Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de Welzijnsmonitor in het hoger onderwijs en de uitrol ervan in het secundair onderwijs
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
Voorzitter, een aantal weken geleden waren we met een aantal collega’s, ook een aantal die hier aanwezig zijn, op het symposium ‘Mentaal Welzijn: Veerkrachtige jongeren’. Daar werden de resultaten gepresenteerd van de welzijnsmonitor, het resultaat van een bevraging bij meer dan 22.000 studenten in Vlaanderen. Daaruit bleek dat op jaarbasis 46 procent van de studenten positief screende op de criteria van een of meer psychologische problemen. Dat wil niet zeggen dat iedereen psychische stoornissen heeft, maar men screent wel positief op het mogelijk hebben van of neigen naar psychische problemen. Niet alle psychische problemen zijn even ernstig, gelukkig maar, maar toch moeten we ons wel zorgen blijven maken, want op jaarbasis heeft 17 procent al eens gedacht aan suïcide.
Opmerkelijk vond ik dat professor Bruffaerts stelde dat het aantal studenten met psychische problemen over de jaren heen eigenlijk heel stabiel is gebleven. Hij verwees naar een eerste studie uit 1939 over het mentaal welzijn bij studenten. Toen al werd vastgesteld dat drie à vijf op de tien studenten bepaalde angsten of emotionele problemen hebben. Het riedeltje dat de studenten nu wat zwakker of watjes zijn, blijkt dus zeker niet te kloppen als we die resultaten bekijken.
Hoewel het thema vandaag wel meer dan ooit onder de aandacht is, is het verrassend dat vandaag slechts 45 procent van de positief gescreende studenten – die dus wellicht nood hebben aan psychologische hulp – ook effectief hulp zoekt. Er blijken tal van barrières te zijn. Zo weet 64 procent van de studenten met een psychologisch probleem niet waar ze naartoe kunnen en 61 procent denkt dat de behandeling veel te veel zal kosten. Dat is toch ook opmerkelijk.
Er was ook een interessante uiteenzetting van professor Vansteenkiste. Hij zei op het symposium dat studenten drie psychologische basisbehoeften hebben: ten eerste autonomie of ik kan mezelf zijn; ten tweede verbonden zijn of ik voel me verbonden; ten derde competentie of ik kan mezelf ontplooien. Heel verrassend daarbij was, zowel voor de professor als voor de hele zaal – ik herinner me de handopsteking daarbij – dat de laatste behoefte de minst voldane behoefte was. Meer dan een op de vier van de studenten zegt een competentiefrustratie te ervaren: hij of zij voelt zich heel onzeker over zijn of haar competenties en heeft het gevoel te falen. Voor studenten met een functiebeperking loopt dat zelfs op tot een op de drie. De professor gaf daarbij aan dat twee factoren cruciaal zijn om die competentiefrustratie te vermijden: een goede studiekeuzebegeleiding alsook een motiverende docentenstijl. Hij gaf ook aan dat er vandaag te weinig feedback is voor studenten. Studievaardigheden en studieplanning zijn dus duidelijk factoren die belangrijk zijn voor het mentaal welzijn van studenten.
Een andere belangrijke vaststelling in de welzijnsmonitor is dat de psychische problemen gemiddeld starten bij een leeftijd van 15 jaar. Dat betekent dat we sneller moeten ingrijpen dan op het moment dat een student in het hoger onderwijs komt en dat we ervoor moeten zorgen dat er een connectie is tussen de hulpverleners en ondersteuners in het secundair en het hoger onderwijs. Het is voor studenten belangrijk om niet telkens opnieuw hun verhaal te moeten doen. Uiteraard moeten we er ook voor zorgen dat er geen etiketten op studenten kleven als ze naar het hoger onderwijs komen.
Er zijn de afgelopen jaren op initiatief van de minister heel wat acties uitgerold. Ook onze fractie heeft daar graag initiatief in genomen. Een van die acties is het online hulpverleningsplatform MoodSpace waarvan nu blijkt dat negen op de tien studenten dit een goed tot uitstekend platform noemt. U kondigde daarom aan dat het platform uitgebreid zal worden naar het secundair onderwijs zodat studenten en scholieren op één platform aan de slag kunnen. Dat juichen we uiteraard ten zeerste toe, minister. Naast het online aanbieden van preventieve kapstokken en hulp, blijft het menselijke offlinecontact uiteraard zeer belangrijk. Een brug tussen het secundair en hoger onderwijs voor dat menselijke offlinecontact zal belangrijk zijn.
