Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Collega’s, u mag allemaal nog blijven voor de laatste vraag over de valentijnsbrief van de Jeugdraad. Dat is toch wel een belangrijk thema.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, ik ben toch blij dat collega Coenegrachts hier nog is om dit mee op te volgen. Het is inderdaad een belangrijke vraag.
Minister, het zal niet de eerste en waarschijnlijk ook niet de laatste keer zijn dat dit thema hier aan bod komt. Ik wil niet te persoonlijk worden, maar als mijn levensgezel mij op Valentijn zou zeggen “Ik voel even de match niet meer”, dan zou ik heel erg gealarmeerd zijn. Dat is exact wat de Vlaamse Jeugdraad aan u en de Vlaamse Regering heeft geschreven op 14 februari 2023. Op Valentijn heeft de Vlaamse Jeugdraad ingeschat dat het nodig was om even aan de alarmbel te trekken. Zij hebben u een brief geschreven waarin, in tegenstelling tot veel andere geschriften op die dag, zoals het meestal is, geen blinde liefdesverklaring of een expliciete herbevestiging van jullie passionele relatie stond. De aanhef van de brief was: “We moeten eens praten, minister en Vlaamse Regering.” Dat zette meteen de toon.
We weten het allemaal, en we ervaren het ook iedere dag: aan een relatie is er altijd werk. Praten binnen een relatie is onontbeerlijk. Het is een goede zaak dat de Vlaamse Jeugdraad zo openlijk aangeeft dat er werk aan de winkel is en dat zijn relatie met de Vlaamse Regering eventjes niet over rozen gaat.
De basis zit goed. Dat hebben we hier in de commissie al vaak bevestigd. De Vlaamse Regering en de Jeugdraad delen ambitieuze doelstellingen omtrent het jeugdbeleid. Als minister bent u bijvoorbeeld tijdens de coronapandemie altijd in goed overleg met de Vlaamse Jeugdraad geweest. Ambities die in de toekomst op de plank liggen, krijgen verder vorm binnen het nieuwe decreet dat in opmaak is. Maar, zo vreest de jeugdsector, er is geen match tussen enerzijds de ambities die u uit, die zij uiten en die de Vlaamse Regering uit, en anderzijds de middelen die daarmee samenhangen en die ervoor zorgen dat de ambities die worden geuit, kunnen worden waargemaakt op het terrein.
De sector geeft aan niet meer en meer te blijven doen wanneer de financiering achterblijft. Ze kunnen zelfs niet status quo blijven werken zonder een volwaardige indexering van hun middelen. Dat is wat de sector aangeeft, een sector die de afgelopen jaren en maanden alle inspanningen heeft gedaan om met eigen creativiteit en met interne besparingen een antwoord te formuleren op de inflatie, op eerdere besparingen in een verder verleden en op de tijdelijke herinvesteringen.
De financiële krapte leidt er ondertussen toe dat de bruggenbouwers en opbouwwerkers noodgedwongen uit organisaties vertrekken. Dat is dramatisch omdat dat gigantisch veel expertise en jeugdwerkervaring wegtrekt uit de sector.
Het is ook niet de eerste keer dat dit signaal komt. Nu is het in een creatieve vorm van een valentijnsbrief, zoals het de jeugdwerksector past. Een paar maanden of meer dan een jaar geleden was het de wafelenbak die hier aan de deur plaatsvond. De Vlaamse Jeugdraad hangt op zijn eigen ludieke en constructieve wijze al lang aan de alarmbel.
Jeugdwerkers hebben onvoldoende tijd en ruimte om volop in te zetten op dat prachtige vrijwilligersverhaal dat we in Vlaanderen al jarenlang schrijven, op de gigantische maatschappelijke uitdagingen die er zijn. Zij vrezen dat de komende tijden vele activiteiten, projecten en broodnodige samenwerkingen in de koelkast zullen worden gestopt of, op sommige plaatsen, gewoonweg zullen worden stopgezet.
