Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, geachte leden, voor alle duidelijkheid, het gaat niet over een uitspraak van minister Crevits. Minister, het gaat over uw collega bevoegd voor het Brusselse Nederlandstalig onderwijs in de Vlaamse Gemeenschapscommissie, minister Vanhengel. Hij pleitte in februari 2014 reeds voor de oprichting van een tweetalige opleiding voor leerkrachten, en niet alleen voor leerkrachten, maar ook voor secretariaten, directies, eigenlijk voor iedereen die in een school contact heeft met leerlingen en ouders. Hij heeft dat pleidooi vorige week nog eens herhaald, hoewel hij vroeger, in 2013, eigenlijk veeleer afkerig stond tegenover dit idee. Toen stelde hij in september immers het volgende: “Tweetalig onderwijs zal snel uitdraaien op Franstalig onderwijs waar Nederlandstaligen voor goed taalonderwijs zorgen.”
Het uitgangspunt van minister Vanhengel is het opleiden van perfect tweetalige leerkrachten, die uiteindelijk in nog op te richten tweetalige scholen in Brussel zouden kunnen gaan lesgeven, ondersteund door perfect tweetalige directies en perfect tweetalige secretariaten. Volgens uw collega is dat alles mogelijk zonder de wet te veranderen, als de Vlaamse en de Franse Gemeenschap samenwerken. Inderdaad, we hebben de mogelijkheid tot bidiplomering in onze regelgeving staan. Ik weet echter niet of die doelstelling van bidiplomering toelaat tweetalige leerkrachten in tweetalige scholen met tweetalig secretariaatspersoneel aan te stellen.
Als N-VA hebben we hier toch ernstige vragen bij, gelet op een aantal vaststellingen met betrekking tot de huidige lerarenopleidingen. Minister, we hebben het daar in deze commissie in het verleden reeds over gehad. Uit de evaluatie van de lerarenopleidingen blijkt dat de goede beheersing van het Nederlands een steeds groter wordende struikelblok is voor kandidaat-leerkrachten, en dat de lerarenopleiding steeds vaker niet de eerste studiekeuze is. Lerarenopleidingen spelen al in op die taalachterstand, door voor de aanvang van de opleiding in intakeproeven en remediëringssessies Nederlands te voorzien. We kunnen ons dus afvragen wat de gevolgen zijn als dit voor meer dan één taal het geval zal zijn. Stellen we immers concreet dat we leraren opleiden via bidiplomering. Dan mogen die leerkrachten krachtens het decreet betreffende het personeel in Nederlandstalige scholen van maart 1991 en volgens de decreten van de Franse Gemeenschap ook lesgeven in Franstalige scholen. Op dat vlak zou er niets aan de hand zijn, maar inhoudelijk hebben we toch ernstige vragen. Momenteel geeft men in de lerarenopleiding, zeker als je met de docenten in Brussel spreekt, immers zeer duidelijk aan dat het al moeilijk is om de instroom te krijgen waar men die wil krijgen. Die docenten werken zich echt uit de naad, en een aantal studenten ook, om er te geraken. Leraar zijn is echter nog altijd een taalvak, of men dat nu wil of niet. Het komt altijd neer op uitleggen, opnieuw uitleggen en anders uitleggen. Het gaat dus over taalrijke mensen.
Minister Vanhengel doet eigenlijk uitspraken over het oprichten van scholen, over het aanstellen van leerkrachten in Nederlandstalige scholen, over opleidingen in het hoger onderwijs, over de lerarenopleiding. Minister, hoe staat u tegenover zijn voorstel? Klopt het dat er geen wetgeving moet worden aangepast om tweetalige lerarenopleidingen én tweetalige scholen in te richten, én om tweetalige leerkrachten aan te stellen in die scholen?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Wij zijn uiteraard een groot voorstander van tweetalige scholen in Brussel. Hoe eerder, hoe liever: dat is alvast het standpunt van mijn partij.