Minister, op welke manier zult u ervoor zorgen dat studenten sneller weten waar ze naartoe moeten als ze hulp zoeken en dat ze weten dat hulp vaak nagenoeg kosteloos is? Vertrekt u daarbij van bovenuit om vanuit Vlaanderen te communiceren of ziet u daarvoor eerder een primaire rol voor de studentenvoorzieningen (stuvo's) of een combinatie van beiden? Kunt u dat concretiseren?
Op welke manier wilt u de goede studiekeuzebegeleiding en een motiverende docentenstijl versterken om de competentiefrustratie te vermijden? Hoe kijkt u naar het gegeven dat er vandaag onvoldoende tijd of reflex is tot het geven van feedback?
Op welke manier ondersteunt u de verbinding tussen het secundair en het hoger onderwijs, in het bijzonder tussen de CLB's en stuvo's? Hoe wilt u dat versterken?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, de studiedag waar collega Warnez naar verwijst, was in alle eerlijkheid – ik moet het zeggen – een verademing. Het was een verademing, omdat de sfeer en de inhoud to the point waren en er samenwerking was over alle hogeronderwijsinstellingen heen. Het werd gemodereerd door het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs (SIHO), met de studenten, de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) en de professoren erbij. En er is ook iets uit gekomen, namelijk zowel de welzijnsmonitor als MoodSpace.
Het moet gezegd, minister, dat is iets wat u mee op de kaart hebt gezet en een duw hebt gegeven. Vanuit het SIHO heeft men die kar dan rollende gehouden. En ze rolt verder met nog verder uit te rollen. Ik wil dat hier echt met zoveel woorden zeggen, want er gebeuren allerlei congressen en samenwerkingen waar niet altijd iets praktisch en iets bruikbaars uit komt waar zowel de student als het onderwijs iets mee is. In dezen is dat wel het geval.
De welzijnsmonitor werd ingevuld door meer dan 21.000 studenten. En daaruit komt naar voren dat studenten, net zoals de rest van de bevolking, geconfronteerd worden met mentale problemen, ook na corona. Het is dus niet enkel een coronafenomeen. Het is meer. Het is uiteraard logisch dat die problemen niet verdwijnen met het verminderen van corona. Mentaal welzijn moet dus wel degelijk op lange termijn opgevolgd worden, wat met MoodSpace en de welzijnsmonitor een punt is.
Op dat symposium van het SIHO riep professor Bruffaerts op om de resultaten genuanceerd te bekijken en geen krantentitels te publiceren als zou de helft van de studenten een psychische stoornis hebben. Hij heeft vervolgens heel goed uitgelegd waarom dat een slechte krantenkop zou zijn. Hij duidde dat, in lijn met eerder onderzoek, aanleg hebben voor een psychische stoornis niet wil zeggen dat die studenten ook suïcidaal worden, en gelukkig maar. Ondanks zijn oproep en ondanks de herhaling van die boodschap verder in het debat, stelden we de volgende dag vast dat er toch een krant was met die titel.
De professor gaf ook aan dat dat niet goed is, omdat als studenten die inderdaad wat aanleg voelen, vaststellen dat iedereen het heeft, men het eigenlijk oppookt en men zichzelf in een positie brengt dat het wel problematisch wordt, terwijl dat voor een aantal studenten helemaal niet problematisch hoeft te zijn.
Dat neemt niet weg, collega’s, dat ik bij dezen niet zeg dat we dat onder de mat moeten vegen. Want daar gaat MoodSpace net over. Daar gaan de stuvo’s net over. Daar gaat net de oproep voor de poortwachters over, om inderdaad die signalen te zien, en dus ook bij MoodSpace, de zelfhulp die daarop zit. Is dit normaal? En wat kan ik daaraan doen?
