrace om doctoraten levert universiteiten geen extra geld op.” Uit de evaluatie van de financiering van het hoger onderwijs, die de krant toen al kon inkijken, maar die nu ook online te bekijken is, blijkt dat het aantal doctoraten en publicaties de afgelopen jaren de hoogte is ingeschoten. Het budget volgde die evolutie echter niet, waardoor de waarde van een doctoraat en publicatie fors afneemt, althans wat de financiering betreft.
Volgens de Actiegroep Hoger Onderwijs is de evaluatie een maat voor niets. Volgens hen is het een loutere beschrijving van de huidige financiering, die vooral veel administratieve gegevens geeft. De evaluatie hertaalt decreten in begrijpelijke bewoordingen, wat een zeer verdienstelijke poging is, omdat de financiering van het hoger onderwijs verre van transparant is. Maar er komt geen beleidsdiscussie uit naar voren. De vijf evaluatievragen opgenomen in het decreet voor de financiering van het hoger onderwijs, worden niet beantwoord met ‘bereikt’ of ‘niet bereikt’. Er wordt wel een zekere aanzet gegeven, maar er is geen echt antwoord.
In het regeerakkoord en uw beleidsnota, minister, is opgenomen dat de evaluatie van het Financieringsdecreet een vertrekpunt is om het systeem aan te passen en transparant te maken, onder andere door een grondige evaluatie van de puntengewichten. Op uw kabinet zit iemand die de puntengewichten zeer goed kent, want hij heeft daarover in het verleden een vrije tribune geschreven, in zijn functie van directeur van de Karel de Grote-Hogeschool, om aan te klagen dat die gewichten niet overeenstemmen met de realiteit.
Minister, de evaluatie zult u intussen wel hebben ontvangen en doorgenomen. Wat zijn uw voornaamste conclusies in het licht van het decreet en de gestelde evaluatievragen, onder andere over het al dan niet bereiken van rationalisatie? Op welke manier gaat u het rapport in beleidsdaden omzetten? Welke stappen plant u en met welke timing? Hoe gaat u om met de grondige evaluatie van de puntengewichten?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, de evaluatie is inderdaad bijzonder belangrijk. We hebben erop gewacht om het hele financieringssysteem aan te pakken. De problemen zijn genoegzaam bekend. Zit de verhouding onderzoek-onderwijs-maatschappelijke dienstverlening nog juist? De Actiegroep Hoger Onderwijs vraagt: wordt de werkdruk niet te hoog doordat de verhouding niet helemaal juist zit? Dat zijn fundamentele, essentiële, pertinente vragen, waarover we in de commissie al verschillende keren hebben gedebatteerd, maar waarbij telkens naar die evaluatie van het Financieringsdecreet werd verwezen.
Ik heb het document intussen ook ontvangen en ingekeken. Het is bijzonder lijvig en ingewikkeld. Inderdaad is de vraag welke conclusies eruit kunnen worden getrokken. De bedenkingen zijn mij ook ter ore gekomen over methodieken en financieringsstromen die zijn geëvalueerd, maar waarbij bepaalde indexeringen al dan niet zijn meegenomen. Men zou niet met de meest accurate cijfers hebben gewerkt, maar met de cijfers die vastlagen bij de totstandkoming van het decreet. Als er vragen bij worden gesteld vanuit bepaalde kringen die met de evaluatie aan de slag moeten, is maar de vraag hoe zinvol die evaluatie is. Maar goed, ze is er nu. Wanneer kunnen we die bespreken in de commissie? Welke conclusies trekt u eruit, minister? Ik sluit me aan bij die vraag van de heer Daniëls.