Ik denk dat het niet nodig is, en dat we zeker niet moeten wachten tot we een tweetalige lerarenopleiding zouden hebben met leerkrachten die eerst die opleiding gevolgd moeten hebben om te kunnen lesgeven in tweetalige scholen. Ik denk dat er perfect goede tweetalige scholen kunnen bestaan in Brussel met Nederlandstalige en Franstalige leerkrachten. Er moet een goede mix zijn van die twee in zo’n school. Het lijkt me gevaarlijk van minister Vanhengel om te refereren aan zo’n opleiding die eerst nodig zou zijn. Dat zou de tweetalige scholen in Brussel eerder vertragen. Dat zou geen goede manier van aanpakken zijn. Voor ons: hoe sneller de tweetalige scholen, hoe beter.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
De twee vorige sprekers hebben het, als ik goed geluisterd heb, over een verschillend project. U moet goed weten wat u wilt. Wilt u een schoolgebouw waarin twee taalgroepen aanwezig zijn? Of wilt u werkelijk een tweetalig project? Dat zijn twee verschillende dingen.
Ik zou even willen terugkomen op de communicatie van minister Vanhengel. Hij heeft wel degelijk in de VGC, op vragen van VGC-raadsleden, geantwoord dat er tussen theorie en praktijk behoorlijk veel praktische bezwaren staan. Er is nog veel werk aan de winkel vooraleer we komen tot een echt Brussels project dat pedagogisch helemaal goed uitgewerkt is en garantie geeft aan de ouders op kwaliteitsvol onderwijs. Dat is niet van vandaag op morgen gerealiseerd, ‘du jour au lendemain’ om het zo te zeggen. Er zat voorzichtigheid in zijn discours, dat wil ik toch benadrukken. Hij heeft eigenlijk ook te kennen gegeven dat een volledig tweetalig project veel voorbereiding vraagt. Zoals de Italianen zeggen: ‘Tra parlare e fare c’è di mezzo il mare’. (Opmerkingen. Applaus)
Dat is een heel mooi spreekwoord dat we in de politiek af en toe indachtig zouden moeten zijn. Het betekent: tussen het spreken en het handelen ligt de zee.
Een andere bekommernis van mij – ik heb er in de vorige legislatuur af en toe vragen over gesteld – is de uitwisseling van leerkrachten tussen Franstalige en Nederlandstalige scholen. Mocht het effectief allemaal zo gemakkelijk zijn, dan zou dat in eerste instantie al goed lukken, en dat blijkt niet zo evident te zijn. Het gaat dan ook over arbeidsvoorwaarden. We zouden inderdaad al gebaat zijn bij een aantal native speakers Frans voor de lessen Frans en omgekeerd.
Ik ben heel benieuwd naar uw antwoord, minister. Het is een boeiende discussie. Ze moet op een zeer voorzichtige en doordachte manier gevoerd worden, en niet al te politiek. Ik geef eerder de voorkeur aan een goede pedagogische insteek.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Aansluitend bij mevrouw Meuleman, de Brusselse realiteit is uiteraard veeltalig. Het Brusselse publiek, en zeker jonge mensen, zijn vaak tweetalig opgevoed. Een tweetalig project zou een troef zijn in het leerplichtonderwijs en in het hoger onderwijs. We kunnen niet de ideale school creëren met een toverstaf. Dat is een proces van trial and error.
Ik weet wel dat er in Brussel verschillende lerarenopleidingen, ook over de associatiegrenzen heen, openstaan om dat soort projecten te ontwikkelen. Zij zien het als een opdracht om aan te sluiten bij de Brusselse realiteit en om vanuit een stedelijk veeltalig project het onderwijs in Brussel te oriënteren.
Ik vind het een goed idee van minister Vanhengel. De collega’s in de VGC steunen dat van harte. Ik hoop dat u en minister Milquet van de Franse Gemeenschap datzelfde voluntarisme voor ons Brussels onderwijs aan de dag leggen.
Minister Crevits heeft het woord.
Het is een zeer interessante vraag. Ik heb hierover al vaak van gedachten gewisseld met minister Vanhengel, dat was vóór zijn uitspraken. De vraag is wat hij precies bedoelt.
De VGC heeft de mogelijkheden voor een tweetalige lerarenopleiding laten onderzoeken door het adviesbureau ABBR. In deze nota worden processen als bidiplomering, gezamenlijke diplomering, een nieuwe bicommunautaire instelling en een opleiding buiten het wettelijke kader onderzocht. Als de VGC nu pleit voor een oplossing zonder het aanpassen van wetgeving – en dat is voor mij de trigger – dan verwijst ze naar bidiplomering of naar gezamenlijke diplomering. Alles wat minister Vanhengel verder gezegd heeft, plaats ik in die context. In onze gesprekken ging het ook altijd over de uitwerking van de bidiplomering of gezamenlijke diplomering. U hebt er ook naar verwezen. Initiatieven als een nieuwe tweetalige normaalschool of een buitenwettelijk kader, daar ga ik niet verder op in. Dat wordt ook niet gevraagd.