Op datzelfde symposium van het hoger onderwijs kwam ook het belang van de opvolging van het mentale welzijn naar voren. Dat alle partners de handen in elkaar hebben geslagen, over alle niveaus en associaties heen, is vrij uniek. En dat heeft nu ook een vervolg. Moodspace en de welzijnsmonitor gaan niet meer weg. Minister, u gaf daar in uw inleidende woordje ook aan dat het verder wordt uitgebreid. Het SIHO, de academische experten en de centra voor leerlingenbegeleiding gaan het platform uitbreiden richting het secundair onderwijs, omdat een student hoger onderwijs daarvoor natuurlijk nog een carrière in het secundair onderwijs heeft.
Minister, volgens welke timing zal de uitbreiding van het platform MoodSpace gebeuren? Zal er een onderscheid komen tussen informatie voor hogeschoolstudenten en studenten secundair onderwijs? Men probeert daar immers officiële en wetenschappelijke informatie ter beschikking te stellen.
Acht op de tien studenten met psychische problemen geloven nog steeds dat ze hun problemen zelf kunnen oplossen. Hoe zullen we ervoor zorgen dat de drempels om hulp te vragen, weggaan? In welke mate kan de cursus ‘Samen zorgzaam’ daar meer op inzetten?
Ik heb het in het debat daar al aangegeven, en ik heb het deze week ook nog gezegd in de commissie Welzijn, beste collega’s. Als Vlamingen vragen we heel dikwijls aan iemand: “En, hoe is het?” En dan wordt er geacht dat de ander antwoordt: “Goed.” Maar op het moment dat de andere persoon “Eigenlijk niet zo goed” antwoordt, weten we niet goed wat nog te antwoorden. Meestal zeggen we dan: “Het komt wel goed.” En dan zijn we weer verder. Eigenlijk gaat het erover om oprecht de vraag te stellen: “Hoe is het met u?” En als iemand antwoordt: “Niet zo goed”, moet je vragen: “Hoe komt het?” Dat is eigenlijk een basisvraag. Dat gaat verder dan dit gegeven, minister. We gaan ook niet zeggen dat het onderwijs daarvoor moet zorgen, maar het is wel iets wat we ruimer in de maatschappij moeten meenemen.
Op welke manier zal er blijvend samengewerkt worden met het departement Welzijn om het mentale welzijn van jongeren op te volgen? Op welke manier kan er gericht worden ingezet op de aanpak van eetstoornissen? Want dat is toch ook iets wat blijkbaar toeneemt onder onze studentenpopulatie.
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u, ik heb een uitgebreid antwoord voor u beiden, maar misschien eerst nog iets anders.
Bij mij in de Vlaamse Rand is het nog atypischer, wij zeggen altijd bij wijze van standaardbegroeting “ça va?” Daarmee vragen we hoe het gaat. Dat heeft natuurlijk te maken met onze perfecte tweetaligheid. Als je dan inderdaad zegt dat het niet zo goed gaat, dan is dat niet het gewenste antwoord.
Maar nu ga ik in op uw vragen over het symposium. Het was natuurlijk wel fijn om vast te stellen dat daar een heel fijne samenwerking was, een enthousiasme, en ook een grote vertegenwoordiging van zowel studenten als leerlingen secundair onderwijs. Dat was dus een fijn symposium dat, voorlopig dan misschien, ook een hoogtepunt is van een parcours dat we zijn gestart in 2020, waarbij we professor Bruffaerts samen met het SIHO hebben gezien. Dat is uiteindelijk de aanleiding geweest van een Vlaanderenbreed beleid rond het mentaal welzijn van studenten.
Samen met de Vlaamse Vereniging van Studenten zijn ze eerst gestart in juni of juli van 2020 met een brede bevraging over het mentaal welzijn. Daarna zijn ze in coronatijden gestart met de zes verbindingsofficieren in de studentensteden, om dan uiteindelijk te gaan naar het ontwikkelen van MoodSpace en een lerend netwerk.
Dat maakt dat we dankzij die goede samenwerking tussen de stuvo’s, de professoren Bruffaerts en Vansteenkiste, de VVS en het SIHO, nu kunnen spreken over een stevig beleid rond mentaal welzijn dat vier pijlers heeft.
Ten eerste is er een Vlaanderenbrede langetermijnmonitoring. Dat was niet voor één keer, dat was echt een nulmeting waarmee we gestart zijn in 2020. Vervolgens doen we dat wederkerend en voor de lange termijn inzake het welzijn van studenten. Dus dat is die monitor.
Ten tweede is er een online hulpaanbod. MoodSpace is de online draaischijf met alles omtrent mentaal welzijn.
