Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Persyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, onlangs verscheen het derde rapport van de Nationale Gezondheidsenquête in 2013. Het deel van dit grootschalig onderzoek dat ons vandaag aanbelangt, handelt over het gebruik van welzijns- en gezondheidsdiensten. Hieruit bleek opnieuw de lastige scheidingslijn waarop specialisten en huisartsen vaak balanceren. Sommige specialisten zoals gynaecologen, kinderartsen en dermatologen vervullen al taken binnen de eerstelijnsfunctie.
Er zijn interessante verschillen op te merken inzake doorverwijzing. Bij ongeveer twee derde van de raadplegingen die vooraf niet afgesproken waren met de specialist, neemt de patiënt zelf het initiatief om de specialist te contacteren. In 24 procent van de gevallen gaat het om een doorverwijzing door de huisarts. In 1 op 12 van de gevallen wordt de patiënt doorverwezen door een andere specialist en in 1 op 25 neemt een ander persoon het initiatief. De drempel om een specialist te consulteren zou hoger liggen bij laagopgeleiden.
Diverse rapporten en studies en ook voorbeelden uit het buitenland tonen aan dat een goed georganiseerde en betaalbare gezondheidszorg getrapt moet zijn, met een duidelijke organisatie tussen eerste, tweede en derde lijn en een goede taakafbakening. Wanneer men verplicht eerst via een huisarts moet passeren, dan beperkt men de eerstelijnsfunctie van andere disciplines. In een opiniestuk brak gynaecoloog Van Wiemeersch een lans voor een taak voor de gynaecoloog in de eerste lijn. Hij stelde ook vast dat in tien jaar tijd in België er 250 gynaecologen waren bijgekomen. In Nederland waren dit er slechts 17 voor een bevolkingsaantal dat anderhalve keer hoger ligt.
Opnieuw dringt zich de vraag op naar taakuitzuivering en een goede taakafbakening. In ieder geval is het een Vlaamse bevoegdheid. Een debat over de manier waarop de eerstelijnshulp ingevuld en gepositioneerd wordt, dringt zich dus op om de juiste zorg via de meest efficiënte zorgverstrekker bij de patiënt te krijgen.
Minister, welke conclusies trekt u uit dit rapport voor uw gezondheidsbeleid? Wordt hierover overleg gepleegd met het federale niveau, ook over de eventuele contingentering van bepaalde specialismen? Hoe staat u tegenover de eventuele verplichte doorverwijzing via de huisarts naar specialismen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de verhouding tussen de huisarts en de tweedelijnszorg is een interessant thema. De vraag of een verplichte doorverwijzing van de huisarts naar de specialist nodig is, biedt niet de absolute oplossing. Een aantal van de specialismen zijn inderdaad bijna eerstelijns geworden.
De zorg absoluut naar de eerste lijn brengen, doet ook de vraag rijzen of er wel voldoende capaciteit is aan huisartsen. Het is duidelijk dat die er vandaag niet overal is. Bovendien moeten we in rekening brengen dat die huisarts in de komende jaren heel wat meer werk zal krijgen door de vergrijzing van de bevolking en de toename van het aantal chronisch zieken. We vragen omzichtigheid en ook een zeer goede afstemming met de federale overheid.
Ten slotte heeft het eigen initiatief van de patiënt om een specialist te consulteren, ook al heel wat patiënten het leven gered. Als leden van Open Vld menen we dat een rechtstreekse stap naar de tweedelijnszorg misschien duurder mag zijn, maar die onmogelijk maken, lijkt ons niet gewenst.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de conclusies uit het rapport ondersteunen mijn intentie om dit jaar te starten met een uitgebreid beleidsmatig denkproces rond de evolutie naar een meer integrale zorg enerzijds en voor de reorganisatie van het mesoniveau ter ondersteuning van die integrale zorg anderzijds. Naar aanleiding van de beleidsnota is dit ook al in de commissie besproken. Aan dit voorbereidingstraject zullen alle betrokken zorgaanbieders deelnemen via werkgroepen.
