Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, ik wil het graag hebben over een zeer kwetsbare groep op de arbeidsmarkt: de laaggeschoolde werkzoekende jongeren, de ongekwalificeerde uitstroom. De cijfers spreken voor zich: het meest recente schoolverlatersonderzoek bevestigt nog maar eens dat het om een structureel probleem gaat. Van de schoolverlaters die zich als werkzoekende hebben ingeschreven, is toch bijna 15 procent laaggeschoold. 7000 van die 61.000 zijn ongekwalificeerd. Dat zijn algemene cijfers. De cijfers in de steden zijn nog zorgwekkender. Zo is er in Antwerpen een ongekwalificeerde uitstroom van 28 procent, dat is toch bijna één op drie.
Het is een kwetsbare groep omdat het risico op langdurige werkloosheid bij die groep zeer groot is. Het is van belang dat we, zodra ze zich hebben ingeschreven bij de VDAB, meteen een passend aanbod doen. We moeten zorgen voor een sluitende aanpak.
Maar wat zeggen de cijfers? Van de laaggeschoolde schoolverlaters is bijna één op drie na één jaar nog steeds of opnieuw werkloos. Ruim 10 procent heeft tijdens heel dat jaar geen enkele werkervaring, zelfs nog geen dag, opgedaan. Dat is zorgwekkend.
Het Vlaamse arbeidsmarktbeleid heeft al een heel instrumentarium uitgewerkt om daarop in te spelen. Ik weet dus dat het een bezorgdheid is. Het is van belang om die instrumenten dan ook tijdig te evalueren. Vandaag wil ik het graag hebben over die instapstages. De Vlaamse Regering heeft die op 25 januari 2013 ingevoerd. Het is een laagdrempelig instrument om werkervaring aan te bieden aan de laaggeschoolde schoolverlaters.
Die laagdrempeligheid is belangrijk, omdat men ziet dat bij de andere arbeidsmarktinstrumenten, bijvoorbeeld de individuele beroepsopleiding (IBO), die algemeen als een succesvol instrument wordt beschouwd, de kansengroepen – en in het bijzonder de laaggeschoolde jongeren – ondervertegenwoordigd zijn.
Het idee was een laagdrempelige maatregel vast te leggen, de instapstages, om die jongeren een werkervaringskans te geven. Maar wat blijkt uit de cijfers? Ik beschik over de cijfers van augustus 2014, misschien hebt u recentere cijfers. Sedert de invoering hebben 2610 schoolverlaters zo’n stage gevolgd. In de maand augustus 2014 hebben er ruim 1100 een stage gelopen in Wallonië, 353 in Brussel en 198 in Vlaanderen. Ofwel is dat een signaal, ofwel zijn de cijfers niet correct.
Minister, hoe verklaart u het lage gebruik van die instapstages? Wat is daarop uw antwoord? Hebt u een alternatief? Ik hoor het graag.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Iedereen is ervan overtuigd dat jeugdwerkloosheid een belangrijk probleem is dat moet worden aangepakt. Er zijn daarover heel wat sporen terug te vinden in het regeerakkoord en binnenkort ook in de beleidsnota – daarvan gaan we althans uit. Dat is zeer positief. We kijken ernaar uit hoe dat in zijn werk zal gaan.
De instapstages zijn een voorbeeld van een maatregel die op een verkeerde manier tot stand is gebracht. De federale overheid heeft een bepaald concept naar voren geschoven zonder dat goed te overleggen met de deelstaten die de maatregelen op het terrein moeten uitvoeren. De resultaten zijn er dan ook naar. De cijfers van mevrouw Kherbache zullen ongetwijfeld correct of min of meer correct zijn. Het is zeker geen succes te noemen.
Minister, u bent ondertussen een paar maanden opnieuw aan de slag als minister van Werk. Een paar dagen geleden is er een nieuwe federale minister van Werk aan de slag gegaan. Wanneer wordt er een eerste overleg gepland? Hebt u daartoe al initiatief genomen? Het is heel kort dag, ik weet het. Ik heb begrepen dat die man de laatste dagen niet veel heeft geslapen. Het lijkt mij wel belangrijk om zo snel mogelijk rond de tafel te zitten om uw en zijn beleid op elkaar af te stemmen.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, de heer Bothuyne verwijst terecht naar de aandacht in het regeerakkoord voor de doelgroep jongeren. Dat is een bijzonder belangrijk aandachtspunt. Een jongere die een hele tijd geen werkervaring kan opdoen, is eigenlijk onverdraaglijk. Men spreekt zelfs van ‘een verloren generatie’. We zijn het aan onszelf verplicht om daar heel veel aandacht aan te besteden.
