Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, in de internaten buitengewoon onderwijs van het GO!, en in het verlengde daarvan in de opvangcentra, verblijven momenteel een aantal plus 21-jarigen met een uitgesproken zorgprofiel. Zij verblijven daar wegens de beperkte toegankelijkheid van het meerderjarigenaanbod ten gevolge van de lange wachtlijsten. Dit betekent voor de betrokken instellingen dat hun instroom in het gedrang komt door gebrekkige uitstroom: een plaats kan maar door één persoon worden ingenomen. Voor de betrokken jongvolwassenen betekent dit dat zij verblijven in settings die niet aangepast zijn aan hun noden.
De populatie van de betrokken internaten is zeer heterogeen zowel qua handicapspecificiteit als leeftijd. In concreto verblijven er kleuters, kinderen, jongeren en jongvolwassenen. De noden inzake ondersteuning, begeleiding, dagbesteding en privacy zijn heel verschillend voor de verschillende groepen. Deze instellingen kunnen in geen aangepast aanbod voorzien voor volwassenen, gelet op hun infrastructuur, financiering en omkadering.
Minister, maakt Welzijn werk van een prioritaire toeleiding van meerderjarigen naar het meerderjarigenaanbod? Wat is hiervan de timing? Is er hierover overleg gepleegd met de betrokken internaten en het GO!? Over hoeveel volwassenen gaat het concreet?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, dit is een zeer pertinente vraag. Hoe kunnen we zorgen voor zorgcontinuïteit? Voor die jongeren is er zorg in de hoop dat er snel een aanbod komt vanuit de volwassenenvoorzieningen. Er zijn ook tal van kinderen voor wie het effectief stopt. De maatregel kan worden uitgesteld en verlengd, maar wat als het kind, 18, 21 of 23 jaar wordt? Dit brengt enorme stress mee voor de ouders die niet weten of er opvang is voor hun kind. Uit getuigenissen blijkt dat heel veel mensen bereid zijn heel veel mantelzorg op zich te nemen, maar ze moeten wel de zekerheid hebben dat er een oplossing komt. Dat is een cruciaal element waarom mensen afhaken in de mantelzorg en in paniek zijn. Het aspect van de zorgcontinuïteit is erg belangrijk.
In de marge van een ander debat vorige week hebben we het daar ook over gehad. U zei toen dat het zou worden opgevangen via de persoonsvolgende financiering waarbij prioriteit aan deze groep zal worden gegeven. U maakt zich sterk dat daarmee de zorgcontinuïteit geboden kan worden. Ik heb daar toen scepticisme tegenover geuit en ik blijf daarachter staan. Is er voldoende budget binnen de persoonsvolgende financiering om die groep mensen prioritair voorrang te geven? Het is ook niet omdat mensen een persoonsvolgend budget krijgen dat er een aanbod is in een instelling. Zal er voldoende aanbod zijn om dit waar te maken? Hebt u daarover overleg gehad? Zijn er studies? Zijn er afspraken gemaakt? Hopen dat het goed komt, is onvoldoende voor deze groep jongeren.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik wil van de vraag van de heer De Ro gebruikmaken om te polsen naar de opvolging van de transitie van de GO!-internaten voor het buitengewoon onderwijs en de opvangcentra in het gemeenschapsonderwijs, die voorwerp uitmaken van een motie van het parlement naar aanleiding van een actualiteitsdebat in 2012. Ik heb een opvolgingsvraag gesteld in december 2014. U kondigde daarin aan dat er een screening van de internaatsverblijvers in voorbereiding was. Als die screening is gebeurd, kan er werk worden gemaakt van een onderzoek naar perspectieven. Een van de elementen die dan terecht werd genoemd, was de combinatie met ondersteunende pleegzorg. Zijn daarvan al resultaten bekend?
