Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, toenmalig minister van Onderwijs Crevits voerde in 2018 de fast teams in. Het was de bedoeling om scholen die worstelden met de implementatie van het M-decreet te helpen. Het schrikbarend hoog aantal leerlingen dat werd uitgesloten door scholen bracht de bal aan het rollen. En het idee werd geschoeid op de werking van vzw Aura, een vormingscentrum in Kortrijk dat toen al enkele jaren succesvol scholen hielp met probleemkinderen. Twee vzw's kregen van toenmalig minister van Onderwijs Crevits een subsidie van 100.000 euro voor snelle interventies en hulp bij gedragsproblemen. Op een jaar tijd werden 104 interventies gedaan bij klassen in het kleuter-, lager en de eerste graad van het secundair onderwijs. Dat waren geen 104 kinderen maar 104 leerkrachten, klassen, scholen die werden geholpen. Het gaat over meer dan alleen de begeleiding van het kind, het gaat over het ondersteunen van de hele klas, de leerkracht en de school.
De onderwijsinspectie wees er later op dat zwakke scholen in het algemeen te lang uit het zichtveld bleven, ook al werd de inspectiecyclus versneld van tien naar zes jaar. Daarom stelde ze voor om fast teams een ruimere opdracht te geven om scholen die in het algemeen onderpresteren snel op de radar te krijgen en bij te staan. Maar dit kreeg geen verdere uitwerking onder de ondertussen nieuwe minister van Onderwijs.
De cijfers liegen er niet om. Veel leerlingen hebben het momenteel moeilijk en vertonen gedragsproblemen. Dat geeft heel wat uitdagingen in de klas en de cijfers van het aantal schorsingen zijn navenant: een derde meer schorsingen dan vorig schooljaar. Het gaat niet alleen over tieners, maar ook over lagereschoolkinderen en zelfs kleuters. Tegen deze achtergrond vinden we het moeilijk te begrijpen dat de fast teams, die zorgen voor extra ondersteuning voor scholen en leerkrachten die geconfronteerd worden met kinderen met gedragsproblemen, in alle stilte werden afgevoerd.
Het pilootproject dat startte in 2018 toonde dat er een duidelijke nood is aan specifieke ondersteuning van scholen bij gedragsproblemen. 2,5 keer per week werd een crisisteam ingeschakeld. Dat is al een verregaande en uitzonderlijke stap die scholen nemen, wanneer ze zelf niet meer weten hoe ze kinderen met gedragsproblemen kunnen helpen. De minister heeft het project afgevoerd ondanks de vraag van de sector naar structurele ondersteuning, en ondanks het feit dat de evaluaties van de twee pilootprojecten positief waren. We hebben de volgende vragen voor u, minister.
Wat is uw ruimere visie op hoe scholen moeten omgaan met leerlingen die vanuit hun kwetsbaarheid problematisch gedrag vertonen? Welke ondersteuning wilt u voorzien?
Ziet u in dat crisisinterventieteams in het huidige schoollandschap een grote meerwaarde zouden hebben?
Zult u de fast teams, of iets gelijkaardigs, nieuw leven inblazen? Zo ja, kunt u dit concreet toelichten? Zo neen, waarom niet?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is juist dat in de vorige regeerperiode fast teams in het leven werden geroepen, eigenlijk als reactie op de grote kritiek op het M-decreet. Het punt van kritiek was dat leerlingen met grote gedragsproblemen in het gewoon onderwijs moesten worden opgevangen en dat scholen niet beschikten over de nodige competenties. Daarom is er een pilootproject opgestart voor één jaar, dat was duidelijk de intentie, met als opdracht te zorgen voor samenwerking en partnerschappen om scholen voor gewoon onderwijs te versterken in het begeleiden van leerlingen met emotionele en gedragsproblemen.
