Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Segers heeft het woord.
Op 22 februari stond er in De Groene Amsterdammer een lang artikel – trouwens gemaakt met steun van het Fonds Pascal Decroos – met nieuws dat het zou rommelen in de Taalunie. Zo zouden sinds het aantreden van de huidige algemeen secretaris in maart 2020 meer dan twintig van de in totaal dertig personeelsleden de Taalunie hebben verlaten. Het is daarbij onduidelijk voor de andere medewerkers of deze mensen zelf zijn vertrokken of zijn ontslagen. Daarnaast getuigt een ex-medewerker in de Groene Amsterdammer van pesterijen en uitsluitingen op het werk na de aanstelling van de nieuwe algemeen secretaris. In de zomer van 2021 vond er een welbevindingsonderzoek plaats door een onafhankelijk bureau, waaruit bleek dat een derde van de medewerkers te maken zou hebben met ongewenst gedrag. Sindsdien is er volgens het artikel nog maar weinig veranderd in de werking van de organisatie.
De medewerkers van de Taalunie hebben hun verzuchtingen neergeschreven in twee anonieme brandbrieven, zoals dat heet, die ze naar de betrokken ministeries in Vlaanderen en Nederland hebben gestuurd. Ze geven in die brieven aan dat de situatie ernstig is en dat de algemeen secretaris de goede naam van de Taalunie zou aantasten. Ze zeggen ook dat de betrokken ministeries wegkijken van de problemen met de nieuwe leidinggevende.
Die interne strubbelingen bij de Taalunie zorgen ook voor onrust in de internationale neerlandistiek, en daarover hebben we het al verschillende keren gehad. Of het een met het ander te maken heeft is niet duidelijk, maar de Taalunie zou als het ware buitenspel gezet zijn, aangezien de Nederlandse minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Robbert Dijkgraaf een miljoen euro aan de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek heeft toegekend, voor de internationale neerlandistiek. Dat is nochtans een ‘core taak’ van de Taalunie. In het verleden is namelijk door Nederlandse Kamerleden opgemerkt dat budgetten die beschikbaar werden gesteld voor de Taalunie voor de internationale vakgroepen met financieringsproblemen, te traag door de organisatie ingezet zouden zijn.
Het artikel in De Groene Amsterdammer naar aanleiding van die brandbrieven zou kunnen wijzen op verschillende problemen bij de organisatie en het functioneren van de Taalunie. Daarom, minister, heb ik volgende vragen.
Hebt u ook die brandbrieven ontvangen die de medewerkers van de Taalunie hebben gestuurd? Zo ja, op welke manier bent u daarmee aan de slag gegaan en welke acties hebt u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de bezorgdheden over de ernstige structurele problemen over ongewenst gedrag, zoals vastgesteld in een welbevindingsonderzoek door het onafhankelijk bureau en zoals beschreven in het artikel in De Groene Amsterdammer, en ook weerlegd door de algemeen secretaris – ook dat moeten we vernoemen?
Bent u reeds in gesprek gegaan met uw Nederlandse collega om deze problematiek te bespreken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, plant u samen te zitten op korte termijn, of hebt u dat al gedaan?
Hoe ziet u ten slotte eigenlijk de toekomst van de Taalunie in de verdere samenwerking met Nederland op dit vlak?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mevrouw Segers, de brieven waarvan sprake is, werden verstuurd door een beperkt aantal medewerkers van de Taalunie aan het Nederlands ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Op dit moment is Nederland immers voorzitter van het Comité van Ministers van de Taalunie. De hoofdlijnen van de bezorgdheden die in deze brieven naar voren komen, zijn natuurlijk ook bekend bij de bevoegde Vlaamse administraties.