Wat kunnen we wel doen? Bij bidiplomering zouden studenten opleidingsonderdelen volgen aan een lerarenopleiding van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, en op het einde de twee diploma’s ontvangen, van iedere instelling, en dus van iedere gemeenschap, één. Bij een gezamenlijke opleiding geven een lerarenopleiding van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap één curriculum gezamenlijk vorm, en wordt er op het einde maar één diploma uitgereikt, in naam van beide instellingen. Beide mogelijkheden staan op dit moment in de regelgeving hoger onderwijs. We kunnen dat toepassen.
De vraag is natuurlijk of zo’n diploma, op basis van een gemengd curriculum, ook effectief toegang kan geven tot het beroep van leraar in beide gemeenschappen. De bedoeling is namelijk dat de afgestudeerden, in de Brusselse context, aan de slag kunnen in zowel het Nederlandstalig als het Franstalig onderwijs. Dat wil zeggen dat er ook een gemeenschappelijke basis moet worden gevonden voor een gezamenlijk curriculum. Vakinhoudelijk zal dat bijvoorbeeld rekening moeten houden met niet enkel de Vlaamse leerplannen, maar ook de Franstalige. Die oefening zal niet eenvoudig zijn. Maar ze kan binnen de huidige grenzen van de decretale regelgeving worden gemaakt. Ik sta daar ook achter. Het is mogelijk, dus zie ik geen probleem om dat te doen.
Een aandachtspunt – er is op gewezen en we mogen dat niet onder de mat vegen – is de taalkennis, want we verwachten van leraren het Nederlandstalig onderwijs uiteraard een goede kennis van het Nederlands, zoals men van leraren in het Franstalig onderwijs een goede kennis van het Frans verwacht. De algemene regel in het Nederlandstalig onderwijs is dat een leraar minimaal een niveau C1 kan aantonen. Het behalen van een diploma van een lerarenopleiding in de Vlaamse Gemeenschap volstaat om dit niveau aan te tonen. Maar dat geldt natuurlijk niet meer wanneer die lerarenopleiding, bijvoorbeeld door bidiplomering, slechts gedeeltelijk in het Nederlands doorlopen is. Volgens de taalregeling in het hoger onderwijs geldt een bacheloropleiding met meer dan 18,33 procent van de studiepunten in een andere taal als een anderstalige opleiding, en we gaan ervan uit dat de verhouding in een gezamenlijk curriculum eerder 50/50 zou zijn. Het kan, men kan het zoeken, maar er is een probleem.
Een oplossing zou kunnen zijn dat afgestudeerden hun kennis van het Nederlands op niveau C1 op een andere manier aantonen. Dat kan een specifiek bewijs zijn van de kennis van de Nederlandse taal bijvoorbeeld via een taalcursus; of via een niet-Nederlandstalig studiebewijs dat is afgeleverd door een instelling die erkend en gemachtigd is door het certificaat Nederlands als vreemde taal, een soort internationaal examen Nederlands; of na het afleggen van een taalexamen, ingericht door de Vlaamse overheid.
Theoretisch zijn er dus mogelijkheden om binnen de huidige regelgeving meertalige opleidingen te organiseren. Maar tegelijk verwachten we in Vlaanderen zeer sterk dat leraren absoluut het Nederlands beheersen, en als we niet langer kunnen afleiden uit de lerarenopleiding dat het een Nederlandstalige opleiding is, dan moeten we iets anders doen. Ik verwijs naar de discussie de we hier een paar weken geleden gehad hebben over de toelatingsproef bij de lerarenopleiding, waar ik zelf zei dat voor mij taal een cruciale hefboom is. Als we verwachten van leerlingen die instromen in Vlaanderen, dat veel aandacht wordt geschonken aan taal en dat we dan plots in het kader van het curriculum zouden zeggen dat taal niet meer van belang is als het een bidiplomering is, staat haaks op elkaar. We moeten naar het juiste evenwicht zoeken. Het kan dus. We kunnen ook een curriculum maken, maar we zullen moeten zorgen dat dat aspect voldoende afgedekt is en dat we daar zekerheid rond hebben. Daarom is het nuttig om samen met de VGC en de instellingen te bekijken wat wenselijk en haalbaar kan zijn om tot voldoende kwaliteitswaarborg te komen.