Ik herhaal mijn oproep. Is deze evaluatie wel voldoende? In het begin van deze legislatuur hebben wij in de plenaire vergadering een motie ingediend om het Rekenhof te vragen om een aantal financieringsstromen in kaart te brengen, naast deze verplichte evaluatie. Dat wilde men niet doen. Het Rekenhof kreeg die opdracht niet, omdat deze evaluatie liep. Maar moeten we niet meer doen, om de problemen aan te pakken?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, kan het document via het secretariaat aan alle commissieleden ter beschikking worden gesteld?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, het Financieringsdecreet voor het hoger onderwijs dateert uit 2008. Sommigen van jullie waren daar toen al bij, anderen niet. Het voorzag in een evaluatie tegen uiterlijk 1 januari 2014. Die evaluatie is tijdens de vorige legislatuur opgestart, maar is toen niet afgewerkt. Op 1 januari 2014 hadden wij dus geen evaluatie. Ik heb aan mijn administratie de opdracht gegeven om die evaluatie af te werken. Dat is intussen gebeurd. De evaluatie is op 24 april aan de Vlaamse Regering meegedeeld. Het is een publiek rapport, dat sinds eind april ook beschikbaar is op de website van het Departement Onderwijs en Vorming: www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/publicaties. Het is een bijzonder lijvig document, met 8 hoofdstukken en 275 pagina’s. U weet dat ik bijhoud hoeveel pagina’s er worden gepubliceerd.
De scope van de evaluatie was van bij het begin duidelijk, omdat er vijf vragen moesten worden beantwoord die letterlijk worden opgesomd in het vroegere artikel 4 van het Financieringsdecreet, nu artikel III.120 van de Codex Hoger Onderwijs. Het gaat om de impact van de financiering op de instroom, de doorstroom en de uitstroom van studenten, de gehanteerde puntengewichten, het hoger kunstonderwijs, het rationalisatieproces en het onderzoekluik binnen de werkingsenveloppe van de universiteiten. Ik kan dat nu niet allemaal in detail bespreken binnen het bestek van deze vraag om uitleg, maar mijn medewerkers zijn er zeker toe bereid om de evaluatie eens te komen toelichten. Als jullie een toelichting willen krijgen om tot conclusies te komen, is dat geen enkel probleem. Mijn medewerkers zullen met plezier uitleggen hoe ze het hebben aangepakt.
Ik heb natuurlijk de reactie gezien van de Actiegroep Hoger Onderwijs. Het baart mij altijd zorgen wanneer er wordt gezegd dat ik niet op de vragen antwoord. Er zijn 275 bladzijden, maar die zijn dan geen antwoord. Ik heb het daar moeilijk mee. Dat is bij vele onderzoeken zo, dat er meteen heel veel kritiek is dat ik geen antwoord heb gegeven. Het is dan misschien goed dat de onderzoekers het zelf komen uitleggen. Met de screening zijn ze ook gekomen. Dat lijkt mij oké. Je krijgt dan een mooi – of geen mooi, afhankelijk hoe je het interpreteert – beeld. Voor mij is het geen enkel probleem. Ze zullen dat met plezier doen.
Er is in het decreet trouwens vastgelegd dat de evaluatie ook moet worden bezorgd aan het Vlaams Onderhandelingscomité en aan het parlement. Ik heb dat niet officieel overgemaakt aan het parlement. Ik heb het gewoon op de website gezet en aan de regering bezorgd. Als het nodig is, wil ik het nog altijd officieel overmaken. Het is sinds eind april in ieder geval voor iedereen beschikbaar. Dat moeten jullie eens bekijken.
De reactie van de Actiegroep Hoger Onderwijs heeft onder andere betrekking op het luik onderzoekfinanciering, dat een van de acht hoofdstukken vormt. Ik ga er zeker niet mee akkoord dat die evaluatie een maat voor niets zou zijn. Ik vind het eigenlijk een zeer interessant document, omdat het heel duidelijk schetst hoe het systeem werkt en in de loop van de jaren is gewijzigd. Het bevat ook heel wat interessant cijfermateriaal en simulaties, bijvoorbeeld over de studentenbewegingen en dergelijke. Ik ben het er dus niet mee eens dat het een maat voor niets zou zijn. Op sommige punten klopt het misschien dat het niet duidelijk is wat de conclusie is. Voor mij is het soms ook moeilijk om er conclusies uit te trekken, omdat het zeer complex is. Misschien is het goed om het hier te laten voorstellen.