In de vorige legislatuur heeft mevrouw Peeters regelmatig vragen gesteld over de instapstages en het lage gebruik ervan. Ze maken deel uit van de drietrapsraket van de vorige legislatuur: de werkinleving, de instapstage en de individuele beroepsopleiding (IBO). Het blijft jammer, en daarmee sluit ik aan bij de collega’s hier, dat het contingent van 4450 plaatsen voor instapstage dat aan Vlaanderen werd toegekend, niet ten volle werd aangewend.
Minister, het zou goed zijn dat de verslagen van deze commissie met emoticons konden worden aangevuld. Dan zou uw lichaamstaal ook tot uiting komen. Die is altijd heel sprekend. Dat zou de verslagen opleuken. (Gelach)
Dit had deels te maken met de voorwaarden die ervoor zorgden dat een deel van de jongeren niet in aanmerking kon komen van de instapstages. Hoe is dat aanbod van de instapstages door de bedrijven intussen geëvolueerd?
Mevrouw Remen heeft het woord.
Minister, ik wil het rampscenario wat nuanceren. De instapstages in Vlaanderen liggen heel laag, in augustus amper 198. Deze cijfers vergelijken met Brussel of Wallonië is echter zoals appelen en peren vergelijken. Het zijn de gewesten die in zekere mate de voorwaarden bepalen om de instapstages in te vullen. In Vlaanderen moet de stagiair jonger zijn dan 25 jaar en niet beschikken over een diploma secundair onderwijs. In Wallonië en Brussel mag hij niet ouder zijn dan 30 jaar en minstens een getuigschrift hebben van het secundair onderwijs.
Nog een kanttekening: in 2013 bedroeg de ongekwalificeerde uitstroom in Vlaanderen 7,5 procent, wat uiteraard nog te veel is, maar in Wallonië was het 14,7 en in Brussel 17,7 procent. In Wallonië en Brussel zijn de voorwaarden veel uitgebreider. Er zijn meer jongeren die er gebruik van maken. Het percentage ligt dus hoger. Dat wil niet zeggen dat we in Vlaanderen nog altijd betere cijfers moeten halen. Instapstages mogen geen doel op zich zijn. Het ultieme doel is de jongeren, gekwalificeerd of niet, snel en goed op de arbeidsmarkt krijgen.
Ik wil erop wijzen dat de instapstage niet de enige manier is om jongeren aan het werk te krijgen. Onze minister heeft al tal van projecten op poten gezet die wel succes kennen. Denk aan de IBO’s, de werkinlevingstrajecten en zeker ook het duaal leren.
In deze legislatuur zal onze Vlaamse Regering nog sterker inzetten op de verschillende vormen van werkplekleren. Zo zal zij echt werk maken van een geïntegreerd systeem van duaal leren, en dat kunnen we zien als een volwaardige onderwijsvorm. In Duitsland heeft dit wel zijn nut bewezen. Daar is 88 procent van de beroepsstudenten al actief in een bedrijf; in Denemarken is dat 98 procent. We zien daar ook de resultaten: Duitsland heeft een jeugdwerkloosheid van nog geen 8 procent; in België piekt dat op bijna 20 procent. Laten we daarop inzetten. Bedrijven en kmo’s zijn vragende partij voor het systeem van duaal leren.
Mocht er nog iemand aan twijfelen: zowel in de vorige als in deze legislatuur is de aandacht voor jongeren fundamenteel. Ik herinner me de beleidsnota van vijf jaar geleden. We hebben daarin twee doelgroepen naar voren geschoven: de laaggeschoolde jongeren en de oudere werkzoekenden, waarmee we duidelijk slechter scoorden dan andere regio’s.