In antwoord op mijn vraag om uitleg hebt u ook gesteld: “Ik wil iets zeggen over de term ‘transitie’ in de huidige context van de noodinternaten. De term ‘transitie’ betekent niet dat ze inzake exploitatie van Onderwijs naar Welzijn worden overgeheveld, maar wel dat de inhoudelijke en kwalitatieve krijtlijnen, de verwachtingen en de aansturing gebeuren op de wijze die binnen Welzijn gebruikelijk is, voor de kinderen en jongeren die er volcontinue, namelijk ononderbroken zeven dagen op zeven, verblijven. Hiertoe zullen we de instrumenten die binnen Welzijn en de integrale jeugdhulp courant zijn ook toepassen op de betrokken internaten, zoals de rechtspositie van de minderjarige, het kwaliteitskader en de werking van de Zorginspectie.”
Dat leidt me naar het decreet Persoonsvolgende Financiering, waar ik in artikel 9 lees: “Als de zorg en ondersteuning via de toegangspoort werd geïndiceerd, kan de persoon met een handicap tot de leeftijd van 25 jaar, met toepassing van artikel 18, §3, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, gebruikmaken van de niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor minderjarigen.” Is dit van toepassing op de noodinternaten? Vallen die onder de kwalificatie van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg?
Minister, ik treed mevrouw Van den Brandt bij dat voor ouders van kinderen met een beperking de factor van een vlotte overgang tussen minderjarig- en meerderjarigheid een van de grootste – zo niet dé grootste – bron van stress, twijfel en wanhoop is als er niet meteen een perspectief is. Dat is erg belangrijk. U hebt al verschillende malen naar de persoonsvolgende financiering verwezen. Voordien is deze groep al in verschillende omzendbrieven inzake uitbreidingsbeleid als focusgroep opgenomen, via convenants en dergelijke. Wat is de effectiviteit van wat we via uitbreidingsbeleid tot nu toe hebben gepresteerd op dat vlak? Stress van ouders is een factor. Het krijgen van aangepaste zorg in een aangepaste omgeving als volwassene lijkt me een conditio sine qua non om überhaupt te kunnen spreken van integratie van mensen met een handicap in onze samenleving.
Dan heb ik het nog niet over het feit dat elke meerderjarige die in een voorziening voor minderjarigen zit, daar eigenlijk een plek voor een minderjarige bezet houdt. De heer De Ro vraagt om hoeveel mensen het gaat. Ik wil weten wat de uitval is. Hoeveel vallen er terug op hun netwerk wegens het niet aangeboden krijgen van een plaats in een aangepaste voorziening? Wat is het profiel van de meerderjarige met een handicap? Via de convenanten proberen we mensen met een complexe zorgnood een oplossing te bieden. Dat neemt toe met de jaren. Wat doen we met mensen die minder complex gehandicapt zijn, maar nog altijd een serieuze problematiek hebben en die misschien niet aan de bak komen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, wat dat laatste betreft, kan ik u echt niet zomaar uit het hoofd antwoorden.
Dit thema is inderdaad vorige week in deze commissie besproken. Toen heb ik gezegd dat er binnen de regelgeving voor minderjarigen met een handicap een aantal wijzigingen werden doorgevoerd voor de kwetsbare groep van jongvolwassenen. Het klopt dat zij dikwijls moeilijk aansluiting vinden bij de volwassenenzorg. Door de doorgevoerde aanpassingen wordt het expliciet reglementair verankerd dat personen vanwege zware zorgbehoefte of omwille van de schoolloopbaan tot 25 jaar in de minderjarigenvoorziening kunnen worden opgenomen, en wordt het mogelijk gemaakt dat zij indien nodig, vanwege zware gedragsstoornissen, reeds vanaf 16 jaar worden opgenomen in een meerderjarigenvoorziening. Daarnaast kunnen jongeren die de voorziening verlaten hebben, daar tot hun 25 jaar weer terecht voor laagfrequente mobiele begeleiding die hen moet steunen in het zelfstandig functioneren en moet zorgen voor een warme overdracht naar andere welzijnsdiensten.
Vlaanderen zet ook stelselmatig en prioritair in op de uitbreiding van het aanbod voor jongeren en jongvolwassenen met een beperking. In 2015 wordt hiervoor in het uitbreidingsbeleid in 6,4 miljoen euro voorzien. Ook met de persoonsvolgende financiering zal de groep jongvolwassenen tot 25 jaar prioriteit krijgen in de gefaseerde uitrol van het basisondersteuningsbudget. De groep komt ook vooraan in beeld bij de prioritering voor wie gebruik wil maken van een zorgaanbod bij een gespecialiseerde zorgaanbieder. De idee is dat als je in het nieuwe decreet in trap 2 zit en meerderjarig wordt, je in de prioritering de nodige klemtoon krijgt. Er komt wel een ondersteuningsplan aan te pas.