Collega’s, we moeten erover in debat gaan met alle stakeholders. De evaluatie moet worden bezorgd aan het Vlaams Onderhandelingscomité. Maar ook de universiteiten en hogescholen zelf moeten nauw worden betrokken. In april heeft onze administratie al de grote lijnen van het onderzoek voorgesteld aan de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR). Daaruit bleek dat zowel de universiteiten als de hogescholen eerder terughoudend zijn om grote aanpassingen te doen die grote verschuivingen teweegbrengen in de huidige financieringsstromen, omdat dat altijd resulteert in een verhaal van winnaars en verliezers. Anderzijds moeten we bekijken wat we aan budgettaire inspanningen kunnen. Als de enveloppe dicht is en er moeten veranderingen gebeuren, dan zijn er sowieso winnaars en verliezers. Anderzijds moeten we het ook aanpakken. Ik ben al bij een paar hogescholen geweest om effecten te zien. Er zijn natuurlijk een aantal zaken die tot effecten leiden die we niet hebben gewenst. Het is goed dat we dat kritisch bekijken.
Collega’s, om nu al fundamentele zaken bij te sturen, komt de evaluatie van het financieringsmodel eigenlijk iets te vroeg. Dat hebben de hogescholen en universiteiten trouwens ook gezegd. Het systeem werkt sinds 2008, terwijl er in het financieringsmodel een tijdsvenster van zeven jaar is ingebouwd. De financiering wordt berekend op basis van een voortschrijdend gemiddelde. De effecten zijn op dit ogenblik dus nog niet 100 procent meetbaar. Bovendien heeft het Integratiedecreet in 2012 nog een aantal fundamentele wijzigingen aangebracht. Het is bovendien ook moeilijk om zuivere causale verbanden te leggen tussen het financieringsmechanisme en de instroom, doorstroom en uitstroom van studenten. Die zijn namelijk ook aan heel wat andere factoren onderhevig. Het is dus ook relevant dat we die andere zaken verder monitoren en meenemen in de beleidswerven, zoals de flexibilisering en heroriëntering.
Uit de evaluatie blijkt ook – en dat hebben jullie allemaal al opgemerkt – dat het financieringssysteem een verschrikkelijk hoge techniciteit heeft. Je zou kunnen zeggen dat dat noodzakelijk is om evenwichtig rekening te houden met allerhande parameters en een zekere continuïteit in te bouwen voor de instellingen. Als ik één conclusie mag geven, moeten we proberen daar voor een stuk in te vereenvoudigen. De evaluatie heeft ook enkele punten geïdentificeerd waar vereenvoudiging mogelijk is. We moeten vooral kijken of er geen ongewenste neveneffecten zijn. De VLHUR heeft enkel een eerste voorstelling gekregen. Ik denk dat we verder moeten debatteren met de VLUHR, het Vlaams Onderwijscentrum (VOC) en deze commissie.
Wat zijn voor mij de concrete punten die moeten worden meegenomen in de evaluatie? Er is al in een bijkomende evaluatie voorzien van de puntengewichten van de universiteiten. Daarnaast moeten we duidelijk een visie uitbouwen op de puntengewichten voor de professionele opleidingen. We moeten ook de financiële aspecten goed bekijken met betrekking tot de rationalisatie en versterking van het hoger kunstonderwijs. Er moet een vereenvoudiging van het verdelingsmechanisme van de onderzoekssokkel komen. In het algemeen moeten we ook proberen een vereenvoudiging te bereiken van de decretale teksten. Het kost mij zeer grote moeite om daar kop of staart aan te krijgen. Wat verandert er allemaal als je aan een bepaald knopje draait? Het is heel erg ingewikkeld. Als we veranderen, moeten we vooral vereenvoudigen. Als je ziet welke gewichten aan een opleiding worden gegeven en welke kost dat meebrengt, dan is dat niet altijd rationeel. Het staat wel allemaal verankerd in teksten waar we ons aan moeten houden. Ik weet dat de agenda al volgeladen is, voorzitter, maar misschien moeten we toch eens twee uur uittrekken om het te laten voorstellen.