En dus, minister, roept de Vlaamse Jeugdraad op tot bezinning en dialoog, en dat in een brief die hij expliciet ook tot al uw collega’s richt – dat is toch ook een duidelijke stap. Hij zet zijn relatie met de Vlaamse Regering eventjes on hold tot duidelijk is dat er wel degelijk nog een gemeenschappelijke basis is om aan een ambitieuze toekomst te werken en om de inhoudelijke ambities die u hebt en die u duidelijk deelt met de Vlaamse Jeugdraad, in de praktijk te kunnen omzetten. Hij gelooft – en dat is goed nieuws – dat het vertrouwen kan worden hersteld en dat, zoals het past bij het jeugdwerk, een vliegende doorstart mogelijk is.
Als wij dat zien binnenkomen, willen wij voor u een stukje relatietherapie aanbieden, minister. Daarom vond ik het belangrijk om dit niet te laten liggen. In een relatie moet je meteen met de signalen aan de slag. Wij gaan ervan uit dat u dit misschien al hebt gedaan, ondanks de drukke dagen die achter de rug liggen en misschien nog zullen volgen. Het lijkt mij toch belangrijk om deze signalen niet te laten liggen.
Minister, schrok u van de valentijnsbrief van uw partner, de Vlaamse Jeugdraad? Had u dit zien aankomen?
Hoe evalueert u zelf uw onderlinge relatie? Ziet u nog andere pijnpunten dan het puur financiële?
Ging u in of zult u ingaan op de oproep om er eens over te praten? Welke engagementen kunt u hierbij aangaan? Wordt u daarin – en dat is toch een fundamentele vraag – ondersteund door uw collega’s? Werd deze valentijnsbrief al besproken in de schoot van de Vlaamse Regering? Wat waren daar de conclusies van?
Hoe ziet u uw relatie met de Vlaamse Jeugdraad evolueren nu het nieuwe Jeugddecreet in zijn definitieve vorm wordt gegoten? We kijken uit naar de gesprekken hierover in het Vlaams Parlement. Verloopt de samenwerking met de jeugdwerksector hierrond gesmeerd?
Hoe wilt u snel de tendens keren waarbij op dit moment duidelijk wordt dat mensen, vaak met tonnen ervaring, uitstromen uit het jeugdwerkveld vanwege de onzekerheid over hun toekomst binnen de sector?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, collega Vaneeckhout, voor de romantisch geïnspireerde vraag. Onze relatie met de Vlaamse Jeugdraad zal binnenkort haar twintigste verjaardag vieren, en zoals bij alle langlopende relaties is het goed om die af en toe eens in vraag te stellen, en om dan ook te bekijken hoe wij nog op een betere manier verder kunnen. Ik denk dat wij binnenkort naar ons huwelijk 2.0 of 3.0 met de Vlaamse Jeugdraad kunnen gaan.
Ik ben op zich niet geschrokken van hun brief. Net zoals gezinnen en ondernemingen worden sociale organisaties, waaronder het jeugdwerk, geconfronteerd met de hogere levensduurte. De kosten voor energie stegen. Andere leveranciers rekenden hun energiekosten door. De hogere levensduurte leidde tot een indexering van de lonen die we lang niet hebben gezien.
Het spreekt voor zich dat ook de jeugdverenigingen zoeken naar oplossingen om kosten te beperken en om financieel gezond te blijven, zodat ze hun missie kunnen verderzetten en nog versterken. Herinner u ook hun noodkreet tijdens het najaar naar aanleiding van de stijgende energiekosten. Die kwam hier in deze commissie ook aan bod, mede naar aanleiding van een eerdere vraag van u.
We spraken toen onder meer over de rol van lokale besturen. Ook zij worden met de hogere levensduurte en de bijhorende besparingsoefeningen geconfronteerd. Niettemin heb ik de lokale besturen opgeroepen om binnen de perken van hun mogelijkheden het lokale jeugdwerk te blijven ondersteunen, zoals de Vlaamse overheid dat ook doet.
Ik heb ter opvolging van onze bespreking afgelopen najaar ook effectief aan Bataljong gevraagd om lokale besturen te bevragen naar de manier waarop zij in hun begroting extra ondersteuning hebben voorzien voor jeugdwerk. Ik verwacht hierover tegen eind april meer duidelijkheid en rapportering.