Men heeft daarover gerapporteerd en na afloop van het project bleek dat een aantal scholen wel degelijk werden geholpen en ondersteund. Die twee organisaties, Aura vzw en het Mysterie van Onderwijs vzw, gaven aan dat er veel meer nodig was en dat er ook een structurele oplossing nodig was. Er waren drie belangrijke conclusies en aanbevelingen. De eerste betrof de professionalisering van de ondersteuningsnetwerken, de tweede een betere samenwerking tussen scholen, centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s), pedagogische begeleidingsdiensten en ga zo maar door. En drie ging over een kennisbasis over hoe omgaan met gedragsproblemen op school en in de klas. Dat zijn net de elementen waaraan we structureel trachten tegemoet te komen, niet enkel voor een aantal scholen, niet projectmatig – laat staan met pilootprojecten. Dat is net het Leersteundecreet. We hebben die keuze gemaakt op grond van de lering en natuurlijk ook van het eindrapport Struyven en andere bevindingen. We gaan resoluut voor een nieuw decreet en voor het uitwerken van kennis, die wordt uitgebreid met Leerpunt.
Ja, het ontwerp van decreet over leersteun is een poging tot structurele oplossing, waarin we voorzien in ondersteuning voor leerlingen met gedragsproblemen en hun leraren vanuit gespecialiseerde leersteuncentra met een afdoende schaal. Het zijn dus niet meer de honderden instellingen van vroeger, maar een 46 leersteuncentra. Zo zitten we op een schaal met afdoende kritische massa, waarmee ik bedoel dat er kennis ten aanzien van zowat alle types in elk kenniscentrum aanwezig is. De scholen zijn er partners en aandeelhouders want het zijn de scholen die de middelen meebrengen, in het potje leggen en uiteindelijk ook beslissen of de dienstverlening naar behoren is. Ze kunnen er ook voor kiezen om een ander leersteuncentrum op te zoeken en of ze willen samenwerken in dit kader met het CLB en met de pedagogische begeleidingsdiensten. We geven in dat ontwerp van decreet die samenwerking een belangrijke plaats, in functie van de ondersteuning van leraar en leerling.
We hebben daar als Vlaamse Regering ondertussen dat ontwerp van decreet leersteun definitief goedgekeurd dus dat komt naar u toe, naar dit parlement, en daar gaan we op grond van die uitgangspunten het ontwerp van decreet ook ten gronde bespreken.
Zitten we ondertussen stil? Neen, we hebben bijkomend nog enkele maatregelen genomen. We hebben het voorlopig verslag voor toegang tot het buitengewoon onderwijs type 3 in het leven geroepen. Dus wanneer kinderen en jongeren dringend nood hebben aan een context van buitengewoon onderwijs, kan doorverwijzing gebeuren zonder een diagnose van hun problematiek. Dus zonder opnieuw een administratieve procedure waardoor we dus snel kunnen inspelen op de noden van de jongeren.
Ten tweede is het ook mogelijk gemaakt dat er nieuwe scholen voor buitengewoon onderwijs kunnen worden opgericht met één type. Daarvoor was het altijd een wettelijke, decretale vereiste ten aanzien van twee types om een school op te richten. Type 3 is een van de types die daarbij prioriteit kreeg. Dus voor volgend schooljaar hebben we dan ook meerdere aanvragen binnen gekregen specifiek voor de oprichting van type 3 binnen een bestaande school of in een nieuwe school, en dat zowel in het buitengewoon basis- als in het buitengewoon secundair onderwijs. Ik ga er ook mee naar de Vlaamse Regering, dus ik ben hoopvol dat we ook op dat vlak vooruitgang boeken.
Ten derde heeft men op mijn vraag ook een budget van 6 miljoen euro toegekend aan Leerpunt voor de versterking van de brede basiszorg en de verhoogde zorg, dus het versterken van leerkrachten en hun kennis op de klasvloer in het gewone onderwijs, en ook bijvoorbeeld werken aan een goed klasklimaat dat preventief werkt voor storend gedrag van leerlingen.