De evolutie naar een meer integrale zorg en de hertekening van de organisatie van de eerstelijnsgezondheidszorg zijn dermate complex en precair dat dit met de nodige tijd en voorzichtigheid moet worden aangepakt. Samen met mijn collega’s van het federale niveau en van de andere gemeenschappen wordt ook een gezamenlijk traject uitgetekend rond geïntegreerde zorg voor personen met chronische zorgnoden. Dit traject vloeit voort uit het protocolakkoord dat door alle ministers, bevoegd voor Volksgezondheid, werd ondertekend naar aanleiding van de Interministeriële Conferentie rond chronische zieken in februari 2014. Een actieplan wordt momenteel uitgewerkt. In het actieplan zal aandacht zijn voor verschillende domeinen, waaronder transmurale zorgcontinuïteit, opleiding en onderwijs, multidisciplinaire aanbevelingen, multidisciplinaire zorgpaden, aangepaste financieringssystemen enzovoort.
Inzake contingentering is er nauw overleg met minister van Onderwijs Hilde Crevits en het federale niveau. De prioriteit in dit dossier ligt momenteel op het naleven van de bestaande afspraken inzake contingentering. We dringen er verder op aan dat de planningscommissie werk maakt van het dynamische kadaster van de verschillende specialismen om een beter zicht te krijgen op het aantal actieve artsen per specialisme en betere voorspellingen te kunnen doen van de planning van het aanbod van de verschillende specialismen. De planningscommissie zou tegen eind 2015 een nieuw model van de planning klaar hebben, gebaseerd op de nieuwe planKAD-koppeling en rekening houdend met het dubbele contingent studenten dat in 2018 een diploma zal behalen.
De interkabinettenwerkgroep gezondheidsberoepen werd vorige week opnieuw opgestart en zal dit dossier opvolgen. De gemeenschappen zijn conform de bepalingen van de zesde staatshervorming nu bevoegd voor het bepalen van eventuele subquota. Om inzake subquota een beleid uit te werken willen we echter eerst een zicht krijgen op bovenvermeld dynamisch kadaster.
Ten slotte willen we nog opmerken dat we hebben kunnen vaststellen dat in Vlaanderen een verschuiving van de invulling van de subquota merkbaar is. Historisch werden de quota van huisartsen onvoldoende opgevuld, maar door de herwaardering van de huisarts en de inspanningen in de opleiding van de huisartsgeneeskunde, wordt nu stilaan wel meer het quotum van de huisartsen ingevuld. Hieruit blijkt duidelijk dat een quotum an sich geen oplossing biedt maar wel het werken aan opleiding, correcte verloning, omkadering en het imago van de verschillende disciplines.
Een verplichte doorverwijzing via de huisarts naar de specialist kan sowieso enkel via federale initiatieven. Het is geen Vlaamse bevoegdheid. We zien meer heil in het valoriseren van het huisartsenberoep en in het sensibiliseren van de bevolking rond het belang van een vaste huisarts.
In dit kader verwijs ik graag naar het decreet van 3 maart 2004 betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg en de samenwerking tussen de zorgaanbieders, dat het mogelijk maakt om vormen van samenwerkingsverbanden op niveau van de praktijkvoering in het kader van de eerstelijnsgezondheidszorg te erkennen en te subsidiëren, met inbegrip van samenwerkingsverbanden tussen individuele en/of associaties van zorgverstrekkers, naar het project eenlijn.be, dat huisartsen en andere zorgverstrekkers ondersteunt in het gebruik van e-health toepassingen, alsook naar het Impulseo-initiatief, dat huisartsen op verschillende manieren ondersteunt.
Impulseo I omvat de premie Impulsfonds, bedoeld om huisartsen te stimuleren om zich te installeren in zones met een tekort aan huisartsen en om jonge huisartsen te helpen bij de installatie van hun individuele of groepspraktijk. Impulseo II omvat de tegemoetkoming voor de loonkosten voor werknemers die huisartsengroeperingen bijstaan voor het onthaal en praktijkbeheer. Impulseo III omvat de tegemoetkoming voor de loonkosten voor werknemers die individuele huisartsen bijstaan voor het onthaal en praktijkbeheer of een tegemoetkoming voor de kosten voor medisch telesecretariaat.