Het betreft hier echter geen nieuwe thema’s, het lijken terugkerende gevoeligheden te zijn die al langer in de organisatie leven. Vanzelfsprekend nemen wij alle opmerkingen over de interne en ook externe werking van de Taalunie ter harte. Ik wijs er dan ook op dat de Taalunie de laatste jaren een groot aantal acties ondernam rond het welbevinden van het personeel. Ik geef een korte opsomming van de initiatieven die de organisatie sinds het voorjaar van 2021 hieromtrent nam.
In het voorjaar van 2021 was er een zelfreflectie als voorbereiding voor de visitatie. In de zomer van 2021 was er een welbevindingsonderzoek door Zorg van de Zaak, met een opvolgingstraject in het najaar van 2021. In september 2021 was er een visitatiebezoek met verschillende interviews met het personeel. In het najaar van 2021 tot het voorjaar van 2022 waren er coaching- en persoonlijke trajecten en gesprekken door externe consultants. In het voorjaar van 2022 waren er 360 gradeninterviews door ABDTopconsult als opvolging van de aanbevelingen uit het visitatierapport. Van februari tot juni 2022 waren er coaching- en teamdagen door een extern adviesbureau. Van februari tot april 2022 was er een cursus, zou ik zeggen, een stage, over intercultureel onderhandelen door externe consultants. In mei, september en december 2022 waren er dan verschillende gesprekken met het personeel over de nieuwe rechtspositieregeling: ophalen van input, presentatie en toelichting. Eind 2022 en begin 2023 waren er een teamdag en terugkomdag waarbij de verdere verbetering van de interne samenwerking werd besproken: waar hebben de medewerkers behoefte aan, hoe gaan ze met elkaar om? Dat gebeurde met externe gespreksleiders. Van december 2022 tot maart 2023 was er de cocreatie van een nieuwe gedragscode. In maart en april van dit jaar – dat is dus nu bezig en loopt nog – was er een signalenonderzoek.
We hebben dus niet stilgezeten, en, zoals aangegeven in het laatste Comité van Ministers in december van vorig jaar, zijn Vlaanderen en Nederland het erover eens dat er in de afgelopen jaren belangrijke stappen vooruit werden gezet in de interne organisatie van de Taalunie. Ik spreek dan ook mijn steun uit voor het succesvol afronden van dit veranderingsproces.
Wat de bezorgdheden betreft: we zijn hier, zoals aangegeven, druk mee aan de slag. Specifiek voor de recente opmerkingen naar aanleiding van de brieven vindt een signalenonderzoek plaats. Dat onderzoek zal de ruimte bieden aan verschillende personeelsleden, zowel in actieve dienst als ex-werknemers en ook mensen die langdurig ziek zijn, om zich uit te spreken. Wij zijn er in Vlaanderen zelfs voorstander van dat alle personeelsleden in dat onderzoek worden gehoord.
Ik kan wel meegeven dat de visitatiecommissie, met de heer Van Oostendorp als voorzitter, eind 2021 over het algemeen uiterst positief was over de vernieuwde werking van het Algemeen Secretariaat en de algemeen secretaris. Het visitatierapport was, globaal genomen, zeer constructief en deed een heel aantal praktische aanbevelingen om verder te gaan op de ingeslagen weg. Ook de aanbevelingen van ABDTOPConsult bevestigden dit en gaven zeventien concrete handvaten.
Veranderingsprocessen, ook als algemeen erkend wordt dat ze noodzakelijk zijn – ik verwijs daarvoor naar het transitietraject en het visitatierapport dat met de Interparlementaire Commissie (IPC) werd gedeeld – zijn altijd momenten van interne spanning. Dat was bij eerdere veranderingsprocessen bij de Taalunie niet anders. Vanzelfsprekend blijven we ook deze situatie nauwgezet opvolgen. Het is niet omdat het iedere keer tot spanningen leidt dat men het niet moet opvolgen.
