Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Rooy heeft het woord.
België is als gevolg van het globalistische opengrenzenbeleid meer dan ooit een migratiemagneet, waardoor we dus opnieuw – terug van nooit weggeweest, zou ik zeggen – worden geconfronteerd met een asiel- en opvangcrisis. Zelfs ondanks het forse aantal extra gecreëerde opvangplaatsen slaagt de regering er niet in alle asielzoekers te huisvesten. Uit een bevraging van mijn favoriete krant, De Standaard, blijkt dat de overgrote meerderheid van de gemeenten geen extra asielzoekers of vluchtelingen meer wil opvangen. De krant bevroeg hierover driehonderd gemeentebesturen. 143 van de 189 gemeenten die een antwoord hebben gegeven, stelden dat ze geen asielzoekers of vluchtelingen meer willen of kunnen opvangen. Dat is dus 75 procent. Twee derde van de gemeenten stelt onvoldoende gebouwen te hebben. Het draagvlak voor de opvang slinkt ook. Gemeenten kampen bovendien natuurlijk met een personeelstekort om al die immigranten op te vangen. De dossiers van immigranten wegen zwaar op de sociale diensten zoals het OCMW en uiteraard is ook de dienstverlening aan onze eigen mensen daar het slachtoffer van. Een grote meerderheid van de gemeenten zegt nu dus dat het eindelijk welletjes is geweest. Maar ondertussen plant de Federale Regering maar liefst 5000 plaatsen bij te creëren.
Minister, ik heb voor u de volgende vragen.
Hebt u ook al signalen ontvangen van gemeenten die nu ‘stop’ zeggen, die zeggen dat het genoeg is geweest? “Vol is vol”, zeggen ze eigenlijk. Kan dus toch wel worden gesteld dat de draagkracht voor asielopvang in Vlaanderen echt wel verdwenen is? Bij de bevolking was dat natuurlijk al veel langer het geval, zo tonen onderzoeken aan. Maar nu geven ook de lokale besturen, burgemeesters, dat aan.
Bent u van oordeel, minister, dat met dit belangrijke signaal rekening gehouden dient te worden?
Zult u als voogdijminister van onze lokale besturen deze belangrijke boodschap ook meedelen aan de Federale Regering en daarover in gesprek gaan met de Federale Regering?
Wilt u er daarbij voor pleiten om minder asielzoekers en vluchtelingen onder te brengen in onze Vlaamse gemeenten, wat uiteraard via een kordater immigratiebeleid – dat ondertussen wel in een aantal Europese landen gevoerd wordt – gerealiseerd kan worden, of desnoods door de asielzoekers vaker door te sturen naar Wallonië, waar toch wel meer ruimte is en de bevolking verhoudingsgewijs meer kiest voor partijen die een kordaat immigratiebeleid tegengaan – om de PS niet bij naam te noemen?
Ten slotte, minister, zijn er, in het licht van dit onderzoek, nog andere initiatieven die u zou willen nemen?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, mijnheer Van Rooy, voor uw vraag.
Ik heb ook kennisgenomen van de bevraging van een krant die ik net als u graag lees, De Standaard. En van de 189 lokale besturen die deelnamen aan de bevraging, zeggen er inderdaad 143 dat ze geen bijkomende opvangplaatsen voor asielzoekers kunnen of willen openen. Dat verwondert mij niet. We zitten inderdaad met een asielcrisis zonder voorgaande. Daar komt dan evident de oorlog in Oekraïne bij, die ook een bijzonder grote groep tijdelijke asielzoekers naar Vlaanderen heeft gebracht. En dat kwam allemaal boven op het voluntarisme dat de gemeentebesturen aan de dag hebben moeten leggen, onder meer bijvoorbeeld tijdens de coronacrisis. We hebben van de lokale besturen veel gevraagd. Het is dus een tweezijdig beeld, als ik dat zo mag zeggen. Enerzijds zegt een groot deel van de gemeenten dat ze geen opvangplaatsen meer hebben. Anderzijds hebben ze op het terrein eigenlijk al enorme inspanningen geleverd, waarvoor ik natuurlijk ook erkentelijk ben. Er zijn natuurlijk nog altijd gemeenten die zeggen: “Bij ons is er wel nog iets mogelijk.” Ik heb zelfs gehoord dat Leuven zo’n signaal heeft gestuurd. Wichelen is een andere gemeente die zo’n signaal heeft gestuurd. Maar het is inderdaad zo dat het voor heel veel gemeenten vandaag heel moeilijk is om nog extra inspanningen te leveren, en ter zake ruimte te creëren.