Voor de nieuwe leden in deze commissie: we hebben het hier en in de regering vaak gehad over mijn maatregelen. Ik heb de maatregelen en hoe ze in elkaar schuiven ooit zelfs uitgelegd op een bord. Mijnheer Bothuyne, u hebt gelijk, de federale overheid is er vorige keer zo even tussen gefietst op een Vlaamse bevoegdheid.
Om die instapstage – mevrouw Remen had het erover – in te passen hebben we er voorwaarden aan gekoppeld. Op vraag van en in overleg met de sociale partners hebben we – in tegenstelling tot de andere gewesten – beslist om de instapstages alleen te richten op de ongekwalificeerde uitstroom. Dat was een bewuste keuze waardoor we natuurlijk minder plaatsen hebben. Het is spijtig dat we die 4000 plaatsen niet hebben ingevuld. Wij hebben die nooit gevraagd. Men heeft daar nooit overleg over gepleegd. Men heeft ons dat toegeschoven. Men verwachtte dat Vlaanderen zoveel plaatsen zou invullen.
Nog een aantal punten over de instapstages. Het is voor maximum drie maanden bij dezelfde werkgever. We hebben die maatregel aangepast om verdringing van bestaande instrumenten te voorkomen. Als een IBO en een instapstage dezelfde voorwaarden zouden hebben, maar de ene met aanwerving en de andere zonder, dan zou dat tot verdringing kunnen leiden als we die naast elkaar voor dezelfde mensen zouden laten bestaan.
IBO’s zijn bedoeld voor alle leeftijden. Daar bestond in het verleden al eens discussie over. Wie de gerealiseerde IBO’s wil bekijken, moet alles in rekening nemen. Sinds januari 2013 tot en met augustus 2014 zijn er 11.168 min-25-jarige werkzoekenden opgestart. De meeste IBO’s leiden tot een contract van onbepaalde duur. Ik vind dat veel beter dan een instapstage van drie maanden bij dezelfde werkgever.
We hebben nog een project opgestart: de WIJ-trajecten (werkinlevingsprojecten voor jongeren) voor de ongekwalificeerde uitstroom die zeer snel na het schoolverlaten kunnen worden opgenomen. Sinds januari 2013 tot augustus 2014 zijn er 3784 opgestart. Met die twee projecten hebben we dus kort op de bal gespeeld. We hebben jongeren van min 25 effectief naar de arbeidsmarkt kunnen leiden.
Aan de instapstages is een strikt federaal reglementair kader verbonden. Een groot nadeel is dat de instapperiode voor deze stages moet liggen in de tweede helft van de beroepsinschakelingstijd. Dit maakt dat het een discontinue maatregel is. Het aantal jongeren dat in aanmerking komt, ligt gedurende een half jaar zeer laag, want ze moeten in de tweede helft zitten van hun instapperiode.
U vroeg cijfers, mevrouw Taelman. Die heb ik nu wel bij. Voor dit jaar bedraagt het aantal opgestarte instapstages voor januari – en dat heeft te maken met de discontinuïteit – 21. Meer kan bijna niet. Men moet in de tweede helft zitten. Men moet dus al bijna een jongere zijn die ongekwalificeerd uitgestroomd is in een bepaalde periode van het jaar om in aanmerking te komen. U begrijpt, als bedrijven stageplaatsen hebben die ineens niet kunnen worden ingevuld omdat het discontinu is, is dat een slechte zaak. Ik kom daar nog op terug. Wij proberen dat op te vangen met andere maatregelen.
In februari waren het er 61, in maart 140, in april 226, in mei 297, in juni 378, in juli 453, in augustus 478 en in september 511. Je ziet het stijgende ritme. Meer jongeren bieden zich aan.
Ik zei al dat het discontinue karakter de flexibele inzet van het instrument is. We zien ook dat een van de problemen die zich voordoen, de beperkte kennis van het Nederlands is, de beperkte taalvaardigheid – zeker als er klantencontacten zijn. Ook de VDAB heeft dat als probleem ervaren. De sector van de kleinhandel is de grootste aanbieder van instapstages. Daar kunnen taalkennis en taalvaardigheid een voorwaarde zijn.