Wat staat in het bestuursakkoord van de VGC? Er is opgenomen dat de VGC werk wil maken van de opstart van een tweetalige lerarenopleiding die de leraren van de toekomst vormt en een diploma zouden maken dat toegang geeft tot het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs. Ook daar is eigenlijk van tweetalige scholen geen sprake. Het is wel onderzocht door het studiebureau, maar het staat niet in het bestuursakkoord.
Collega’s, elk initiatief dat jongeren op een positieve manier kan aantrekken naar het beroep van leraar, moet onze steun verdienen. Er moet wel draagvlak zijn vanuit de instellingen en er moet ook voldoende kwaliteit zijn. Dat is voor mij zeer cruciaal. Elk initiatief dat we nemen, moet bevorderend zijn voor de kwaliteit.
Dat is de stand van zaken nu. Voor mij mag die studie hier ook eens worden toegelicht. Ik heb u proberen inzicht te geven in mijn bezorgdheden, in wat er kan en waar we op dezelfde lijn zitten als de collega. We kunnen niet aan de randvoorwaarden inboeten.
Er was nog een bijkomende vraag over de uitwisseling van leraren. U weet dat ik daaromtrent mijn collega Joëlle Milquet heb gezien. We maken nu werk van een internetplatform waar leraren de verschillen kunnen zien. Veel leraren weten niet precies op welke manier ze ervaring kunnen opdoen in de andere gemeenschap. Ik ben daar persoonlijk groot voorstander van. Ik vind dat we dat moeten stimuleren. We krijgen soms vragen. Bijvoorbeeld wanneer iemand uit de Vlaamse Gemeenschap een periode naar de andere kant van ons land gaat, blijven dan zijn loon, zijn pensioenrechten en anciënniteit behouden? Er zijn vele vragen. Die informatie wordt gebundeld op een website. We willen samen met de andere gemeenschap een uitwisselingsplatform maken om leerkrachten te stimuleren om de mobiliteit te versterken. Directeurs kunnen er ook vacatures plaatsen om mensen aan te trekken. Ik denk dat dat oké is, maar het feit dat het nog niet zo enthousiast gebeurt, toont juist aan dat het niet alleen te maken heeft met te weinig promotie maar ook met hinderpalen die er vandaag zijn.
Tot hier een stand van zaken, waarin u ook een stukje mijn mening hebt meegekregen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik wil beginnen met het laatste. Dat is soms interessant. Die uitwisselingen lijken ons zinvol te zijn. Als je in de Nederlandstalige scholen in Brussel Frans laat geven door een native speaker Frans, is dat beter dan dat je het moet laten geven door leerkrachten die uitstromen uit onze lerarenopleiding en waarvan we weten dat hun Frans niet optimaal is. Ik deel volledig die mening.
De problemen met de uitwisseling zijn gekend. Het voornaamste probleem is uiteraard dat als je twee leerkrachten uitwisselt, en de ene leerkracht wordt ziek, wie dan de vervanging moet betalen en hoe die vervanging in zijn werk moet gaan. Dat is een concreet probleem dat u op het veld kunt oplossen.
Iets anders en helemaal van een andere orde, wat onder de vlag van de kwaliteit naar buiten wordt gebracht, is het volgende: tweetalige leerkrachten in tweetalige scholen zal vooral eindigen in het dalen van de kwaliteit. Ik kan alleen maar herhalen wat minister Vanhengel zegt. We stellen nu al vast dat in de Nederlandstalige lerarenopleiding in Vlaanderen het moeilijk is om de juiste instroom te krijgen. Om die instroom genoeg te kunnen bijwerken, zodat iedereen tevreden is over de uitstroom uit de lerarenopleiding, gaan we zeggen: we lossen dat wel op, we gooien er nog een tweede taal bovenop. Ik denk niet dat het dan voor mensen eenvoudiger wordt, laat staan kwaliteitsvoller, laat staan voor de docenten haalbaarder, want het gaat over leerkrachten die alle vakken geven, we spreken over leerkrachten lager onderwijs. Dan wordt het er zeker niet gemakkelijker op, integendeel. Daar gaat het toch over.