De evaluatie van het Financieringsdecreet gaat niet in op het psychosociaal welzijn van academici. Dat overschrijdt de scope van deze evaluatie, die bepaald is op basis van de concrete vragen die in het decreet voorzien waren. De geciteerde vergelijkende studie van het planbureau in Nederland van maart 2014 heeft betrekking op alle publieke middelen voor wetenschappelijk onderzoek. Die zijn veel ruimer dan de werkingsuitkering van de hogescholen en de universiteiten, die volgens het financieringssysteem hoger onderwijs verdeeld wordt. Vaak zijn die andere middelen ook nog een stuk competitiever. Het gaat bijvoorbeeld ook om de BOF-middelen (Bijzonder Onderzoeksfonds) en het binnenhalen van binnenlandse en buitenlandse mandaten en projecten.
Het psychosociaal welzijn van het personeel hangt niet enkel af van de manier waarop de overheid middelen verdeelt. Andere elementen spelen mee, bijvoorbeeld het hr-beleid van de instellingen, de manier waarop personen en projecten beoordeeld worden, de jobzekerheid en de doorgroeimogelijkheden. Het is een complex geheel, dat zich grotendeels situeert binnen de academische wereld zelf, die een zeer competitieve omgeving is, met een grote prestatiedruk. Het is iets te eenvoudig om dit te herleiden tot een neveneffect van het verdeelmechanisme voor slechts een deel van de middelen die universiteiten verkrijgen. Dat neemt niet weg dat ik het niet onbelangrijk vind om dit mee te nemen in de evaluatie.
Ik ga nog even in op de verdeling van onderzoeksmiddelen binnen de werkingsenveloppe hoger onderwijs, die wel meegenomen zijn in een van de acht hoofdstukken van de evaluatie. We zien dat de output sterk is gestegen. Er zijn meer doctoraten en meer publicaties. Dat Vlaanderen het beter doet, is op zich een goede zaak en was ook een van de drijfveren om destijds te kiezen voor een financiering op basis van output. De studie van het Nederlandse planbureau bevestigt dat dit een effectieve manier is om de output te doen stijgen. Natuurlijk stijgt op die manier ook de druk op de academici. Ik vraag me af of, als het mechanisme binnen de werkingsenveloppe wordt aangepast, dat veel zou verhelpen omdat het systeem competitief zal blijven, tenzij je gewoon middelen zou uitdelen op basis van een forfaitaire sleutel zonder daarvoor in ruil output te verwachten. Dan nog moeten we de internationale context erbij nemen. Het gaat maar om een stukje van de middelen. Op internationaal vlak zullen publicaties nu eenmaal een grote rol blijven spelen.
Niettemin ben ik ervan overtuigd dat universiteiten zelf werken of toch proberen te werken aan een klimaat met aandacht voor het psychosociaal welzijn van hun academici. De UGent neemt op dat vlak echt wel initiatieven. Het is ook een trend die je ziet in de privésector: bedrijven beseffen dat ze zorg moeten dragen voor hun menselijk kapitaal. Op langere termijn is niemand gebaat bij zeer productieve werknemers die moeten afhaken met een burn-out. Ik ben zeker bereid om vanuit de regelgeving te bekijken of we door aan een knopje te draaien kunnen meehelpen aan een positiever klimaat. Het financieringssysteem mag niet als enige zondebok worden aangewezen. Als we aan een knopje draaien, moeten we zeker zijn dat het verbetert.
Dit zijn enkele inleidende beschouwingen in een debat dat veel breder zal worden gevoerd in de toekomstige weken.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord, dat de vraag van het psychosociaal welzijn ruim overstijgt. Het is inderdaad niet alleen de financiering van het hoger onderwijs die zorgt voor de enorme competitie. Dat leek misschien zo uit mijn vraag, maar ik erken absoluut dat er meerdere factoren zijn die zorgen voor de hoge werkdruk, de prestatiedruk en zaken die daaruit voortvloeien die me een beetje aan de politiek doen denken – en dan niet aan de meest positieve kanten –, namelijk hoe mensen onder hevige concurrentiedruk met elkaar omgaan.