Stageplaatsen worden uiteraard aangeboden door de werkgevers. Wat de werkgevers vragen, stemt niet altijd overeen met de profielen van wie in aanmerking komt voor een instapstage. Op dit moment zijn er meer instapstages dan er jongeren zijn die het kunnen invullen. Dat heeft ook te maken met dat discontinue karakter. De VDAB gaat dan in overleg met de werkgever om te zoeken naar een andere oplossing, bijvoorbeeld door een aanpassing van de eisen of een opleidingsplan, waardoor de jongeren toch naar die plaats kunnen doorstromen, of door over te schakelen naar een andere maatregel, niet de instapstage of een IBO of zelfs een reguliere vacature. Daarvoor waren de stageplaatsen oorspronkelijk niet bedoeld. Maar dat is niet de essentie. De essentie is dat die jongeren maximaal worden geholpen. Dat is het maatwerk dat we willen blijven bieden.
Mevrouw Verlinde heeft het woord.
De instapstages worden in Vlaanderen veel minder gebruikt. Maar als je het geheel van de stages, werkinlijving en IBO’s bekijkt, blijkt dat veel meer dan tienduizend jongeren hiervan gebruik hebben kunnen maken.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Wat mevrouw Verlinde als conclusie geeft, vormt de kern van mijn vraag. Er bestaan heel wat instrumenten waarop jongeren kunnen inspelen. Maar hier hebben we het over de kwetsbaarste groep: de laaggeschoolden en de ongekwalificeerden. Zij zijn ondervertegenwoordigd, ook in de IBO’s. We moeten erover nadenken hoe we die jongeren een aanbod kunnen geven. Zij lopen het grootste risico op langdurige werkloosheid.
Minister, u gaf aan dat de instapstage hier in Vlaanderen gekoppeld wordt aan extra voorwaarden. Dat klopt. Maar dat verhoogt natuurlijk de drempel voor de toepassing van die maatregel. Het argument is dat men geen concurrentie met de andere arbeidsmarktinstrumenten wilde creëren. Ik zal dit waarschijnlijk de komende maanden regelmatig zeggen. Ik heb de voorbije jaren vaak gezien dat we onze arbeidsmarktmaatregelen nodeloos ingewikkeld maken of ze te veel koppelen aan voorwaarden, waardoor ze hun effectiviteit missen. Ik zou daar echt voor opletten. Na een tijdje krijg je een gesloten systeem en primeert het oplossen van de concurrentie tussen maatregelen, terwijl je eigenlijk veel meer voluntarisme zou moeten tonen ten aanzien van zeer kwetsbare groepen. Daarom moet je ze complementair aanbieden, temeer omdat ze ondervertegenwoordigd zijn. Je zou een combinatie kunnen voorstellen in plaats van een cumulverbod. Men is daarin veel te streng. De cijfers spreken voor zich.
Ik hoor dat men een overleg gaat opstarten met het federale niveau. Ik vind het wat te gemakkelijk om altijd te verwijzen naar het andere beleidsniveau. Als men die instapstages op het federale niveau heeft voorzien, dan was het een faciliteit die je kunt benutten. Dan heb je er alle belang bij om die maximaal aan te grijpen. Dat zijn instrumenten, dat is ook budget. Je moet als reden niet inroepen dat je niet op dat moment was geconsulteerd, of niet voldoende. Dan moet iedereen daar zijn verantwoordelijkheid nemen en er het beste van maken. Nu moet je niet verwijzen naar een ander niveau. Het probleem is te belangrijk om dergelijke drogredenen te hanteren.