Het kan zijn dat mensen dat willen om een of andere reden, maar de N-VA kijkt graag naar wat er gebeurt in de Nederlandstalige scholen. Daar is de Nederlandstalige inspectie zeer duidelijk over geweest. Ze heeft aangegeven dat net door de talige problematiek de leerplannen niet gerealiseerd worden. Met andere woorden: de eindtermen zijn in het gedrang. Laten we dan alstublieft erop inzetten, met de maatregelen die we in OD XXIV hebben genomen, om leerlingen en ouders die kiezen voor Nederlandstalige scholen in Brussel maximaal het Nederlands bij te brengen, want daar gaat het over, daar draait het rond. En als we het vak Frans op die scholen geven, we dan bekijken om het op een goede manier te geven, daar heb ik geen problemen mee. Maar dat is iets anders dan tweetalige leerkrachten in tweetalige scholen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik ben zeer blij dat u het onderscheid maakt tussen het een en het ander. Ik deel ook uw bekommernissen. Er is een belangrijk ‘caveat’, zo heb ik toch begrepen uit uw antwoord, namelijk dat u vindt dat de talenkennis gegarandeerd moet zijn, voor welke formule men ook kiest. In theorie zijn er een aantal mogelijkheden. Ik denk dat dat allemaal grondig zal worden doorgenomen. Ik ben benieuwd naar het onderzoek dat gedaan werd en ik kijk ernaar uit om dat in de commissie te kunnen bespreken.
Ik ben zeer blij dat u met minister Milquet werkt aan een website om kandidaat-leerkrachten beter te informeren over de mogelijkheden. Ik denk dat het platform dat zal worden opgericht, een goede zaak is.
Wat betreft de laatste bekommernissen die collega Daniëls geuit heeft met betrekking tot de lerarenopleiding, en dan de eventueel tweetalige opleiding van kinderen in het basisonderwijs, heb ik nog een aantal bedenkingen. Ik wil een beetje optimistischer zijn dan mijn teerbeminde collega.
Mijnheer Daniëls, ik deel uw mening dat het talige aspect van de basisschool een probleem is. Dat werd zo benoemd door de inspectie. Het is een gigantische uitdaging om het taalniveau van leerlingen in Brussel op te krikken. Het taalniveau van meerdere talen, zowel van de moedertaal als van de talen die ze gaan leren op school, de onderwijstaal en andere talen, is de grootste uitdaging. Maar ik denk dat het precies interessant is om een lerarenopleiding aan te bieden die een grote uitdaging inhoudt voor de kandidaat-leerkrachten. Ik denk dat je dan ook kandidaat-onderwijzers zult vinden die een grote intellectuele uitdaging willen aangaan. Het lijkt me belangrijk dat je een publiek gaat zoeken voor je lerarenopleiding dat een beetje verder wilt gaan dan de categorie die u genoemd hebt, collega Daniëls, namelijk de categorie die zegt: andere opleidingen zijn niet gelukt, dus laat ik eens proberen als onderwijzer. Dat is één categorie.
In voorgaande discussies over de lerarenopleiding, los van het tweetalige aspect en los van het Brusselse aspect, waren we het er al over eens dat we eigenlijk een sterker publiek willen aantrekken voor de lerarenopleiding. Dan zie ik de component tweetaligheid niet als een onmogelijkheid, maar als een bijkomende formule die sterke leerlingen uit het aso kan aantrekken, niet degenen die al een paar keer gefaald hebben in andere studierichtingen, maar degenen die iets op een sterk niveau willen gaan doen. Ik zie daarin wel een mogelijkheid. Ik ben daar dus een beetje optimistischer in dan u, mijnheer Daniëls, maar uiteraard met de nodige voorzichtigheid.
Mevrouw Brusseel, ik had net aan de minister dezelfde reactie gegeven dat het zeer moeilijk is om op voorhand in te schatten wat de effecten zullen zijn.