We zijn het er zeker over eens dat dit slechts één aspect is. Een aantal zaken moeten rustig worden herbekeken. Ik pleit er absoluut niet voor om de publicatiepolitiek helemaal terug te draaien naar wat ze vroeger was. Vlaanderen heeft op een bepaald moment een ingrijpende wijziging moeten doorvoeren omdat er nu eenmaal niet zoveel publicaties waren in bepaalde domeinen waardoor men internationaal niet zo goed uit de verf kwam, terwijl het talent wel aanwezig was en is.
Ik ben het met u eens dat het eenvoudiger en transparanter moet. We hebben geen baat bij financieringsmechanismes die heel erg ingewikkeld zijn, niet voor het werkveld en niet voor het beleid. Uiteindelijk moet je altijd kunnen zien of het beleid goed wordt gevoerd. Wanneer het systeem te ingewikkeld is, kan je niet goed werken.
We kunnen een aantal ongewenste effecten van de financiering wel al aanpakken. Ik kijk ernaar uit om de komende maanden het bredere debat te voeren. Ik denk niet dat we daar de komende weken ruimte voor hebben in de commissieagenda, maar dat kan wel in de komende maanden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik verwijs graag naar de initiatieven van mevrouw Celis in verband met de psychosociale risico’s in onderwijs. Zij en onze hele fractie blijven pleiten voor een onafhankelijke en neutrale netoverschrijdende dienst waar slachtoffers van pestgedrag terechtkunnen. Het is belangrijk dat daar werk van wordt gemaakt, opdat we duidelijke cijfers hebben en de hoegrootheid van het probleem kennen. Op die manier moeten we er niet over discussiëren of deze cijfers al dan niet beïnvloed worden.
Transparantie bij de financiering is inderdaad belangrijk. U vermeldt de achilleshiel: als er iets verandert, zullen er allicht zijn die verliezen, en anderen die winnen. Dat noem ik beleid. Minister, ik zou niet graag hebben dat we een volledig nieuw financieringssysteem uitdenken, om dan op het einde van de rit toevallig vast te stellen, door toedoen van allerlei ingewikkelde indicatoren, sokkels, gegarandeerde minima, vereveningen en andere hightech hogerewiskunde-integralen, dat iedereen hetzelfde heeft als nu. Dat lijkt mij een maat voor niets te zijn.
In het regeerakkoord staat ook – en dan zitten we weer bij de publicatiedruk en het daarmee rekening houden in de evaluatie – dat we het Vlaams Academisch Bibliografisch Bestand een voornamere taak gaan geven, om in de sociale en humane wetenschappen Nederlandstalige publicaties ook een waarde te geven. Minister, wij delen uw mening dat de wetenschap zich internationaal ontwikkelt. Daar zijn wij absoluut van overtuigd. Maar het is jammer dat we professoren hebben die met de rode loper worden onthaald als ze landen in Miami of Zuid-Afrika maar die in Vlaanderen volledig onbekend en onbemind zijn, laat staan dat er iets met hun werk gebeurt.
Ik ben blij dat u zegt dat er nog een aparte evaluatie van de puntengewichten bezig is. De mensen die de geschiedenis van de puntengewichten kennen, weten dat die er zijn gekomen op een manier die doet denken aan wat ik daarnet zei over het Financieringsdecreet en over mijn hoop dat het niet wordt hervormd, namelijk omdat we ervoor moeten zorgen dat er niet te veel schuift. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Daar moet eens naar worden gekeken. We hebben nu sokkels en variabele delen, waarbij er 324 miljoen euro in de sokkels zit, en afgerond 1,3 miljard euro in de variabele delen. Die variabele delen geven aan dat we in een concurrentiële omgeving zitten. Concurrentie hoeft niet noodzakelijk negatief te zijn. Maar het is wel negatief als je een vorm krijgt van ‘we gaan doctoraten produceren’. Ik ga mij nu heel lapidair uitdrukken, vergeef het mij: het maakt niet uit waarover het gaat of wie het doet, maar zorg dat er een doctoraat is. Al gaat het over tai chi bij poedels met een manke linkse achterpoot, het maakt niet uit. Je krijgt op een bepaald moment een vorm van ‘we gaan hier doctoraten maken’.