De heer Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Kherbache, ik vind het zeer vreemd dat u nu komt zeggen dat in overleg treden blijkbaar betekent dat je je eigen verantwoordelijkheid niet meer opneemt en dat je dan niet meer zelf doet wat je moet doen. Het is net door in overleg te treden dat beide overheden maximaal die bevoegdheid kunnen invullen. Het gaat toch om het resultaat op het terrein? U hebt het zeer terecht over die kwetsbaren. Om hen zo goed mogelijk en maximaal te kunnen helpen, is dat overleg nu net van belang. Zo kunnen we de inspanningen die worden geleverd op het federale niveau én op het Vlaamse niveau, maximaal laten ingrijpen op elkaar, met het beste resultaat op het terrein. Ik val hier achterover van mijn stoel als ik u nu plots hoor zeggen dat overleg betekent dat je de eigen verantwoordelijkheid niet zou opnemen. Dat is helemaal van de pot gerukt.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Minister, wij hebben de voorbije legislatuur dikwijls over deze groep jongeren gedebatteerd. Dat heeft in maart 2013 tot resultaat geleid. Ik vergeet nooit dat u toen een uiteenzetting hebt gegeven. U hebt mij ook jarenlang geantwoord hoe dat komt, met betrekking tot de tewerkstelling van jongeren. Ik heb de cijfers van de instapstages gekregen na een schriftelijke vraag. Ik was vooral geïnteresseerd in de redenen waarom dat niet vlot liep. Het percentage als gevolg van het taalprobleem, dat als reden werd opgegeven, was zo minimaal, dat dat eigenlijk te verwaarlozen is. Het verbaast me dat u dat vandaag opnieuw herhaalt. Ik heb uiteraard mijn schriftelijke vraag op dit ogenblik niet bij, maar ik wil u echt verzoeken, teneinde het probleem correct te kunnen weergeven, om de volgende keer die percentages te noemen. Dat taalprobleem leidde echt tot een verwaarloosbaar percentage. De laaggeschooldheid en de tewerkstelling van mensen van een andere origine: breng dat alstublieft niet terug op taal. Taal is belangrijk, we moeten daarop inzetten. Maar uw cijfers, gegeven op mijn schriftelijke vraag, toonden een verwaarloosbaar percentage. U hebt het hier vandaag opnieuw uitgebreid over dat taalprobleem gehad. Als u de volgende keer die percentages meebrengt, weten de collega’s waar het specifiek over gaat.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Ik vind het hartverwarmend om te horen hoe in deze commissie vurig gepleit wordt voor meer overleg met het federale niveau. Ik word er bijna emotioneel van. We kunnen er een emoticon bij zetten. Vlaanderen heeft voor het eerst het bijna volledige pakket op het vlak van het doelgroepenbeleid. Laat ons het nu ook doen. Ik vind het goed dat er een overleg is. Ik moedig dat aan, zowel in de vorige legislatuur als nu. Maar wij hebben nu vijf jaar om in deze commissie fantastisch te werken aan die problematiek. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Minister, het is geen verwijt. Er hoeft geen emoticon bij. Maar ik zou zeggen: laat het ons hier doen. We hebben bijna de volheid van de bevoegdheid. Ik geloof ook dat u dat fantastisch gaat doen. Ik zal u daar voor 100 procent in steunen, zoals ik dat altijd doe. Maar ik zou vooral zeggen: laat ons er nu voluit zelf voor gaan.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ga uit van de bevoegdheden die we hebben. We werken daarmee. Als een minister het op 1 mei nodig vindt om een nieuwe maatregel uit te werken, waarbij er geen overleg is, en hij fietst door de op Vlaams niveau bestaande maatregelen door, met betrekking tot een bevoegdheid die de persoon in kwestie dan minder had, dan wordt het moeilijk. Dat is alles wat ik wou zeggen.
Mevrouw Kherbache, dat is geen drogreden maar een feit. Dat is geen drogreden om niets te doen. Ook niet om dan maximaal in te zetten, om die maatregel in te passen. Uw tussenkomst was wat tegenstrijdig. U zegt dat ik ervoor moet zorgen dat het complementair is. Dat is juist wat wij hebben gedaan. Wij hebben het complementair gemaakt door er bijkomende voorwaarden aan te koppelen. Zonder die voorwaarden hadden een aantal mensen nu wellicht geen contract van onbepaalde duur gehad. Want het was veel interessanter om een instapstage te hebben. Ik ben fier dat ik in die periode 11.000 IBO’s heb gedaan en wat minder instapstages, want IBO’s leiden voor de meeste mensen tot een job. Wat u vindt, is tegen wat de sociale partners vinden: u vindt dat het op dat moment beter is om een instapstage te geven in plaats van een IBO. Dat is niet in het belang van de jongere. Wij gaan uit van het belang van de jongere. Dat zijn geen drogredenen.