Nieuw in onze bevoegdheid is de ondersteuning van de huisartsenkringen, en ook het gratis ter beschikking stellen van vaccins voor huisartsen voor hun patiënten, maar ook andere artsen zoals pediaters en gynaecologen kunnen hiervan gebruikmaken.
Binnen onze bevoegdheden willen we gaan voor een sterke eerste lijn, die de uitdagingen van vandaag en de toekomst, zoals de toename van chronische zorgnoden, de nood aan meer complexe en geïntegreerde zorg, aankan. Het is daarom ook van cruciaal belang dat de eerste lijn kan rekenen op stevige, transparante, afgestemde en geïntegreerde ondersteuning en ondersteuningsstructuren om dit waar te kunnen maken. Hierop willen we de komende legislatuur inzetten in samenspraak met de zorgaanbieders en de gebruikers.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij te horen dat er overleg is met het federale niveau en dat alle nieuwe stappen zorgvuldig worden voorbereid in overleg met alle stakeholders.
Ik ben het volledig met u eens dat de complexe zorgvragen die op ons afkomen, naast de routine, een andere aanpak vergen. Wij hebben die discussie ook al gevoerd bij de bespreking van de beleidsnota: wat zal de rol van de huisarts zijn? Zelf denk ik dat er nog veel winst te boeken is bij de ‘omgekeerde taakverschuiving’. Ik wil even in herinnering brengen dat, sinds de Tweede Wereldoorlog en tot aan de eeuwwisseling, er een verschuiving is geweest van minder complexe taken naar meer gespecialiseerde zorgverleners, en dat we nu getuige zijn van een omgekeerde beweging. Na de oorlog hebben de specialisten het werk ‘afgenomen’ van de huisarts, de huisarts is zich op het terrein gaan begeven van de thuisverpleegkundige, de thuisverpleegkundige nam het werk af van de verzorgende. Nu is er een omgekeerde beweging aan de gang. We moeten er ons goed van bewust zijn dat er vaak een oneigenlijke inzet is van hoogopgeleide mensen. Bijvoorbeeld een uitstrijkje nemen, kan best door een praktijkassistent of een verpleegkundige gebeuren. Men moet daarvoor geen dertien jaar opleiding hebben genoten.
Zo heb ik tal van voorbeelden. Mevrouw Saeys, ik ben zelf 25 jaar voor u als huisarts begonnen. Wat deed een huisarts op maandag- en dinsdagmorgen? Voortdurend halve dagen bloed afnemen. Eigenlijk wordt dat het best gedaan door verpleegkundigen. Die kunnen dat goed. Die zijn er ook voor opgeleid. Ik wil er toch een lans voor breken dat we niet de kar voor het paard spannen, zoals collega Van Wiemeersch dat doet. Hij wijst erop dat we nu met die 250 gynaecologen zitten. Wat moeten we daar nu mee doen? Nu moeten we die ook werk geven, zo wordt gezegd. Als we in Vlaanderen zorgzaam willen omspringen met onze zorg, maar ook met onze middelen, dan kunnen we dat het best op een goed overlegde manier doen, en bekijken welke zorg het best op welk niveau terechtkomt. Ik ben echter blij te horen dat dit in overleg met de hele sector en alle stakeholders vorm zal krijgen. We moeten dat zeker niet overhaast doen. Ik kijk ernaar uit. Onze fractie is ook vragende partij om deel te nemen aan het debat.
Mevrouw Saeys, wat doet u op maandag en dinsdag?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ongeveer hetzelfde. Maandag vooral.
Mijnheer Persyn, ik geef u volledig gelijk wat het uitzuiveren van de taken van specialisten betreft. U haalt daar het goede voorbeeld van het uitstrijkje aan. Dat kan inderdaad perfect door de huisarts worden gedaan. Ik meen echter dat daar dan wel iets tegenover moet staan. Als men de huisarts meer werk geeft, dan veronderstel ik ook dat ter zake veel meer zal worden geïnvesteerd.