Ten vierde hebben we ook een onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) gegund om een praktijkgids te ontwikkelen voor scholen om een klasklimaat te creëren dat leren ondersteunt, en om storend gedrag te verminderen.
Ten vijfde moet ik wat betreft de toekenning van die middelen voor Leerpunt – maar ik heb dat al gezegd – toevoegen dat we ook daar een sterke rol voorzien op het vlak van de kennis in hoofde van de scholen.
In het huidige onderwijslandschap vertrouw ik dus op de samenwerking tussen de scholen en hun reguliere partners zoals hun centra voor leerlingenbegeleiding en de pedagogische begeleidingsdienst en heel binnenkort de toekomstige leersteuncentra, om ondersteuningsvragen rond gedragsproblemen te kunnen stellen en ondersteuning te kunnen verkrijgen. Daarnaast wil ik tot slot nog eens herhalen dat we ook inzetten op de kennisontwikkeling via Leerpunt en dan ook via OBPWO dat ondertussen ook gegund is.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Dank u wel, minister.
Maar als er iets geen antwoord is op deze problematiek, dan is het leersteun. Ik denk dat dit echt gaat over preventieve basiszorg. Dat gaat over zorg op niveau 0 en 1. Dat zal een kritiek zijn, we gaan dat bij de bespreking van het ontwerp van decreet over leersteun ook nog wel uiten, maar net op dat vlak is er veel te weinig voorzien, vinden wij.
Het ontwerp van decreet over leersteun zorgt er wel voor dat meer complexe problematieken ondersteund en aangepakt kunnen worden. Maar hier gaat het echt over die preventieve basiszorg op jonge leeftijd in het basisonderwijs die ervoor kan zorgen dat we toestanden zoals schorsingen – waar we het al over hebben gehad – en die schoolse uitval op latere leeftijd en in het middelbaar wegens een niet succesvolle schoolcarrière op jongere leeftijd, preventief aanpakken.
En ik heb hier ook al de vraag gesteld, want het overleg basisonderwijs pleit daar ook voor. Ik zeg daarom ‘what’s in a name’. Voor mij moet het niet fast teams heten, moet het ook niet naadloos flexibel traject (NAFT) voor het basisonderwijs heten. Maar uiteindelijk komt het daar wel een beetje op neer.
Het is die ondersteuning, die u gisteren ook mooi benoemd hebt: het creëren van dat verbindend klasklimaat, zorgen dat er kan worden ingegrepen en worden ondersteund als er zich bepaalde moeilijkheden voordoen en zorgen dat er gewerkt kan worden om de veerkracht van leerkrachten niet te kraken, om ervoor te zorgen dat de school daarmee om kan en om natuurlijk ook de leerling te begeleiden en de klasgenoten. Daar zijn die projecten in gespecialiseerd.
En inderdaad, het Mysterie van Onderwijs, de vzw Aura, dat hebben zij gedaan: heel veel projecten, er waren heel veel aanvragen. Het is ook duidelijk geworden dat die problematieken nog zijn toegenomen, dus daar is nood aan structurele financiering. Nu zoeken zij financiering bij de Koning Boudewijnstichting, bij de gemeente, een keer bij de provincie, en die blijven eigenlijk doen wat ze aan het doen waren, maar zij vragen echt naar structurele ondersteuning voor die onderwijs- en welzijnstrajecten in het basisonderwijs.
En wat u hebt aangehaald: noch leersteun, noch het Leerpunt dat bijkomend onderzoek zal doen – dat zal nog vrij lang duren – zijn structureel. We hebben eigenlijk modellen, we hebben organisaties die dit doen, het is versnipperd. Scholen weten niet waar ze terechtkunnen, voor wat ze moeten betalen, voor wat ze niet moeten betalen. Er is heel veel, maar niemand vindt door het bos de bomen, en niets is structureel gefinancierd.