Ik ben verbaasd dat dit punt telkens een issue is. Het is natuurlijk een van de grote redenen waarom de financiering voor personen met een handicap persoonsvolgend is gemaakt. Door het rugzaksysteem moeten de moeilijkheden voor de ouders zoveel mogelijk worden teruggedrongen. Mevrouw Van den Brandt, u vraagt of ik zeker ben dat er aanbod zal zijn. Dat is zo mogelijk nog een eigenaardigere vraag. De redenering van de paradigmashift is net dat we financieren via de rugzak. We stimuleren het sociaal ondernemerschap en proberen ervoor te zorgen dat wie het aanbod moeten organiseren, niet wordt gehinderd door programmaties en allerlei randvoorwaarden, maar effectief kan inspelen op de vraag, en dat op een flexibele manier. Uiteraard moeten er initiatiefnemers zijn die dat willen doen, maar daarom worden het ontwikkelen van sociaal ondernemerschap, het rechtstreeks toegankelijk maken van handicapspecifieke ondersteuning, het organiseren van multifunctionele centra en dergelijke gestimuleerd. Er zijn mechanismes, maar dit moet gebeuren met een uitbreiding van het budget voor handicapspecifieke ondersteuning. De hele evolutie naar persoonsvolgende financiering moet worden begeleid door de groei van de budgettaire mogelijkheden.
Dat is de stand van zaken. Er is een zone gemaakt van regelgeving waar er bredere mogelijkheden zijn. Er wordt jaarlijks prioriteit gegeven aan middelen voor minderjarigen. In het nieuwe systeem wordt er zowel op het niveau van het basisondersteuningsbudget als op het niveau van trap 2-prioritering voor gezorgd dat de link kan worden gemaakt.
Dan zijn er de vragen over de internaten en het gemeenschapsonderwijs. Ik veronderstel dat dit aansluit bij de vragen van mevrouw Schryvers. Het gaat namelijk over de afspraken die door de regering zijn gemaakt naar aanleiding van een specifieke situatie, namelijk die van de internaten buitengewoon onderwijs binnen het gemeenschapsonderwijs. Daarover hebben we ook in de vorige legislatuur debatten gehad. Om de een of andere reden zijn in een ver verleden die gemeenschapsinternaten bij Onderwijs gebleven, terwijl die van de andere netten een financiering hebben gevonden in de sector van de personen met een handicap.
In het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2014 regelen we samen met het beleidsdomein Onderwijs het verblijf en de begeleiding tijdens de schoolvrije dagen in de internaten van het gemeenschapsonderwijs. Het gaat dus over die kinderen en jongeren die zo goed als volcontinu in een internaat verblijven. Natuurlijk houden we ook rekening met de groep van de meerderjarigen die ook wordt gevat in deze beweging. Zij moeten uiteraard ook aan de hand van de doorgevoerde aanpassingen een perspectief krijgen. We doen dit overigens in zorgzaam overleg met de actoren binnen Onderwijs, zowel de administratie als een vertegenwoordiging vanuit het gemeenschapsonderwijs, zowel op het terrein als op het macroniveau.
Hiervoor werd een stuurgroep opgericht, die gemengd is samengesteld en dus met een ruime vertegenwoordiging vanuit Welzijn en Onderwijs. Deze stuurgroep komt nog altijd even frequent samen als bij de voorbereidingen in de vorige legislatuur. Dit traject kent een voorgeschiedenis van enkele tientallen jaren. Met het besluit van 21 november 2014 proberen we dat in goede banen te leiden. We hebben met dat besluit de contouren vastgelegd voor de korte en middellange termijn, namelijk in gezamenlijk overleg met het gemeenschapsonderwijs een perspectief creëren voor die kinderen, jongeren en jongvolwassenen die zo goed als ononderbroken in de internaten verblijven.