Dan de vraag of ik in gesprek gegaan ben met de Nederlandse collega’s. Zoals u weet, is er met Nederland regelmatig overleg in Taalunieverband. Naast het Comité van Ministers, dat om de zes maanden samenkomt, is er ook overleg tussen de leidend ambtenaren van de betrokken departementen en een overleg met vertegenwoordigers van de departementen Onderwijs en Cultuur in Nederland en Vlaanderen. Deze afstemmingsmomenten vinden vaker plaats dan voorheen en hiermee spelen we trouwens in op een andere wens van het visitatierapport, met name de wens om de bevoegde overheden nauwer bij de Taalunie te betrekken.
Het welzijn van alle medewerkers komt regelmatig tijdens deze overleggen aan bod, zo keurde het Comité van Ministers een nieuwe rechtspositieregeling voor het Taalunie-personeel goed en volgen de leidend ambtenaren het signalenonderzoek verder op. Ik stel dus voor dat we niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Wat de toekomst van de Taalunie en de verdere samenwerking met Nederland betreft, is de Taalunie een belangrijke instelling, die zowel Nederland als Vlaanderen koesteren. Aandacht voor onze gezamenlijke standaardtaal, goed onderwijs van het Nederlands, zowel binnen het taalgebied als daarbuiten en het versterken van de Nederlandstalige cultuur zijn vandaag belangrijker dan ooit. Daarom geloof ik ook dat Vlaanderen in de Taalunie een belangrijke rol te vervullen heeft, samen met Nederland en Suriname. Het is nog ‘ongoing’, maar ik denk dat ik wel kan aantonen dat er kort op de bal gespeeld wordt om die signalen ernstig te nemen.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitgebreide toelichting. Ik zal misschien eerst beginnen bij de laatste vraag over het belang van de Taalunie. Het belang van de Taalunie voor ons, vanuit Vlaanderen, is groot. Dat werd in De Groene Amsterdammer trouwens ook heel duidelijk gesignaleerd. Maar we hebben ook al ondervonden dat je aan de Nederlandse collega’s moet uitleggen dat de Taalunie het Groene Boekje maakt. Ik herinner mij van de laatste keer dat we in Den Haag waren dat ze dat niet wisten. De Taalunie wordt ook vaak ‘de loodgieter van het Nederlands’ genoemd en speelt een heel belangrijke rol. Ik ben dus heel verheugd om u te horen zeggen dat die Taalunie voor u vanuit Vlaanderen heel belangrijk is. We hebben het hier wekelijks in ons parlement over de stand en de kennis van het Nederlands, de schrijfvaardigheid, leesvaardigheid en zo verder. Het koesteren van die taal, cultureel maar ook economisch, is van het allergrootste belang.
Dat neemt niet weg, en dat was ook de belangrijke conclusie van dat visitatierapport, een conclusie die we ons allemaal herinneren, dat de visitatiecommissie vroeg om meer klaarheid over het bestaansrecht van de Taalunie. We signaleren toch een groot verschil tussen het belang dat er vanuit Vlaanderen aan wordt gehecht, ook al vanuit onze geschiedenis, en dat vanuit Nederland. Wij hebben een taalstrijd moeten voeren, wat in Nederland niet het geval was.
Dan was er de commotie rond die Prijs der Nederlandse Letteren voor Astrid H. Roemer. Dan was er de aanstelling van mevrouw Van de Poel, die – en dat moeten we er ook bij zeggen – een Taalunie geërfd heeft die allerminst in goeden doen was. Nu blijkt dat het stof er zelfs nog niet gaan liggen is. Dan was er het onderzoek naar het welbevinden, waarin een derde van het personeel zegt dat het te maken heeft met ongewenst gedrag. Dan waren er de brandbrieven.
Er is heel veel commotie en het is goed en belangrijk dat u alles wat er al gebeurd is, opsomt, maar het stof is echt nog niet gaan liggen. De strubbelingen zijn blijkbaar nog niet opgelost, tenzij er in dat artikel in De Groene Amsterdammer overdreven wordt. U zegt dat die brandbrief geschreven is door een beperkt aantal mensen. Kunt u daar een cijfer opplakken? Zijn er dat twee van de dertig? Hoeveel zijn het er dan? Bovendien werd het feit dat de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN) dat ene miljoen extra kreeg voor de neerlandistiek in Nederland gezien als een soort van desavoueren van de Taalunie.