Minister, ik hoor u zeggen dat u volledig gaat inzetten op een sterke eerstelijnszorg. Ik kan dat alleen maar beamen, en ik hoop dat dit ook zal gebeuren.
Minister, de uiteenzettingen van de twee collega’s wijzen er inderdaad op dat er hier sprake is van een wisselwerking tussen het Vlaamse en het federale niveau. Als het ons menens is met zorgcontinuïteit en ontschotting en een zo sterk mogelijke eerste lijn, dan wil ik pleiten voor een aspect daarvan dat eigenlijk in de diverse betogen nog niet aan bod is gekomen. We hebben het gehad over de specialisten. Er was de vraag van de huisartsen, ook met betrekking tot capaciteit, en het pleidooi om geen hoogopgeleide mensen taken te laten doen die eigenlijk ook door lager opgeleiden kunnen worden verricht. Er is een vrij hardnekkige blinde vlek in het hele debat.
Ik richt me ook tot mevrouw Croo. Afgelopen donderdag woonden we een heel interessant debat bij. Ik heb het over de rol van de apothekers, die vandaag eigenlijk niet volledig op hun potentieel worden aangesproken, vermoeden we. Minister, die groep zou eigenlijk net zo goed moeten kunnen worden meegenomen in de dialoog met de federale overheid en het uitoefenen van uw eigen bevoegdheid, in een streven naar een zo sterk mogelijke eerste lijn, die ook zo efficiënt mogelijk de taken verricht. Ik denk immers dat iedereen het erover eens is dat het probleem zich in de toekomst niet aan de vraagzijde zal bevinden, maar dat het wel zal gaan over hoe we zo efficiënt mogelijk met die vraag zullen omgaan.
Mevrouw Croo heeft het woord.
Ik heb het een beetje lastig met de inflatie aan specialisten. Ik meen dat ook het onderwijs hierbij moet worden betrokken, en dat er meer moet worden ingezet op het opleiden en valoriseren van de eerstelijnsgezondheidswerkers, of dat nu huisartsen, tandartsen of apothekers zijn. Ik ga er niet volledig mee akkoord als men zomaar zegt dat specialisten hoger opgeleid zijn. Een huisarts moet immers meer kennen dan een specialist. Die moet het hele domein kennen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, en in het bijzonder de collega’s-zorgverstrekkers, dit is natuurlijk een zeer vertrouwd en bekend debat in de Belgische gezondheidszorg. Dat weet u eigenlijk ook allemaal zeer goed, denk ik. Wat ik probeer te zeggen, is het volgende. We hebben de bevoegdheden die door de zesde staatshervorming zijn overgedragen en we hebben de bestaande bevoegdheden. Ik heb soms het gevoel dat er verwachtingen zijn ten overstaan van het Vlaamse beleidsniveau die wij noch budgettair, noch qua institutionele bevoegdheden kunnen waarmaken. We mogen ook niet de indruk wekken dat we dat eigenlijk zúllen kunnen waarmaken.
De logica van de zesde staatshervorming is dat de verloning van de prestaties een federale aangelegenheid blijft. We hebben natuurlijk de bevoegdheid overgekregen met betrekking tot de Impulseofondsen, de ondersteuningsstructuren. We zijn zeker bevoegd voor een aantal zaken in de eerste lijn die zich in de welzijnssector bevinden. We hebben bevoegdheden op het vlak van ICT en eHealth. Er zijn dus zeker voldoende aanknopingspunten die ons zeker ambities moeten geven met betrekking tot de ondersteuning van de zorg- en welzijnsacties in de eerste lijn. Trouwens, er is een decreet dat al dateert van 2004 en dat onze mogelijkheden in de eerste lijn bepaalt en omkadert.
Het zou echter getuigen van een zekere overmoed om te zeggen dat we dat goed kunnen doen zonder overleg met de federale overheid. Integendeel, als we het hebben over chronische zorg, over de ontwikkeling van de huisapotheker tot een farmaceutische zorgverstrekker, over de wijzigingen aan de inhoud van de beroepen in functie van gewijzigde inzichten en kwaliteitsverwachtingen, dan zullen we dat samen met de federale overheid moeten doen. We zullen proberen dat op te bouwen naar een nieuwe eerstelijnsgezondheidsconferentie. Ik heb verwezen naar het protocol dat we hebben ondertekend met de federale collega’s over de chronische zorg en het Chronic Care Model. Er zijn zeker veel zaken die we in overleg moeten doen.