Een aantal acties zijn gerealiseerd. Afspraken zijn reglementair verankerd in het besluit. Er was een nulmeting door gemengde equipes van de Onderwijs- en Zorginspectie, en een gezamenlijk vormingstraject met de internaten en de vertrouwenscentra kindermishandeling.
Mevrouw Schryvers, er is een overeenkomst met Pleegzorg opgemaakt voor een bijkomende input van 150.000 euro om samen met het gemeenschapsonderwijs de heroriëntering van sommige kinderen naar de verschillende vormen van pleegzorg te onderzoeken en te realiseren. Daarnaast hebben we nog eens 350.000 euro recurrente input vanuit Welzijn om deze beweging te ondersteunen.
Onlangs werd op de stuurgroep overigens nog afgesproken om de capaciteit van de internaten die wordt benut voor schoolvrije dagen op te nemen in het toepassingsgebied van het decreet voor integrale jeugdhulp. Ook daarmee zal de link worden gemaakt. Dit biedt voordelen op het vlak van toekomstige afspraken rond instroom, maar bijvoorbeeld ook rond informatiedeling over deze precaire doelgroep.
Natuurlijk moet er nu in eerste instantie met de nodige zorgzaamheid en in continue afstemming tussen welzijns- en onderwijsactoren worden voortgewerkt aan de uitstroommogelijkheden voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen. Om die concrete cliëntsituaties te vatten, werd in de schoot van de stuurgroep een werkgroep ‘inschaling’ geïnstalleerd die specifiek als opdracht heeft de huidige kinderen, jongeren en jongvolwassenen van de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs te begeleiden, en te bekijken of men trajecten kan oriënteren of heroriënteren naar de meest geschikte hulpvorm.
Binnen deze werkgroep inschaling komen ook de meerderjarigen met een handicap aan bod. De werkgroep is immers samengesteld uit vertegenwoordigers van het gemeenschapsonderwijs, de onderwijsadministratie, het agentschap Jongerenwelzijn en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Binnen de werkgroep inschaling werd per jongvolwassene individueel bekeken welk traject best gelopen wordt om de nodige ondersteuning te realiseren. De jongvolwassenen waarvoor een ondersteuning door het VAPH-meerderjarigen noodzakelijk is, dienen, zoals gezegd, de hiervoor geëigende procedures te volgen. Hiertoe zijn de nodige stappen gezet. Voor elk van deze jongvolwassenen werd, indien nodig, een vraag geregistreerd bij de centrale registratie van zorgvragen. Zij worden door hun contactpersoon aangemeld op open plaatsen en desgewenst aangemeld bij de regionale prioriteitencommissie om een prioritaire status te krijgen. Hierdoor kon sinds de start van deze oefening al voor een aantal jongeren een perspectief gevonden worden.
Wat betreft uw vraag over het aantal: momenteel verblijft nog een groep van 27 plus 21-jarigen in de internaten.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, voor mij, als niet-frequent volger van deze commissie, is het goed dat u hebt gezegd wat er in het reguliere welzijnsaanbod allemaal voor jongvolwassenen aan het bewegen is. Dat hebt u hier ook vorige week blijkbaar gezegd. Mijn grootste zorg is de bezorgdheid van de mensen die werkzaam zijn in die internaten en opvangcentra. Zij hebben absoluut niet de ervaring noch de voorzieningen om met mensen van meer dan 21 jaar om te gaan in voorzieningen waar er ook kindjes van 2,5 of 3 of 4 of 5 jaar zijn. Ik kan mij daar best iets bij voorstellen. U biedt mij nu enige geruststelling dat in de verschillende overlegstructuren – de werkgroep inschaling en de stuurgroep waar Welzijn en Onderwijs elkaar ontmoeten rond de transitie – effectief hard wordt gewerkt om aan de jongvolwassenen die nu in dat aanbod zitten op korte termijn oplossingen te bieden. Dat is positief nieuws. Uiteraard is de druk bij de instellingen die het mij hebben gemeld groot. 