Voor de vragen die u daarover ook stelt, moet ik natuurlijk doorverwijzen naar het federale niveau. U weet dat ik niet bevoegd ben voor het migratie- of asielbeleid. Dat zijn vragen die door uw partijgenoten ongetwijfeld al regelmatig gesteld zijn of zullen worden, in het federale parlement.
Vanuit mijn bevoegdheid zet ik zoveel mogelijk in op ondersteuning van de gemeenten. Daarom hebben we ook verbindingsofficieren geïnstalleerd die de burgemeesters kunnen bijstaan. Sinds hun oprichting hebben ze al 32 gemeenten ondersteund.
Van de federale overheid verwacht ik dat zij indien een opvangcentrum geopend wordt op het grondgebied van een gemeente, hierover in overleg gaan met de gemeente en dat ik in mijn hoedanigheid van minister van Binnenlands Bestuur hier ook van op de hoogte gebracht wordt, zodat we ons op de komst van asielzoekers kunnen voorbereiden. Communicatie en het zorgen voor draagvlak is in dezen heel belangrijk en zal ik bij de federale collega’s blijven aankaarten.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, ik betreur dit toch een beetje. U bent bevoegd voor de lokale besturen en u wilt hen ondersteunen in de opvang. U verwijst naar uw verbindingsofficieren om burgemeesters bij te staan. Maar wordt het geen tijd dat u, in het licht van dit beklemmende resultaat – 75 procent van de Vlaamse gemeenten vindt het genoeg, vol is vol – aan de overkant het gesprek aangaat met het federale niveau? Kunt u niet duidelijk zeggen dat u minister bent van de lokale besturen, dat zij dit autonoom beslist hebben en dat men daar rekening mee moet houden? Kunt u niet zeggen dat ze een migratiebeleid moeten voeren waardoor dat mogelijk wordt? U ziet de bui net als ik toch al hangen? Het migratiebeleid moet structureel en fundamenteel veranderen. Dat is niet gebeurd met dit fameuze asielakkoord dat nu is gemaakt. Dan zullen de Vlaamse gemeenten binnen afzienbare tijd opnieuw worden geconfronteerd met de federale overheid die ergens een asielcentrum wil oprichten en dat de gemeente gewoon moet slikken.
Minister, kom op voor onze lokale besturen, bij wie het water aan de lippen staat. Zeg aan het federale niveau, aan de Vivaldiregering – uw eigen partij levert zelfs de premier –: “Stop ermee, vol is vol.”
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, het N-VA-standpunt rond de asiel- en migratiecrisis is heel duidelijk. We voeren dat debat ook in de Kamer over het tekort aan opvangplaatsen en dergelijke. Wat we van u gezien hebben de vorige keer in het Ibishotel, was wel degelijk een kordaat signaal. Het kan niet op deze manier, er moet worden samengewerkt met de steden en gemeenten, en eigenlijk ook met de Vlaamse Regering en de Vlaamse overheid. Telkens opnieuw wordt men voor voldongen feiten geplaatst, niemand is op de hoogte van de genomen beslissingen, die een enorme impact hebben op die lokale besturen, maar ook op Vlaamse bevoegdheden zoals Onderwijs en de verdere begeleiding van de mensen die toekomen. Denk maar aan Kampenhout, waar men in natuurgebied zonder enige vergunning ongelooflijk veel containers wil zetten om ongelooflijk veel mensen in te plaatsen, zonder dat er deftig over nagedacht is.
Was u daar zelf van op de hoogte? Zult u hier verzet tegen aantekenen, tegen die manier van werken? Zult u die dialoog met het federale niveau opnieuw maar eens gaan opstarten?
De heer Warnez heeft het woord.
Dit is inderdaad eerder een vraag over federale bevoegdheden. Ik wil toch even aanstippen wat er vorige week gebeurd is. We dachten met zijn allen niet onmiddellijk dat het gelukt was, en ik heb het niet over het Stikstofakkoord maar over het Asielakkoord dat gesloten werd. De misbruiken worden strenger aangepakt, meewerken aan terugkeer is wettelijk verankerd, en er werd vastgelegd dat opvangplaatsen enkel nog toekomen aan mensen in een asielprocedure.
Ik vind de vraag een beetje raar. Het is een vraag aan de Vlaamse minister om aan de federale staatssecretaris te zeggen dat ze de gazet moet lezen. Als ik u mag geruststellen: ik weet niet welke krant staatssecretaris De Moor leest, zeker niet, maar ik weet dat ze spreekt met de lokale besturen. Ze weet dat die heel veel inspanningen hebben geleverd. Ze weet ook dat het belangrijk is om draagvlak te hebben bij die lokale besturen. Ze weet ook dat in die krant stond dat een kwart van de gemeenten het wel ziet zitten om extra asielzoekers en vluchtelingen op te vangen. Het lijkt me evident dat ze zal praten met die lokale besturen en rekening zal houden met de antwoorden die ze geven, niet in de krant, maar rechtstreeks aan haar.