Over Koen Daniëls kun je stilaan ook al doctoreren. (Gelach)
Ik heb ooit nog meegedaan aan die ratrace naar doctoraten en heb dat dan jammer genoeg voor bekeken gehouden, net vanwege een van die zaken.
Over het humeur van mevrouw Brusseel kan er ook gedoctoreerd worden. (Gelach)
Dat is een limiet, een onvoorspelbare wiskundige reeks tot in het oneindige. Men ziet het pas als het er is.
We moeten daar ook eens over nadenken, want die competitiviteit is belangrijk. In die gesloten enveloppe wil dat wel zeggen dat, als de andere er één meer doet dan jijzelf, ook al ben je gestegen, dat een gigantisch effect heeft op het financieringssysteem. Dat moeten we bekijken.
Het laatste punt waarmee we rekening moeten houden, is dat er in deze evaluatie geen rekening werd gehouden met het leerkrediet as such. Maar in het variabele onderwijsgedeelte speelt het aantal studiepunten, en bijgevolg de oriëntering en studiefinanciering, in de zin van studenten en leerkrediet, wel een rol. Daar spelen ook die concurrentie in de kwantificering en de relatieve positie in het verhaal zoals het nu is.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Er is al heel wat gezegd. Minister, het is belangrijk dat er met een aantal punten die u hebt opgesomd, rekening zal worden gehouden. Het was soms wat zoeken wat er precies werd gezegd en wat de conclusie dan moest zijn, maar volgens mij brengt één quote uit de evaluatie wel een duidelijke beleidsaanbeveling met zich mee: “Door het meenemen van de verschillende variabelen en gewichten in het financieringsmechanisme, is het voor een instelling niet altijd duidelijk welke inspanningen al dan niet financieel voordeel opleveren.” Dat zegt heel duidelijk dat niet alles transparant is, dat de zaken vrij moeilijk te ontcijferen zijn en dat transparantie belangrijk is. Daarna volgt het zinnetje: “De vraag kan gesteld worden of er geen gerichter beleid naar deze moeilijker bereikbare doelgroepen nodig is.” Dat is voor ons heel belangrijk. We moeten de inspanningen voor democratisering belonen. We scoren niet goed in de democratisering van het onderwijs. Het is voor ons essentieel om rekening te houden met hoe we dat meer kunnen aanmoedigen en belonen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik zal uiteraard rekening houden met een aantal suggesties. Maar, mijnheer Daniëls, ik was wat gevoelig voor uw opmerking dat u kiezen beleid noemt. Dat is natuurlijk schoon zeggen. Maar laat er mij aan toevoegen dat als er volgens mij iets moet veranderen, dan wel dat het duidelijker en transparanter moet zijn. Als ik na discussies overal tot de conclusie komt dat het nog moeilijker wordt, ga ik niets doen. Het moet simpeler, dat is gewoon een drama.
Mevrouw Meuleman, u zegt dat de beursstudenten wel worden gewaardeerd, maar dat dat niet apart gebeurt. Dat vind ik pijnlijk. In Antwerpen, in de hogeschool daar, zeggen ze dat ze daar beter hun deuren zouden sluiten. Als je bekijkt wat je krijgt voor een beursstudent … Het puntengewicht is wel wat hoger, maar dat compenseert niets want we hebben de studiegelden voor hen niet verhoogd. Er zitten daar allerhande aberraties in waarbij ik mij afvraag hoe dat in godsnaam tot stand is gekomen. Maar als je bekijkt hoe je het kunt verbeteren, komen daar weer zoveel andere accenten bij, dat je dreigt het nog moeilijker te maken.
Beleid? Oké. Ik ben bereid dat met een open geest te veranderen, maar het zal moeten versimpelen. Als dat niet lukt, begin ik er niet aan. Het zal ook niet zijn om alle geldkranen open te zetten. Maar er zitten wel een aantal zaken in die daar wellicht niet om beleidsmatige redenen in zijn gestopt, maar wel om bepaalde evenwichten te bewaren. Dat blijkt ook uit het onderzoek. Nu kun je zeggen dat het leven zo is. Ja, dat is dan maar zo. Maar als we het veranderen, moet het objectiever. Dat is voor mij ‘the proof of the pudding’ om eraan te werken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.