Ten derde is er een lerend netwerk. Ten vierde is er ook het duurzaam versterken van de hogeronderwijsinstellingen en de stuvo’s om van een reactief naar een proactief beleid om te schakelen, naar een zorgzame gemeenschap. Het is die vierde en laatste pijler die nu nog in verdere uitrol is, en waarop we onder andere inspelen door het organiseren van poortwachterstrainingen. Die eerste vormingen zijn achter de rug, maar er komen er nog wel wat aan.
Vervolgens hebt u denk ik twee clusters van vragen gesteld, namelijk enerzijds de vragen met betrekking tot het beleid in het hoger onderwijs en dan daarnaast ook de uitbreiding van de scope naar niet-hoger onderwijs.
Voor het eerste luik rond hoger onderwijs heb ik het beleid zo laten ontwikkelen dat de input voor nieuwe beleidsacties en het verbeteren van MoodSpace telkens voortkomen uit de analyses van de monitoring. U kunt ervan op aan dat de resultaten die werden gepresenteerd door professor Bruffaerts op het symposium nu ook de basis vormen om MoodSpace opnieuw te evalueren, verder te verfijnen, leemtes aan te vullen. Ik geloof er in dat dat ook een duurzame werkwijze is, en opnieuw, met een evidencebased beleid.
Het is inderdaad belangrijk dat de studenten weten waar ze terechtkunnen, alsook dat dat aanbod kosteloos is of dat duidelijk is welke kosten er eventueel aan verbonden kunnen zijn.
Dit jaar zal het SIHO met professor Bruffaerts voortbouwen op die bevindingen en ook nog meer onderzoek doen naar het hulpzoekgedrag en de niet-ingevulde zorgnood, waarbij het wel gaat over duidelijke communicatie en up-to-date informatie als sleutel. Dat is een van de kernopdrachten die ik ook aan het SIHO gaf. Sowieso zetten stuvo’s daar ook op in en hebben ze daar een sleutelrol in te spelen, en ook op dat punt wordt samengewerkt met alle actoren. Zodoende zorgen we er ook voor dat de studenten vlot hun weg kunnen vinden.
‘Samen zorgzaam’ zal daarin, met de poortwachterstrainingen, ook belangrijke stappen zetten. Verder stemt het mij tevreden dat uit de eerste cijfers van MoodSpace blijkt dat ouders de weg naar MoodSpace vinden, wat wel belangrijk is in die zin dat studenten, die weliswaar vaak op kot zitten, in het weekend naar huis gaan of thuis studeren. Ook daar blijft de omkadering toch belangrijk.
We moeten ook opmerken dat dit beleid enige tijd nodig zal hebben alvorens de resultaten zichtbaar zijn, en dus naar boven zullen komen op grond van de bevragingen. Dat is de doelstelling natuurlijk, dat het beleid effectief is en dat we dat ook kunnen aflezen uit de resultaten van de monitoring.
Ik ben er dus van overtuigd dat we daar allemaal gezamenlijk op moeten blijven inzetten. Ik ben blij dat de welzijnsmonitor die diverse drempels zo fijnmazig mogelijk in kaart brengt. Dat laat ons bijvoorbeeld zien dat de cognitieve drempels eigenlijk nog belangrijker zijn dan de praktische drempels, dat is ook een van de bevindingen.
Ook een goede studiekeuzebegeleiding is in dezen toch van onmiskenbaar belang. We hebben de viertrapsraket gelanceerd, namelijk in functie van de studieoriëntatie, het klassenraadadvies, de Columbusproef, de startproef, en de heroriëntatie waar we verder op inzetten. Ook het SIHO zal op dat terrein dit jaar actie ondernemen.
Momenteel wordt door het SIHO en academici, in samenwerking met het onderwijsveld, een onlinemodule, een intern kompas voor MoodSpace ontwikkeld. Dat is een module die jongeren stimuleert om na te denken over hun persoonlijke waarden, over hun doelen, en hun interesses als belangrijk onderdeel van hun identiteitsontwikkeling. Kunnen zijn wie je bent dus. Die module onderstreept ook het belang van een studiekeuze maken die aansluit op die waarden of identiteitsontwikkeling. De module voorziet daarom ook een toeleiding naar bestaande tools van studiekeuzebegeleiding zoals die Columbus en de onderwijskiezer, net zoals ook de rol van de CLB’s en de studieadviseurs.