Dit is echt mijn vraag, en ook die van die organisaties, en van het veld, en van de scholen. Die zeggen, met die toenemende gedragsproblemen, dat ze daar echt ondersteuning voor nodig hebben en eigenlijk iets structureels zoeken dat vanuit Vlaanderen gefinancierd is, om net dat aan te pakken. En dat is een manco in het beleid, minister, en ik zou echt wel willen vragen om in overleg te treden met dat basisonderwijs dat daarvoor pleit, om tot zoiets te komen om het basisonderwijs te ondersteunen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Collega Meuleman, u geeft zelf aan dat er een aantal zaken versnipperd zijn. Het is juist om die versnippering te bundelen, en middelen veel efficiënter en concreter te kunnen inzetten, dat we het M-decreet hebben vastgepakt en dat nu zullen ombuigen naar het decreet Leersteun. Dat decreet gaat wel veel antwoorden geven op een aantal zaken. De minister geeft dat terecht aan.
Ik ben akkoord met die structurele oplossingen, zoals dat voorlopig verslag, waardoor scholen in staat zijn om kinderen sneller naar een type 3 buitengewoon onderwijs toe te kunnen leiden, wat soms echt wel nodig is. Alsook die versterkingen van die ondersteuningsnetwerken, die dan leersteuncentra zullen worden genoemd. En dan die professionalisering, die gaat ook over die brede basiszorg, en over die verhoogde zorg om scholen daar veel sterker in te maken.
Waarom is dat zo belangrijk? U spreekt over die fast teams, maar als een school beroep moet doen op zo’n team, dan wil dat eigenlijk zeggen dat ze hulp nodig hebben. Scholen vragen dan om hulp, dan zeggen ze dat ze alles hebben geprobeerd binnen hun zorgcontinuüm om een antwoord te bieden op de problematiek van het kind, en dat het hen niet lukt. Dat is een hulpkreet van het onderwijs, maar dan is het eigenlijk al te laat, en dan moeten we – en ik weet dat we daar van mening over verschillen – durven zeggen waar wij de grens trekken.
Waarom zeg ik dat zo duidelijk? Omdat ik gisteren op een vergadering was, waarin gesteld werd dat de inspectie vragende partij is om in het gewone onderwijs een regelgevend kader op te stellen – en luister nu goed – voor vrijheidsberovende maatregelen. Wij spreken dan over het afzonderen en het fixeren van kinderen in het gewone onderwijs. Waarom vraagt de inspectie dat? Omdat zij tijdens hun inspectierondes merken dat dat gebeurt in gewone scholen, en dat leerkrachten zich niet geruggensteund voelen in de handeling die zij gedaan hebben uit pure machteloosheid.
Dat wil zeggen dat er in ons onderwijs kinderen zitten die daar – sorry dat ik het zo moet zeggen – niet thuishoren. Waarom horen zij daar niet thuis? Omdat onze leerkrachten in het gewone onderwijs daar niet voor zijn opgeleid, en wij kunnen van hen ook niet verwachten dat zij al die problematieken op de juiste manier kunnen opvangen.
Waarom is dat zo? Omdat wij hier niet over kinderen met een gedragsproblematiek spreken, want daar zijn veel aanpakmogelijkheden voor, maar over kinderen met een gedragsstoornis. Dat vraagt een heel specifieke, consequente, en soms harde aanpak, en daar zijn onze leerkrachten niet voor opgeleid. Dat is in hun instelling, dat is in hun mentaliteit, dat is dus een problematiek.