Het is heel goed dat dat signalenonderzoek in opdracht van het Nederlandse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap er komt. Ik hoor u graag zeggen dat u het belangrijk vindt dat alle personeelsleden daarin meegenomen worden. Die vraag is al formeel overgemaakt. Betekent dat ook dat wij mee gaan investeren? Wanneer wordt de oplevering van dat signalenonderzoek verwacht? Wat gaat ermee gebeuren?
De heer Brusselmans heeft het woord.
Wat mij nog opviel, is de recente beslissing van de Noord-Nederlandse bewindslui om, op aangeven van Tweede Kamerlid Van der Molen van CDA, een aparte dotatie te geven van 1 miljoen euro aan de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, buiten de Taalunie om. Dat lijkt me toch de druppel die de emmer doet overlopen?
Mijn vraag is: hebt u het daarover gehad in het interministerieel overleg van december met collega Dijkgraaf, waar u het daarnet over had? Hoe evalueert u die beslissing? Hoe kijkt u daarnaar en hoe schat u de kansen van de Taalunie in?
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Ik denk dat wij in Vlaanderen ondertussen al langer overtuigd zijn van het bestaansrecht van de Taalunie. Alles uit de recente gesprekken en het Visitatierapport wijst erop dat ook Nederland dat bestaansrecht niet meer in vraag stelt en beseft hoe belangrijk die gedeelde taal zowel in Vlaanderen als Nederland is: het Standaardnederlands, het lezen, het schrijven, het onderwijzen van de Nederlandse taal, het belang van die Nederlandse taal in het buitenland, dat moeten we niet meer in vraag stellen.
Het klopt natuurlijk dat dat visitatierapport al vele jaren wijst op interne strubbelingen in de Taalunie. Niet alleen interne strubbelingen, het visitatierapport – we hebben het ook al verschillende keren besproken in de Taalunie zelf – is duidelijk. We hebben vorige maand een Interparlementaire Commissie gehad over de Taalunie, we hebben het er daar ook over gehad. Ik denk dat de problemen nu effectief aangepakt worden. We moeten alle steun uitspreken voor de commotie die daar is ontstaan en heel kort op de bal spelen om de signalen die er nu zijn ook te capteren en om daar de nodige oplossingen voor te vinden. Maar wel degelijk met dit voor ogen: het visitatierapport is heel duidelijk en wij moeten een transformatie maken.
Aan de andere kant zijn er ook een aantal andere zaken in dat visitatierapport die we ook aangekaart hebben bij de Taalunie zelf, namelijk dat ook wij – die de parlementaire controle hebben – nauwer moeten worden betrokken. Zoiets ligt ook aan onszelf en ik heb een aantal voorstellen gedaan om nauwer betrokken te kunnen worden. Dat ging onder andere over transparantie in verslagen en in informatie die gedeeld wordt met parlementsleden. Of om een mogelijkheid om via een portaal vragen in te dienen, direct aan de Taalunie zelf en niet hier via elk ons parlement. We weten vaak ook niet wat er leeft in dat andere parlement, namelijk de Tweede Kamer. Via zulke schriftelijke vragen vervullen we onze controletaak, maar kunnen we ook een aantal uitdagingen aankaarten. Zo kun je van elkaar zien wat er leeft. Wat leeft in Nederland, leeft ook in Vlaanderen, dus laat ons daar dan samen iets aan doen. Daar wil ik echt verder mijn steentje toe bijdragen, om ook de rol van de IPC zelf als parlementsleden te gaan vergroten.