Ik hoor u allemaal graag zeggen dat we de taken en de functies op een goede en verstandige manier moeten bekijken. Dat is een debat dat onder meer zal gaan over KB 78, ook een federale discussie, waaraan wij uiteraard ook constructief zullen meewerken, want wij zijn ook vragende partij ter zake. We hebben een conferentie gehouden over nieuwe zorgconcepten in het kader van Flanders’ Care. We hebben dus heel wat bouwstenen die we ter zake kunnen aanreiken. Ik denk echter dat u het ook met mij eens bent dat dit ook zal veronderstellen dat er in de sector en bij de diverse beroepsgroepen en hun vertegenwoordigers ook de bereidheid is om voor het nodige draagvlak te zorgen ter zake. Dat lijkt me ook belangrijk.
Als je naar die hele evolutie van de zorgnoden kijkt, en je ziet dat de vragen met betrekking tot chronische zorg steeds meer een multidisciplinaire aanpak veronderstellen, dat continuïteit steeds meer een belangrijk element van kwaliteit wordt, dan moet je ook des te meer beseffen dat we vanuit onze Vlaamse bevoegdheden, en onze carebevoegdheid in het bijzonder, absoluut moeten gaan voor het zo sterk mogelijk ondersteunen en ontwikkelen van die eerste lijn, en dat, nogmaals, binnen wat budgettair en institutioneel mogelijk is. We hebben een heel sterke eerste lijn, maar die wordt gekenmerkt door een zeer grote verscheidenheid, met veel spelers, veel verstrekkers in alle mogelijke vormen van beroepsuitoefening. Het zal de grote uitdaging zijn voor de toekomst om te proberen met datgene waarover we beschikken, die eerste lijn echt uit te rusten en te ondersteunen voor de vragen van de patiënt van vandaag en morgen. Dat is echter niet: van elke zorgvraag ineens een chronische zorgvraag maken. Ook die neiging bestaat immers soms, om te denken dat alles multidisciplinair en met alle toeters en bellen moet. Dat lijkt me niet de juiste manier om de dingen te bekijken.
De opbouw naar een conferentie lijkt me een heel goede methode ter zake. Je geeft immers iedereen de kans om daar zijn verhaal te doen, in de hoop dat er voor een aantal inzichten ook een draagvlak kan ontstaan. Als het immers gaat over bevoegdheden en financiering enzovoort, dan is het toch ook de hele uitdaging om die samenspraak ook te laten eindigen in uitspraken. Daarom zullen we dat proces zeer zorgvuldig opzetten.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw repliek. Ik ben het er volledig mee eens dat dit federale overleg absoluut noodzakelijk is. Ik heb het tegendeel ook niet beweerd. Ik heb dat hier trouwens door niemand horen beweren. Ik meen echter dat we in Vlaanderen toch met een verschillende cultuur zitten, waarbij het accent meer op de eerste lijn wordt gelegd. Ik denk dat we die opportuniteit moeten gebruiken. Er is nu ook het vrij unieke feit dat we nu federaal iemand hebben die de stiel van huis uit kent, die heel goed weet waarover het gaat, die ook het vertrouwen van alle actoren geniet. Zelf bent u ook niet aan uw proefstuk toe.
We moeten deze historische kans gebruiken om met de federale en de Vlaamse overheid en de hele sector de zaken in een goede plooi te leggen. Dat lijkt me geen overmoed. Dat is veeleer ambitie. Ik meen dat Vlaanderen het voortouw moet nemen in dat proces. Ik meen dat de juiste mensen momenteel op de juiste plaats zitten. Dat is een nooit geziene conjunctie, toch niet in mijn leven. Ik meen dat we daarvan echt optimaal moeten gebruikmaken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.