Ik denk dus dat wij hier heel goed moeten nadenken, en dat is de manier waarop ik naar het decreet Leersteun kijk, wat in ons onderwijs kan en wat niet. Wat heeft ons onderwijs nodig om iedereen, alle kinderen in het gewoon onderwijs, te kunnen geven wat ze verdienen? Wanneer moeten we gaan kijken naar ons buitengewoon onderwijs? De kinderen waarvoor je soms beroep moet doen op zo’n fast team, dat zijn dan misschien ook kinderen die helaas geen plaats hebben in ons gewoon onderwijs, omdat het gewoon niet kan.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Ik maak van de gelegenheid van mijn aanwezigheid gebruik om hier ook nog even op door te gaan, omdat ik mij ook dit dossier nog herinner uit de vorige legislatuur, in een andere hoedanigheid. Onze fractie was toen al wat terughoudend ten aanzien van het fast initiatief: minister Crevits die dat in het leven riep nadat ze als minister van Mobiliteit iets soortgelijks met dezelfde naam in het leven had geroepen voor een takeldienst bij vrachtwagens. (Opmerkingen)
Dat is echt waar, dat is de realiteit. Het is een soort van interventie. Ik weet ook nog dat er toen ook vanuit bijvoorbeeld de Open Vld-fractie toch wel wat vragen waren of zo’n interventie wel echt werkt. Ik denk dus dat we toch wel echt moeten kijken naar de structurele ondersteuning. Ik ben het eigenlijk eens met de minister in dezen. Ik ben het niet eens met de antwoorden van de minister, maar wel met de analyse dat we echt moeten inzetten op structurele ondersteuning, zodat scholen met dat soort beleid echt sterk ondersteund worden, zodat ze op school die sterke kaders en dat sterk zorgbeleid hebben, en dat dat natuurlijk de basis is.
Mijn fractie en ik vinden dat er bij de start van het fast project toch wel de verkeerde focus is gelegd op die interventie, eerder dan de focus had moeten liggen op de sterke ondersteuning van die scholen, extra middelen van het zorgbeleid op school. Ik denk dat dat toch wel echt de les moet zijn, dat we die sterke ondersteuning op school moeten hebben met omkadering in geval van nood. Dat was toch wel een beetje waar in de vorige legislatuur verkeerdelijk wat veel werd verwacht van zo’n interventie door zo’n fast team.
Ik denk dus echt dat we veel meer moeten inzetten op die structurele omkadering op school, sterke zorgteams op school, en dat dat toch wel echt iets is waar we mee aan de slag moeten gaan.
Minister, ik kijk vooral naar u om dat zorgbeleid op school maximaal te versterken. U weet dat wij, wat het Leersteundecreet betreft, toch met heel wat vragen zitten. Maar als we kunnen werken vanuit die sterke ondersteuning van die schoolteams, zou dat al een stap vooruit zijn.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Straks komt het ontwerp van decreet over leersteun naar deze commissie en ook naar de plenaire. Vanuit onze fractie zijn we altijd al voorstander geweest van dat zorgcontinuüm en de uitbouw ervan. Het is ook bedoeld om in fase 0 en 1 in te zetten. Het is daar inderdaad de bedoeling, zoals u al aangaf, minister, om te werken aan een goed schoolklimaat waar een preventieve basis het fundament is om problemen te voorkomen. Op die manier kunnen we leerlingen sterker en veerkrachtiger maken voor bepaalde problemen.
Collega Verbeurgt, normaal gezien ga ik niet graag in op taalgebruik of opmerkingen, maar in dezen doe ik het toch. We zijn gewoon om een sereen debat te voeren, om echt de krachten te bundelen over partijgrenzen heen, om het beste te willen voor onze kinderen in het onderwijs. Soms verschillen we van mening en kan het er wat luider aan toe gaan, maar in dezen gaat het over een initiatief dat in de vorige legislatuur werd genomen, net om op een snelle manier oplossingen te bieden daar waar er problemen waren met kinderen die door hun gedrag de veiligheid van zichzelf en anderen in gevaar brachten. Als we het hebben over leerlingen met die specifieke zorgnoden en uitdagingen, dan erken ik dat het in sommige situaties echt wel moeilijk is en dat we er alles aan moeten doen om in de eerste plaats die scholen en leerkrachten te ondersteunen. Toevallig was ik op dezelfde vergadering als collega Krekels, en ik kan aangeven dat de voorbeelden die gegeven worden, effectief binnenkomen. Ik sluit me hier aan bij collega Krekels, ik kan me inbeelden dat leerkrachten hier effectief wakker van liggen. Wij moeten er alles aan doen om hen en de leerlingen te beschermen.