Wat de motiverende docentenstijl betreft, zegt iets meer dan de helft van de studenten dat ze in positieve mate een motiverende lesgeverstijl ervaren. Er zijn nog wel wat mogelijkheden tot groei. Dit jaar zullen er in MoodSpace podcasts komen die net heel specifiek inzoomen op die motiverende lesgeverstijl, met ook een link naar het belang van het versterken van een competentiebehoefte door bijvoorbeeld voldoende feedback en structuur te voorzien. Er zal ook een specifieke factsheet worden gepubliceerd met goede praktijken en tips en tricks met betrekking tot competentieversterking. Zo kunnen we ook meteen met een aantal quick wins aan de slag.
De studenten zelf hefbomen geven kan ook zeer zinvol zijn. Via de online ABC-zelftest die ook in MoodSpace komt, willen we studenten meer inzicht geven in hun eigen ABC, dat is autonomie, verbondenheid en competentie. Die drie – men noemt dat de universele psychologische basisbehoeften – zijn essentieel voor het psychologisch welbevinden. Samen vormen die dus dat ABC-fundament. Ik denk dat men daar ook op het symposium heeft ingezoomd, en dan vooral op het belang van die C, namelijk die competentie. Verder leidt MoodSpace de studenten ook toe naar interventies, zoals LifeCraft, waar ze hun eigen ABC kunnen versterken. We gaan dat ook doen op het vlak van motivatie.
Wat de uitbreiding van de actieradius richting niet-hoger onderwijs betreft, voorzien we de uitbreiding van MoodSpace dit jaar nog. Het SIHO, de academische experten en het onderwijs werken momenteel al intensief samen om nog dit jaar drie online interventies, zoals bijvoorbeeld LifeCraft en MoodSpace, aan te passen voor leerlingen. De drie tools sluiten aan bij begeleidingstrajecten die in de CLB’s lopen, en vullen voor hen een hiaat. Ook de welzijnsmonitor wordt nu aangepast, zodoende dat we tegen begin 2024 een fijnmazig, representatief en uniek beeld zullen hebben van de psychische gezondheid, veerkracht en motivatie van Vlaamse leerlingen. Dat zal het ook toelaten om, net als bij studenten, zelftests en verdere interventies te ontwikkelen op basis van de actuele noden van leerlingen, in dit geval.
Er zal een onderscheid zijn tussen wat er voor leerlingen en voor studenten wordt voorzien. Dat is evident, het is dan ook een andere doelgroep. We gaan ons ook baseren op wetenschappelijk onderzoek en op de welzijnsmonitor eens die ook voor leerlingen is uitgerold. Ook daar zal dus de stem van, in dit geval, leerlingen cruciaal zijn, net zoals dat nu zo is voor het hoger onderwijs. We willen dus ook – net zoals het bij het hoger onderwijs voor en door studenten is gerealiseerd – het voor en door leerlingen realiseren op het niveau van het secundair onderwijs.
Wat wel zo is, is dat we uit onderzoek leerden dat de leeftijdsgrens, of de grens waarop de noden veranderen bij onze jongeren, niet voor alles op de grens met het secundair onderwijs ligt. Dat is niet de juiste cesuur, het zou ook echt toevallig zijn. In die zin zijn er heel veel modules die nu beschikbaar zijn voor studenten ook toegankelijk voor leerlingen tussen gemiddeld gezien de leeftijd van pakweg 15 en 18 jaar. Andere modules kunnen eenvoudig aangepast worden aan die doelgroep.
Wat anders zal worden, is bijvoorbeeld de ‘Zelf aan de slag’- pagina, die zal een duidelijk onderscheid, ook visueel, aanbrengen tussen modules voor leerlingen en studenten. Wat goed is, is dat er ook wordt ingezet op toeleiding via verschillende toegangspoorten. U weet dat de CLB-sector steun krijgt om het project CLB online uit te werken. Met die middelen wordt momenteel een onlineplatform uitgewerkt dat vooral de communicatie tussen het CLB, leerlingen, ouders en school moet bevorderen. De onlinetools uit MoodSpace zullen via dit onlineplatform makkelijk bereikbaar zijn. Er wordt voorzien dat leerlingen vanuit dat platform via hun eigen leer-ID makkelijk toegang krijgen tot MoodSpace.