Sta me toe om toch even tussen te komen, als burgemeester die inderdaad op die bevraging geantwoord heeft. Ik ben burgemeester van een kleine gemeente. In ons geval hebben wij heel wat Oekraïners opgevangen, ook in een oud hotel dat we tijdelijk konden gebruiken en die tijdelijkheid had haar limieten. Dan moet je ook zorgen dat je die mensen kunt herhuisvesten.
Ik wil toch wel getuigen: ik heb een schare maatschappelijk assistenten, maar geen dozijn. Die mensen hebben maanden aan een stuk echt op hun tenen gelopen. Ze hebben gezegd: “Burgemeester, het kan zo niet verder.” Ik wil maar zeggen: limieten zijn er en die hebben te maken met materiële zaken, de huisvesting an sich, maar ook met het bieden van perspectief naar herhuisvesting en met de man- en spankracht van die maatschappelijk assistenten. Die laatsten werken in een systeem, in een organigram – dat weet u ook, collega Warnez – dat opgebouwd is om de dagelijkse werking van een gemeente te doen. Als er zich zulke exceptionele zaken voordoen, kan dat tijdelijk opgevangen worden, maar die mensen botsen wel degelijk op hun limieten.
Dus in mijn antwoord aan De Standaard heb ik mij ook laten leiden door wat mijn medewerkers op dat vlak gesteld hebben. Ik wijs niemand met de vinger, het zijn exceptionele tijden, maar het is inderdaad, zeker voor kleine besturen, niet simpel. Dat wou ik maar even meegeven als getuigenis, minister.
Minister Somers heeft het woord.
Ik begrijp u volkomen, voorzitter, in uw hoedanigheid van burgemeester. U weet dat ik die hoedanigheid ook heb, weliswaar nu met een plaatsvervanger. Dit is geen gemakkelijke oefening en mijnheer Van Rooy heeft natuurlijk een federaal debat op een heel slimme manier hier in het Vlaams Parlement binnengebracht, waarmee ik hem wil feliciteren. Maar natuurlijk, de kern van het debat is een federaal debat. Als men vraagt om zo’n taak op zich te nemen, is dat voor elke gemeente een uitdaging, denk ik. Zo zijn er nog andere uitdagingen, denk maar aan het hele debat rond gevangenissen bijvoorbeeld. Voor een gemeentebestuur is het ook niet altijd gemakkelijk om zich daarin te engageren.
Als je heel veel vluchtelingen hebt, wordt het op een zeker moment natuurlijk steeds moeilijker en moeilijker voor gemeenten – of voor overheden – om plaatsen te vinden voor die mensen en ze op een deftige manier op te vangen. We zitten op dit moment met ongeveer 100.000 mensen die we moeten opvangen – ik pak nu de Oekraïners mee samen met de andere asielzoekers. Dat is verschrikkelijk veel, dat heeft een zekere impact, maar het is juist wat mijnheer Warnez zegt: er zijn altijd gemeenten die zeggen dat er bij hen wel nog wat mogelijk is. Ik heb er een aantal opgesomd; ook mijn eigen stad heeft dat signaal gegeven, ondanks het feit dat wij op de derde plaats staan in het aantal opvangplaatsen voor Oekraïners. Op een weliswaar meer bescheiden manier willen wij ook nog wel een steentje bijdragen, als dat nodig is.
Maar om te antwoorden op de vraag waar ik wel voor bevoegd ben. Wat vragen wij van de federale overheid? Wij vragen om de burgemeester tijdig te verwittigen als er een initiatief is om ergens een lokale opvang te organiseren. Dat was niet het geval met de situatie die we gezien hebben rond Brussel. Daar stonden de mensen eigenlijk al naast de bus aan het hotel op het moment dat de burgemeester werd geïnformeerd. Dat is iets wat voor mij niet kon. Ik heb toen ook heel duidelijk en formeel standpunt ingenomen.
Hier zitten we natuurlijk in een andere situatie. De burgemeester van Kampenhout, de gemeente waar het asielcentrum zou komen, is door de staatssecretaris geïnformeerd dat daar mogelijk een opvang wordt georganiseerd. Ook het Agentschap Integratie en Inburgering is op de hoogte gebracht van die intentie. Op dit moment is daar nog geen opvang. Die mensen zijn daar nog niet, ze moeten er nog naartoe komen. Dus dat is toch een heel andere situatie dan de situatie waarbij men bijna met de rug tegen de muur staat en hoort: “Er staan hier mensen – of ze komen morgenvroeg aan – en je moet ze maar opvangen, we gaan ze daar ergens plaatsen.” Hier gaat het ten vroegste binnen enkele weken zijn, als men daar de vergunningen voor heeft, containers kan plaatsen en dergelijke meer. Dat is toch een heel andere context. Daar kan ik niet van zeggen dat de staatssecretaris de spelregels – zoals ik ze begrijp – met de voeten getreden heeft.