Mijn grootste zorg is wie bepaalt wanneer het genoeg is. Sommige leerlingen stellen ook probleemgedrag wegens een moeilijke thuissituatie, of wegens een spanning. Men weet ook niet altijd hoe men moet omgaan met het gedrag, men heeft niet altijd die tools. Ik heb daarom enig voorbehoud om kinderen snel naar het buitengewoon onderwijs door te sturen.
Mijn concrete vraag is, minister: hoe zult u er alles aan doen om de scholen sterker te maken? Het Leersteundecreet komt eraan, ik hoop dat we daar de vinger aan de pols houden. Als we zien dat er moet worden gesleuteld en er extra maatregelen moeten komen, hoop ik dat we die specifieke groep van kinderen het beste onderwijs geven.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Ik ga me niet ten gronde in het debat gooien, we hebben meer tijd en nuance nodig om precies te weten waar we aan toe zijn. Ik wou na het beluisteren van de verschillende tussenkomsten van de collega’s enkel meegeven dat ik denk dat je een dubbele aanpak nodig hebt. In een ideale situatie zorg je ervoor dat je op een structurele manier kunt voorkomen dat kinderen, zelfs kinderen die zware gedragsproblemen hebben, een gevaar voor zichzelf en andere kinderen vormen. In een ideale situatie zorg je ervoor dat eventuele prikkels, obstakels en eventuele andere elementen worden weggenomen. Je werkt preventief om naar de oorzaak van dergelijke situaties te gaan.
Maar zelfs als je heel hard je best doet, kan dat toch gebeuren. Dan moet je ervoor zorgen dat het team dat ermee geconfronteerd wordt, uitgerust is en weet wat het moet doen om in eerste instantie het kind zelf, maar ook de andere leerlingen en het lerarenkorps, veilig te houden. Dat vraagt veel, veel meer nuance dan een zwart-wit aanpak en ik heb helaas ook nog geen gouden graal gevonden.
Als ik praat met mensen op het terrein blijkt dit in het buitengewoon onderwijs ook een zeer moeilijke situatie te zijn, waar men ook niet steeds is uitgerust of weet hoe ermee om te gaan, laat staan dat het in het reguliere onderwijs een makkie zou zijn met een of andere wonderoplossing. Ik wilde deze opmerking toch graag toevoegen aan deze bespreking.
Minister Weyts heeft het woord.
De aanleiding van de vraag was de werking van die twee vzw’s. Het was een pilootproject voor één jaar van 100.000 euro, met een beperkte regionale actieradius. Het ene project was werkzaam in het werkingsgebied Mechelen-Brussel, en het tweede in Zuid-West-Vlaanderen. En dat heeft lering opgeleverd, waarmee we ook aan de slag gaan. Maar de inspanningen die we zelfs nu al structureel doen, overstijgen die beperkte regionale actieradius, maar evenzeer het budgettaire kader, meermaals. We voorzien, samen met ons Leersteundecreet, eigenlijk in drie lagen.
Enerzijds proberen we te werken aan de versterking van leerkrachten in de klas, anno 2023, met investeringen in die basiszorg en de verhoogde zorg. Daar zorgen we ervoor dat er versterking is door pedagogische begeleidingsdiensten, die daarvoor gelibelleerd extra middelen hebben gekregen. En via Leerpunt krijgen ze, ook gelibelleerd, zo’n 16 miljoen euro extra, om daar de leerkrachten van vandaag te versterken.