Binnen de uitbouw van MoodSpace wordt goed samengewerkt met de welzijnssector. De studentenversie Think Life werd ontwikkeld met het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) en Gezonde Levensstijl werd uitgewerkt met Eetexpert vzw Dat zal ook in dit geval voor de leerlingenversie zo zijn. Voor de opvolging van de topic rond medicatiegebruik zal het SIHO ook verder afstemmen met het Vlaams expertisecentrum Alcohol en andere Drugs (VAD). Om afstemming in het brede landschap te bewaken, heeft mijn kabinet ook een klankbordgroep opgericht met diverse actoren. Dat laat toe dat je iedereen er onmiddellijk bij hebt, maar ook om verdere synergieën te vinden in het belang van het mentaal welzijn van jongeren.
Het lijkt me bijvoorbeeld ook belangrijk om de groepsinterventies die nu ook in de conventie zijn opgenomen, te verduurzamen. We hebben gezien dat die laagdrempelige interventies wel aanslaan bij studenten en dat in diverse regio’s mooie samenwerkingsinitiatieven lopen.
Er was verder nog een vraag over de aanpak van eetstoornissen. De welzijnsmonitor leert bijvoorbeeld dat er bij deze groep studenten een lage behandelnood is. Het SIHO, de academische experten en Eetexpert vzw werken samen rond die topic. Preventie is daarbij een cruciale factor. De module van Gezonde Levensstijl die het SIHO en Eetexpert vzw hebben ontwikkeld, speelt bijvoorbeeld maximaal in op preventie en vooral ook vroegdetectie van eet- en gewichtsproblemen.
Men gaat nu verder aan de slag met de resultaten uit de welzijnsmonitor en men zal ook een jongerenversie ontwikkelen.
Tot slot ben ik blij met de nieuwe samenwerking die je in het veld ziet. We zetten nu een stap naar een trickledowneffect richting het secundair onderwijs. Al uit de eerste resultaten van vorig jaar bleek dat we een brug moeten en willen slaan tussen de CLB’s en de stuvo’s. De nieuwe samenwerking rond MoodSpace maakt dat er structureel zal worden uitgewisseld tussen alle partijen, ook over hoe de transitie van leerlingen kan worden bevorderd. Daarom is het belangrijk dat er een gemeenschappelijke taal wordt gesproken, dat er met gemeenschappelijke instrumenten wordt gewerkt en dat we samen de vinger aan de pols houden. Dat creëert een belangrijke synergie.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik vind het een heel goede stap dat u in uw mentaalwelzijnsbeleid nu ook expliciet de brug maakt van het hoger onderwijs naar het secundair onderwijs. Dat lijkt mij een goede visie, in het bijzonder voor de kwetsbare studenten en leerlingen. In de resultaten van de welzijnsmonitor zien we ook dat er daar nood aan is.
Wat die kwetsbare leerlingen betreft, zie je bijvoorbeeld ook dat de studenten met een functiebeperking een bijzondere doelgroep zijn, dat zij sneller vatbaar zijn. Daar kunnen we misschien nog een stap zetten in het kader van de brugvorming tussen het secundair en het hoger onderwijs, namelijk op het vlak van het uniformiseren van statuten, de administratieve muur tussen het secundair en het hoger onderwijs. Studenten met een functiebeperking bijvoorbeeld krijgen vandaag een bepaald statuut in het leerplichtonderwijs door het CLB, maar als ze dan in het hoger onderwijs komen, moeten ze dat opnieuw aanvragen. Een studente heeft mij eens letterlijk gezegd dat ze een arm miste en dat die arm niet zou aangroeien bij de overgang van het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs. Toch moest zij dat twee keer aanvragen. Dat klopt toch niet. Is dat iets wat u wilt opnemen in uw beleid en als een stap wilt zien in dit project, namelijk het slopen van die administratieve muur tussen het secundair en het hoger onderwijs door op zoek te gaan naar hoe CLB’s en stuvo’s sterker gegevens en data kunnen uitwisselen, uiteraard op vraag van en met toestemming van de student bij het uniformiseren van het bijzondere statuut?
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitgebreide antwoord op alle facetten, wat aantoont dat dit toch iets is wat bovenaan staat in uw beleid. Dat is absoluut nodig. Het is ook voor de eerste maal dat het zo omvattend op de agenda wordt gezet.