27 mensen op een – na de transitie – toekomstig totaal van 265 plaatsen: 1 op de 10 plaatsen wordt op dit moment ingenomen door een jongvolwassene. Ik hoop samen met u en de collega’s dat er heel snel oplossingen worden gevonden in dat volwassenenaanbod of in dat persoonsondersteunend traject, dat u hebt uitgelegd.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik begrijp dat u verbaasd bent over een aantal vragen. Ik licht toe waarom ik ze stel. Ik herhaal dat Groen het principe van het rugzakje steunt: mensen hebben zelf de regie en kunnen zelf hun zorg inkopen. De vraag is dus gestuurd. Maar je bent niets met een rugzakje om dingen te kopen in een winkel waar er niets te koop is. Je kunt er zelf mee aan de slag gaan, maar er moet natuurlijk een aanbod zijn. Dat zal dan inderdaad met een sociale economie worden teweeggebracht. Mocht ik minister zijn, dan zou het mij toch fascineren om te weten of de interesse er is. Zijn de mensen daar klaar voor? Gaat dat er komen? Is de expertise daar? Is de goesting daar? Zijn er mensen die willen investeren? Het is niet omdat er plots enkele mensen een cent geven, dat er plots een winkel uit de hemel zal nederdalen, zodat ze iets kunnen kopen. We moet er toch zekerder van zijn dat dat sociaal ondernemerschap er effectief zal komen en dat er voldoende interesse is om dat waar te maken.
Er is nog een reden waarom ik deze vraag herhaal. We hebben dit debat al eens in de plenaire vergadering gehad. Volgens de berekening die ik maak, hebt u te weinig budget om de persoonsvolgende financiering volledig uit te voeren. Dat betekent dat er toch nog altijd een aantal groepen de prioriteitencommissies en dergelijke moeten passeren. Daarom hoop ik dat die groep van jongvolwassenen die ondersteuning kan krijgen, net als alle mensen die daar recht op hebben. Zeker die groep van jongvolwassenen en van mensen die in aanmerking komen voor zorgcontinuïteit moet een antwoord krijgen, zodat er geen keuze meer zal moeten worden gemaakt door prioriteitencommissies om te zien wie de meeste nood heeft aan een persoonsvolgende financiering.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, u stelt een heel interessante vraag: hebben die mensen daar goesting voor? Ik denk dat die mensen daar heel veel goesting voor hebben. In alle bescheidenheid denk ik dat ik voldoende op het terrein kom om te weten dat er in de sector van de voorzieningen en diensten die handicaps een specifieke ondersteuning geven koortsachtig wordt overlegd en vorming gegeven om die dynamiek te organiseren. Wij hebben daar met een aantal flankerende initiatieven wat steun aan kunnen geven. Maar, inderdaad, veel zal afhangen van hoe die persoonsfinanciering concreet wordt gefinancierd. Veel zal ook afhangen van het overleg dat moet gebeuren met de sociale partners. Ik weet niet of naar het Grondwettelijk Hof gaan dat debat faciliteert. Maar het is in elk geval wel duidelijk dat er nog een aantal zaken moeten gebeuren.
Als u op het terrein het initiatief 2020 zou hebben gezien, zou u kunnen bevestigen dat er in de sector van de aanbieders voorlopers zijn en mensen die het echt proberen te organiseren. Ik twijfel er ook aan of iedereen mee is in de sector. Wij vragen van die organisaties een totale ‘mindshift’. Maar het gegeven dat we de shift doorvoeren naar een financiering die gekoppeld is aan de keuzevraag van de betrokkene, die kan kiezen tussen ‘cash’ en ‘vouchers’, is toch een zeer omvangrijke wijziging in het financieringslandschap. Die kan inderdaad alleen maar succesvol zijn als men aan de aanbodzijde voldoende partijen vindt die bereid zijn om dat te organiseren. Zoals ik het nu zie, is dat effectief zo. Ik zie koepels die vorming en opleiding geven om iedereen in die ‘mindset’ te brengen. Maar, mevrouw Van den Brandt, dat wil zeggen dat het ‘point of no return’ bereikt is. Alle gebruikers verwachten nu dat we naar dat systeem gaan. Dat moet wel duidelijk zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.