Ten tweede, wanneer men oordeelt dat kinderen met een beperking toch kunnen worden opgevangen in de gewone klas, voorzien we extra ondersteuning via die leersteuncentra, waarvan we de kritische massa, de slagkracht, versterken. Die moeten een betere dienstverlening kunnen garanderen ten aanzien van bestaande scholen.
En ten derde bieden we een versterking van het buitengewoon onderwijs door het verlagen van de drempel om buitengewoon onderwijs te organiseren, en het creëren van extra capaciteit, wat ook een onderwerp van discussie is, maar het is wat het is. In deze regeerperiode alleen – van 2019 tot op heden – hebben wij intussen al zo’n vijfduizend extra plaatsen gecreëerd in het buitengewoon onderwijs.
Daarnaast ben ik trouwens ook nog vergeten te vermelden dat we specifiek voor het basisonderwijs ook nog eens 23 miljoen euro extra hebben geïnvesteerd in zorgcoördinatoren. De som van al die initiatieven en investeringen overstijgt denk ik toch ver, zowel budgettair als structureel, de ondersteuning die we hebben verschaft aan de betrokken vzw’s. Die hebben goed werk, pionierswerk gedaan. Wij hebben daaruit geleerd, maar dat is net een aanzet geweest tot een structureel ingrijpen, wat we vandaag realiseren in deze regeerperiode.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Collega's, in het secundair onderwijs hebben we de naadloze flexibele trajecten. Wat is dat? Dat is zeer intensieve begeleiding voor kinderen die het echt bijzonder lastig hebben, het voor een leerkracht ook bijzonder moeilijk maken, en die moeilijk op school te houden zijn. Dat zijn die kinderen die het echt heel bont maken. En we zijn het er denk ik allemaal over eens: zulke kinderen zijn er. En dan is er de keuze – en dat is een beetje het verhaal van mevrouw Krekels – of je die doorstuurt naar het buitengewoon onderwijs, en gaan we het buitengewoon onderwijs nog groter maken. Het is in Vlaanderen al zo groot. Gaan we het buitengewoon onderwijs nog groter maken met kinderen die niet echt een beperking hebben, maar wel bepaalde gedragsproblemen vertonen vanwege hun thuissituatie? Er zijn inderdaad allerlei mogelijke oorzaken die hen triggeren en ervoor zorgen dat ze gedrag stellen dat moeilijk beheersbaar is.
Ofwel zorgen we ervoor dat er in het basisonderwijs ook zoiets is, dat er wel voor zorgt dat die kinderen in het gewoon onderwijs – waar ze thuishoren, want ze kunnen in principe volgen en alles doen, maar hebben het bijzonder moeilijk – kunnen blijven. Maar we leggen dat niet bij de leerkrachten, maar zorgen ervoor dat er net als in het secundair onderwijs en bij de NAFT-trajecten, een externe is die af en toe kan tussenkomen, de leerkracht, de klas en het kind zelf kan ondersteunen. Dat heeft goed gewerkt. En het is eigenlijk een oproep van het onderwijs om zoiets structureel te verankeren. Noem het ‘NAFT’ voor het basisonderwijs, noem het ‘fast teams’, noem het om het even wat, maar het is die extra ondersteuning die soms nodig is. De problematiek neemt inderdaad toe, dat zien we aan het aantal schorsingen, het aantal definitieve of tijdelijke uitsluitingen, aan de schooluitval op latere leeftijd. De gedragsproblemen nemen toe. Maar we gaan toch niet zomaar zeggen: we gaan die allemaal naar het buitengewoon onderwijs sturen. We gaan ook niet zeggen dat we ze aan hun lot overlaten. Nee, we willen iets op het snijvlak van onderwijs en welzijn. Dat zorgt voor die intensieve begeleiding, ook voor kinderen in het basisonderwijs. Ik denk dat daar echt een vraag naar is in het veld, en zou willen oproepen om dat toch nog eens te bekijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.