Ik heb zelf nog een paar zaken aangeduid. U zei dat het de bedoeling is om niet reactief te zijn, maar proactief te kunnen werken vanuit de welzijnsmonitor en vanuit MoodSpace. Dat is absoluut waar. Het is ook absoluut nodig, want al te veel komt er naar voren dat we precies een beleid zouden willen ontwikkelen alsof iedereen te allen tijde zijn persoonlijke psycholoog ter beschikking heeft. Dat krijgen we ten eerste niet rond qua wachtlijsten, maar ten tweede geeft dat de mensen en de jongeren ook niet de veerkracht en de eigenwaarde die ze nodig hebben. Want als je iets tegenkomt op je weg en je kunt, als je weet wat het is, door bijvoorbeeld MoodSpace of mensen rondom jou, die hobbel overwinnen, dan heb je twee vliegen in één klap. Je hebt ten eerste de hobbel overwonnen, maar je hebt ten tweede zelf ook je eigenwaarde en je veerkracht ontdekt. En daarover gaat het net. Dat is ook net wat we met MoodSpace willen ontwikkelen. Dat is inderdaad de weg om te volgen, namelijk die veerkracht versterken. De getuigenissen die we hebben gehoord op het symposium, gaven heel treffend aan tot wat veerkracht in staat is, tot en met op het podium vertellen hoe het is gelopen. Dat is niet iedereen gegeven. Maar het duidt er wel op.
U hebt de samenwerking met welzijn aangehaald. Ik vind dat we dat nog verder kunnen doen. Ik vind dat MoodSpace gigantisch sterk is uitgewerkt. We hebben daarnaast nog parallelle structuren in welzijn. Misschien is er wel meer koppeling mogelijk, in die zin dat als je MoodSpace op een bepaalde manier doorloopt in zelfhulp, je enkel nog een knop hebt om rechtstreeks gekoppeld te kunnen worden aan een centrum voor geestelijke gezondheidszorg, al dan niet in je woonplaats. Dan is die stap toch nog veel minder groot. Want acht op de tien denkt het zelf wel te kunnen oplossen als het echt te lastig is.
Ook wat betreft de studiekeuze zijn er nu belangrijke stappen gezet. Ik denk dat die koppeling wel nog beter kan worden gemaakt, en dan bekijk ik het vooral vanuit wetenschappelijk oogpunt. Als vanuit de klassenraad en vanuit Columbus en vanuit de starttoetsen alle lichten op rood gaan en de student start toch, dan kan dat. En als die slaagt, chapeau. Die heeft iedereen verbaasd. Maar als dat niet zo is, dan kunnen we wel sneller ingrijpen, net om te vermijden dat die student terechtkomt in een spiraal van “Ik kan het toch niet, waar moet ik dan heen met mijn leven?” Dat zijn de studenten die we heel snel moeten detecteren en snel heroriënteren. Is daar volgens u wetenschappelijk misschien nog een koppeling mogelijk in die monitor, om te kijken of de studiekeuze daarmee correleert?
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Ik sluit eerst en vooral graag aan om, zoals de collega's al hebben gedaan, een enorme appreciatie uit te spreken voor de mensen die de voorbije jaren hard aan de kar hebben getrokken. Het was collega Daniëls die op de conferentie zei dat de VVS de voorzet heeft gegeven en dat het SIHO hem heeft binnengekopt. Minister, u zat er ook nog ergens tussen in de beeldspraak. Dat geef ik met plezier toe.
De conferentie heeft getoond dat er eerst en vooral een zeer groot draagvlak is voor het inzien dat mentaal welzijn niet zomaar een neventhema is in ons hoger onderwijs, maar dat het ook wel essentieel is voor de kwaliteit van ons hoger onderwijs en het doorstromen van onze studenten, het studiesuccesverhaal en dergelijke meer, en dat we mentaal welzijn daar dus ook in een geïntegreerd verhaal moeten brengen. Dat heeft toch al de belangrijke verdienste om alle neuzen in dezelfde richting te brengen.