Mijnheer Daniëls, u hebt daar een punt. De lat wordt hoger gelegd voor deze leerkrachten en het zou inderdaad wel eens kunnen zijn dat er andere profielen worden bereikt, waarvan wij al een lange tijd zeggen dat wij die overal in ons Vlaams onderwijs nodig hebben. De mogelijkheid zou wel eens kunnen bestaan dat daar een start mee genomen wordt, dat die profielen net aangetrokken worden in Brussel. U kunt daar mogelijk een punt hebben. Wij moeten niet al te bevreesd zijn om een dergelijk project op te zetten, zodanig dat nieuwe profielen op die manier worden aangetrokken. Ik maak op het terrein ook die inschatting.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, uw bezorgdheden kunnen misschien perfect worden opgevangen in de twee aanvullende tussenkomsten. U kunt ook van mening verschillen. Decretaal is het mogelijk om de pistes te verkennen. Dat is geen probleem. Als je het decretaal kunt doen, moet je de pistes effectief proberen te verkennen. Het zou zeer nuttig zijn om dat te doen en om met de opleiders samen te bekijken of het op die manier mogelijk is. De kwaliteitswaarborg moet er wel zijn. Dat is voor mij cruciaal.
De heer Daniëls heeft het woord.
Gelukkig heb ik één oor dat naar achteren kan luisteren en één oor naar voren.
Er wordt nu heel hard gefocust op de lerarenopleiding. Maar we moeten goed bekijken wat er gaat gebeuren in de scholen met tweetalige leerkrachten, tweetalige directies en tweetalige secretariaten. We spreken nog altijd over Nederlandstalige scholen, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, in Brussel. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat we in die scholen de ouders en andere mensen te woord gaan staan in het Frans? Ik heb dat hier vandaag niet gehoord, dus denk ik dat iedereen dat onderschrijft. Ik neem aan dat die scholen Nederlandstalige scholen zijn en blijven. Op dat vlak wil ik niet naïef zijn. Er is een verschil tussen naïviteit, realiteit en illusie. Als een school tweetalige directiesecretariaten heeft, zou dat willen zeggen dat ze, omdat het een Nederlandstalige school is, toch Nederlands moeten spreken. Ik wil hier niet alle problemen van de faciliteitengemeenten en Brussel ophalen, maar de Brusselaars, de Vlamingen in Brussel, weten mij toch te zeggen dat, ook al moet het in het Nederlands, en zeker in de faciliteitenscholen, het meestal een strijd is om het niet in het Frans te moeten krijgen. Ik wil die kwesties niet in het Nederlandstalig Brussels onderwijs importeren. En ik wil de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs absoluut bovenaan zetten.
Mevrouw Brusseel, ik ben misschien wat minder optimistisch. Ik ben wat realistischer. (Opmerkingen van mevrouw Ann Brusseel)
Is dat niet mooi van mij? Ik zou u willen volgen als dat van die sterke profielen zou kloppen. Maar ik vrees dat we die sterke profielen niet zullen aantrekken. Als dat zo zou zijn, zouden die sterke profielen nu ook al kiezen voor de lerarenopleidingen. Dat doen ze niet altijd. Maar dat debat moeten we voeren bij de debatten over de lerarenopleiding.
Er is hier misschien een misverstandje. Ik dacht dat het hier ging over een tweetalige lerarenopleiding. U was nu bezig over basisscholen.
In de aanleiding tot mijn vraag gaat het ook over de secretariaten, over de tweetalige lerarenopleiding en over de tweetalige scholen. Dat staat er zeer duidelijk in. U hebt inderdaad gefocust op de lerarenopleiding, maar na het debat dat zich hier heeft ontwikkeld, wil ik nog eens de nadruk leggen op wat ik gezegd heb.
Ik heb mij heel hard gefocust op die opleiding omdat mij dat wel interesseert. We hadden het over sterke profielen en over de diplomering of de gezamenlijke diplomering. Ik ben veeleer voor een bidiplomering dan voor een gezamenlijke diplomering. Dan komen die gewoon in Vlaamse scholen terecht. Het is, denk ik, een andere discussie.
Maar het hangt wel heel sterk aan elkaar want als je een tweetalige school krijgt of een school waarin de twee taalprofielen aanwezig zijn, en je hebt dan ouders die zich tot die school wenden, dan moet dat in faciliteitenscholen in het Nederlands gebeuren. Maar we zien dat het daar vaak anders gebeurt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.