Er is lokaal een debat, dat is iets anders. Dat is evident, en federaal is er ook een discussie daarover. Maar vanuit mijn perspectief – en binnen de rechtsstaat zie ik dat mijn rol daarin beperkt is, maar ik neem die wel op – kan ik niet zeggen dat de staatssecretaris niet gerespecteerd heeft wat ik heb gevraagd.
De verbindingsofficier staat klaar. We hebben de burgemeester verwittigd dat er mensen zijn die hem kunnen bijstaan, op het moment dat daar effectief asielzoekers zouden aankomen of worden gehuisvest. Op dat moment staan wij dus klaar om hem met onze raad en daad – en dat is vaak kennis, knowhow van de wetgeving, van ondersteuning en dergelijke meer – bij te staan.
Maar ik kom tot het debat ten gronde, de vraag of het inderdaad denkbaar is dat er eindeloos meer opvangplaatsen bij gecreëerd zullen worden. Ik denk dat dat niet het geval is, ik denk dat daar een grens aan zit. Waar ligt die grens? Dat hangt af van de draagkracht van de gemeente, van het beleid. Maar in wezen is dat – en ik weet dat u dat graag anders zou hebben, en soms zou ik dat misschien ook wel graag anders hebben – een debat dat aan de overzijde gevoerd moet worden. Maar ik feliciteer u nogmaals met het hier te introduceren.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik vind dat niet echt een felicitatie waard, minister Somers, want het is natuurlijk verschrikkelijk om te moeten vaststellen dat wat op hogere niveaus wordt beslist, steeds meer een impact heeft op ons, op Vlaanderen, op de lokale besturen, een negatieve impact. Dat geldt binnen België voor het Europese niveau, waar steeds meer wordt beslist, maar dat geldt dus ook voor Vlaanderen voor het Belgische niveau.
In die zin ben ik wel blij met uw laatste woorden, dat u tenminste onderkent dat het niet oneindig is. Maar ik vraag me af: wie voegt ooit eens de daad bij het woord? Want zoals het beleid nu nog is, gaat men er blijkbaar nog van uit dat er oneindig veel plekken kunnen worden bij gecreëerd. Er zijn tweeduizend à drieduizend aanvragen per maand, dertigduizend à veertigduizend per jaar. En ik hoor hier zeggen: “De overige 25 procent van de gemeenten geeft aan dat er wel plaats is.” Ook dat is een aflopend verhaal. Ook die zullen bij een volgende bevraging waarschijnlijk zeggen dat het ook bij hen gedaan is. En wat dan? Mag ik er toch ook op wijzen dat de burgemeester van Malle, Sanne Van Looy, in De Zevende Dag zat. Over de communicatie van de federale overheid sprak zij heel duidelijke woorden: “Je moet niet denken dat ik een telefoon krijg van de federale overheid, als ze hier een asielcentrum plannen. Dat is toch waanzin.” Dat zijn haar woorden. De burgemeester van Kampenhout zegt terecht, ook in De Zevende Dag: “Burgers begrijpen niet dat ze in een natuurgebied niks mogen doen of bouwen, maar dat er plots wel een containerdorp voor zeshonderd of zevenhonderd asielzoekers kan worden neergeplant.” Dat is de huidige staat van onze lokale besturen dus nog altijd. Ze worden voor voldongen feiten gesteld, ze kunnen het niet meer aan. Op federaal niveau lijkt dat niet door te dringen. Nogmaals, minister: ga daar toch eens zitten met die Nicole de Moor en die Vivaldiregering. Breng die boodschap toch eens. Zeg toch eens wat u hier nu aan ons, aan mij zegt: “Het is niet oneindig. Vol is vol.” Onze boeren moeten weg, worden weggepest, maar voor een asielcentrum is er altijd plaats. Er is niemand die dat begrijpt. Dat is echt letterlijk, een eigen-volk-laatstbeleid, waar nu die twee akkoorden – het stikstofakkoord en het asielakkoord – op een heel degoutante manier samenkomen. En dat is niet ons beleid. Ons beleid is een eigen-volk-eerstbeleid.
Dat zelfs het asielbeleid gelinkt kan worden aan het stikstofbeleid!
De vraag om uitleg is afgehandeld.