Naar de resultaten van het project is er al verwezen. MoodSpace kan op langere termijn echt wel een sprong vooruit maken. Minister, u verwees in uw antwoord onder andere naar de monitoring, die structureel wordt. We hebben het gisteren nog gehad over de evaluatie van financieringsmodellen. We kunnen de noden voor een stuk in kaart brengen: wat zijn de uitdagingen waar ons hoger onderwijs mee geconfronteerd wordt in termen van mentaal welzijn? Is dat iets dat u overweegt om mee te nemen in de evaluatie van de financiering, niet alleen de studentenaantallen, maar ook noden die we vaststellen? Als we merken dat er een stijgende nood is qua mentaal welzijn, wordt daar bijvoorbeeld in de stuvo-middelen versterkt op ingezet? Is dat een element dat u meeneemt of waar de monitoring volgens u ook toe kan bijdragen?
Minister Weyts heeft het woord.
Wat dat laatste betreft, ik denk niet dat dit in de scope zit van de financieringsmechanismen van de hogeronderwijsinstellingen. Stuvo is een apart financieringskanaal. Ik bekijk het wel, maar ik denk niet dat het in de scope van de ‘spending review’ gaat zitten, omdat – we hebben de discussie al gevoerd in deze commissie – de doelstellingen nogal anders van aard zijn. Voor de stuvo’s zijn er zes doelstellingen waarop men prioritair kan inzetten, onder andere huisvesting, maar ook andere. Ik ga ervan uit dat dit niet prioritair in de scope zit, maar wel voorwerp uitmaakt van een regelmatig overleg met de hogeronderwijsinstellingen, los van de basisfinanciering.
Wat betreft de twee vragen aangaande de koppeling van data waarbij u ook verwees naar de mogelijkheden voor een vlottere overgang van het secundair naar het hoger onderwijs. Ik vind het een interessante piste die we nader moeten bekijken, ook in functie van personen met een beperking en de ondersteuning daarvan. Het is vandaag apart geregeld op het niveau van het hoger onderwijs. Je kunt je wel afvragen of dat efficiënt geregeld is, want het is niet gebaseerd op de frequentie, het is een meer forfaitair systeem. We kunnen dat bekijken, maar het mag geen spel worden van winnaars en verliezers. Het is nu eenmaal zo dat bepaalde richtingen de facto meer mensen met een beperking aantrekken. Ik denk aan gaming bijvoorbeeld. Daar zijn wel wat consequenties aan verbonden.
Mijnheer Daniëls, u had het over de integratie van data tussen het secundair en hoger onderwijs. Kunt u de vraag nog even herhalen ?
Ik wilde de data koppelen tussen de studiekeuze die men maakt en de resultaten. Wat als men dan toch de rode signalen negeert en in die negatieve spiraal terechtkomt waarin de zelfwaarde wordt aangetast?
Waar u op wijst, is dat we eigenlijk tot een berg informatie komen, waarbij we ook correlerende factoren en relaties tot stand kunnen brengen. Dankzij de studies die we op lange termijn gaan doen, zullen we kunnen onderzoeken wat uiteindelijk de invloed is geweest van een goede of verkeerde studiekeuze op het mentaal welzijn. We weten nu al uit de bevindingen dat de studieoriëntatie van manifest belang is voor studenten, eenvoudigweg omdat die studiekeuze op dat moment een belangrijk deel van hun leven uitmaakt natuurlijk. Daar kunnen we inderdaad zeker nog in verdergaan, gelet op het gegeven dat we op langere termijn nog meer data zullen voorhanden hebben.
De heer Warnez heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister. Ik denk dat welzijn van alle tijden is, maar ik denk dat we het deze legislatuur bovenaan de agenda hebben gezet en dat dat een goede stap is.
De heer Daniëls heeft het woord.
Wat ik inderdaad gezegd heb, is dat de VVS de bal aan het rollen heeft gebracht, de minister als coach iedereen in stelling heeft gebracht, en vervolgens alle medewerkers van het SIHO de bal in de goal hebben getrapt. Dat is iedereen die eraan verbonden is. Ere wie ere toekomt, dus iedereen die op en rond het veld stond om dit mee te realiseren.
Het verhaal is niet af, maar ik denk, minister, dat de juiste weg is ingezet: maximaal inzetten op veerkracht, maximaal inzetten op zelfhulp – poortwachters en dergelijke –, het niet problematiseren maar activeren van de veerkracht van iedereen. Dat is de kern en dit zit op het goede spoor.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.