Ik vind uw opmerkingen raar en tegenstrijdig. We hebben ze complementair gemaakt. Ik heb geen fetisj om zo veel mogelijk op de federale maatregel te kunnen inzetten. Ik wil kijken naar de totaliteit. U zegt dat de laaggeschoolde jongeren de kern van de zaak uitmaken. Wel, ik neem ze veel vroeger op. Ze moeten niet wachten tot de tweede helft van de wachttermijn, zoals de federale maatregel stelt. Ze kunnen bij ons beginnen vanaf de eerste dag met een werkinleving. Zo heb ik er ook 3400, die daarin zijn gestapt.
En ja, we hebben het complementair gemaakt, want na de instapstage kun je gerust een IBO doen. Het ene kan worden gekoppeld aan het andere. Na een werkinleving kun je de instapstage doen en dan de IBO. Ik heb het maximaal ingeschakeld. Het gevolg is dat we wat lagere cijfers hebben, maar het geheel zit veel beter in elkaar dan het was.
Mevrouw Turan, uiteraard worden die antwoorden mee door de VDAB voorbereid. Ze geven ons een insteek. Ik ben de percentages niet gaan nakijken. U hoeft niet zo beschuldigend te doen, dat ik een probleem aanhaal. Ik heb daarbij letterlijk gezegd: “een ander probleem dat de VDAB mij signaleert”. U vindt dat de VDAB mij dat niet had mogen signaleren, want het is geen probleem. Wel, ik zal het nazien, maar ik vind het nogal beschuldigend. (Opmerkingen van mevrouw Güler Turan)
Mevrouw Turan, ik ben vol vuur omdat ik het een belangrijk probleem vind. Ik denk dat we het sterk aanpakken, dat we het in het verleden sterk hebben aangepakt en dat we het verder sterk zullen moeten aanpakken. Ik sta open voor kritiek, heel zeker, om de zaken te verbeteren, maar niet voor kritiek waarbij u zegt dat ik mijn eigen bevoegdheid in de hand moet nemen.
Tot slot, mijnheer Bothuyne, uiteraard zal ik met mijn oud-collega uit de Vlaamse Regering en mijn nieuwe collega in de Federale Regering met veel plezier overleg plegen. Ik ken nog wel thema’s waarover ik het wil hebben, om de Vlaamse bevoegdheid beter te kunnen invullen. Maar als dat niet lukt, doen we het met de maatregelen zoals ze nu bestaan. Maar om die nog beter te kunnen invullen, zal ik met heel veel plezier met mijn federale collega overleggen. Ik heb nog geen datum, want ik vond het kies om hem de kans te geven zijn kabinet op te starten en zo, maar ik zal zeker contact met hem opnemen.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister, ik hoor graag dat u dit probleem ter harte neemt. Als ik het heb over overleg, geef ik dat als argument om aan te geven dat dit nooit een argument mag zijn om de resultaten te verklaren, zeker niet als je zoveel eigen bevoegdheden hebt.
Mijnheer Diependaele, er moet uiteraard overleg zijn. De cijfers spreken voor zich. Het is niet voldoende om ernaar te verwijzen dat we een maatregel niet hebben gevraagd of dat er niet voldoende overleg is geweest. Ofwel gebruik je je eigen instrumenten, ofwel werk je aan een goed overleg. Maar dat mag niet het argument zijn om de resultaten te verantwoorden.
De complementariteit tussen de maatregelen kun je op verschillende manieren aanpakken. Mijn punt is, als je instrumenten richt op zeer kwetsbare groepen en je legt de voorwaarden hoger, is het minder voluntaristisch. U zegt dat er tienduizend jongeren in de IBO zitten, maar daar zitten te weinig kwetsbare jongeren bij. U legt de drempel hoger voor een maatregel, die u misschien niet hebt gevraagd, mij niet gelaten, maar dat is iets anders. In dat geval moet u de ondervertegenwoordiging van de kwetsbare groepen in de IBO aanpakken.
Ten slotte, we moeten daarover verder discussiëren. De komende maanden en jaren moet, in samenwerking met Onderwijs, de ongekwalificeerde uitstroom een speerpunt zijn van het arbeidsmarktbeleid. Laaggeschoolde mensen worden nu niet genoemd als een doelgroep op zich. Dat is ook een aandachtspunt. Dat is een voorbode van een volgende vraag, want ik denk dat we daarop de focus moeten leggen, ook in ons arbeidsmarktbeleid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.