Wat dan het verhaal van de IVN betreft: ook daar denk ik dat het collega Van de Wauwer was die tijdens de Taalunie zelf die vraag gesteld heeft. De Tweede Kamer die een miljoen euro voorziet voor de IVN, los van de afspraken die er zijn binnen de Taalunie en eigenlijk ook de zaken die binnen de Taalunie afgesproken zijn om richting de IVN te gaan doen. Het is natuurlijk de autonomie van het Nederlandse parlement om dat te doen, maar als ik eventjes naar die debatten in de Tweede Kamer kijk, zie ik dat de grote voorvechter daarvan nu ook wel een beetje ontgoocheld achterblijft, omdat die middelen nog niet zijn terechtgekomen waar ze moeten terechtkomen. Ik denk dat het debat in Nederland verdergaat, en dat wij het debat in de IPC verder moeten voeren.
Maar ik wil hier nogmaals de steun uitspreken om in elk geval als Taalunie verder het transitieproces tot een goed einde te kunnen brengen. Iedereen heeft daar een verantwoordelijkheid in: alle gremia, het comité van ministers, de ambtenaren, maar ook wij als parlementsleden.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Collega's, ik dank u voor de belangstelling voor de Taalunie. Ik vind het ook een heel belangrijk orgaan.
Mevrouw Segers, u zegt dat u niet dezelfde alertheid ziet bij de Nederlandse parlementsleden voor de Taalunie, maar ik kan dat niet zeggen op ministerieel niveau. Zowel de vorige als de twee huidige collega's zijn geëngageerd. Ik kan niet zeggen dat ze bijvoorbeeld niet weten wat het Groene Boekje is. Ik ervaar wel engagement. Bij de parlementsleden weet ik het niet, maar op ministerieel niveau is het zeker het geval.
Het stof is inderdaad nog niet gaan liggen. U hebt het ook gemerkt in mijn opsomming: er zijn op dit moment nog dingen lopende.
We hebben de inhoud van de brandbrieven wel doorgekregen, maar niet de brieven zelf. Ik wil ze wel opvragen en in de notulen laten opnemen. Ik weet niet exact over hoeveel mensen het gaat.
Het signaalonderzoek loopt nog tot eind april. Kort nadien zullen we de weerslag daarvan hebben.
Binnen de Taalunie was men op de hoogte van dat miljoen euro en men was er niet zo gelukkig mee. Natuurlijk is men wel gelukkig dat er een miljoen euro naar de neerlandistiek gaat.
Het stond in december niet op de agenda, maar ik zal het toevoegen aan de agenda van het volgend interministerieel overleg. Ik zal de vraag op de man af stellen: is er gebrek aan vertrouwen in de Taalunie om de internationale neerlandistiek te ondersteunen? Als dat zo is, moeten we dat aan de oppervlakte krijgen. Maar ik zal het laten agenderen op de volgende vergadering.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Wat dat miljoen euro betreft, ben ik blij dat we in Vlaanderen niet zo werken. Het is blijkbaar met een amendement tijdens de plenaire begrotingsbestemmingen door de minister zelf gevraagd. Het is door een kamerlid ter stemming gelegd en aangenomen. Ik kan me niet indenken hoe men op die manier begrotingen kan maken. (Opmerkingen van minister-president Jambon)
Dat is waar. (Opmerkingen van minister-president Jambon. Gelach)
De tussenkomst van mevrouw Coudyser was wel belangrijk. Vorige maand hebben we een hele dag samengezeten met de Nederlandse collega’s en was het een belangrijke conclusie. Ook wij moeten in eigen boezem kijken en nagaan op welke manier we actiever kunnen worden betrokken. Ook in het artikel van De Groene Amsterdammer wordt aangegeven dat de functie van secretaris-generaal een heel eenzame functie is omdat er geen raad van bestuur is. Het is dus een eenzame functie. Misschien kunnen we vanuit de parlementen … Mijn vraag is om zeker in uw gesprekken mee te nemen wat er kan worden bedacht in de structuur, opdat de secretaris-generaal minder eenzaam zou zijn in het uitoefenen van het ambt. Dat kan misschien al veel oplossen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.