Wat uw vraag naar onze relatie met de Jeugdraad betreft kan ik u wel geruststellen: we zijn nog steeds aan het werken in de beste verstandhouding. Zij hebben een essentiële rol in het vertolken van de noden en verwachtingen van kinderen en jongeren en van de jeugdsector. In mijn antwoord op hun brief leest u dat we daarin een gemeenschappelijke liefde hebben: de Vlaamse en Brusselse kinderen en jongeren én de organisaties die voor hen en met hen werken. Zoals u weet moet elke geliefde goed verzorgd worden, goed gesoigneerd worden. Dat doen we onder meer via een structureel overleg, dat ik ook de komende jaren uiteraard zal aanhouden.
Ik deel de bezorgdheid van de Vlaamse Jeugdraad om de toekomst van het jeugdwerk te vrijwaren. Ik ben overtuigd dat dialoog de beste oplossing is om samen problemen op te lossen. Ik heb mijn reactie op de Valentijnsbrief gedeeld met mijn collega’s in de Vlaamse Regering. De brief van de Jeugdraad heeft er ook voor gezorgd dat enkele van mijn collega’s bijkomend in gesprek gaan met een delegatie van de Vlaamse Jeugdraad. Dat is uiteraard iets wat ik ondersteun. Ik denk dat de oproep van de Vlaamse Jeugdraad mij alleen maar kan sterken in mijn werk binnen de Vlaamse Regering om de belangen van kinderen en jongeren nog centraler te stellen dan vandaag al het geval is.
Ik zal de Vlaamse Jeugdraad natuurlijk blijven uitnodigen voor overleg. Ik heb hen uitgenodigd om advies te geven over het ontwerp van decreet, het Jeugddecreet dan, zoals in de regelgeving is voorzien. Ik zal dit ontwerp van decreet later dit jaar aan het Vlaams Parlement voorleggen. Dit voorjaar plegen mijn kabinet en de administratie, in de schoot van de reflectiegroepen die de administratie organiseert, verder overleg met de jeugdsector over het ontwerp van uitvoeringsbesluit, dat er ook zit aan te komen.
De Vlaamse Regering vertrekt voor de uitvoering van het toekomstige decreet van de huidige budgetten. Ik kan natuurlijk niet vooruitlopen op de budgetten die in de toekomst worden voorzien. Daar is nog een belangrijk afspraak in het najaar, voor de begrotingsopmaak 2024. De jaren nadien zal het aan de bevoegde instanties en ministers zijn om dat te doen. Dat zal niet alleen van mij afhangen wie dat zal zijn. Ik heb in de voorbije jaren als minister van Jeugd kunnen vaststellen dat het jeugdwerk een rol van betekenis speelt in het leven van vele kinderen en jongeren, en een belangrijke bijdrage levert aan onze samenleving. De middelen die naar de jeugdsector gaan, zijn deze legislatuur fors gestegen, zowel recurrent als eenmalig, zowel de relancemiddelen als de structurele financiering van het landelijk jeugdwerk.
U spreekt over een tendens waarbij mensen uitstromen uit het jeugdwerk. Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet op de hoogte ben van een dergelijke tendens. Onze administratie heeft daar vandaag ook geen signalen rond. Het is natuurlijk zo dat er een relatief groot verloop is binnen de jeugdsector, bij de mensen die daarin actief zijn. Dat is ook normaal, dat dat het geval is. Op basis van de verslaggeving over het jaar 2022, die men eind maart bij onze administratie moet indienen, zullen we een duidelijker beeld hebben, maar vandaag zijn er zeker geen indicaties dat de situatie op dat vlak negatief is.
Naast de structurele financiering en de eenmalige relancemiddelen, hebben we natuurlijk op elk moment van deze afgelopen drie jaar in noodsteun voorzien voor onze jeugdorganisaties, lange tijd in het kader van corona. Daar hebben we verschillende golven gehad van redelijk aanzienlijke bedragen die zijn uitgekeerd. Het laatste wat we voorlopig zullen doen, is ook een substantieel bedrag van iets meer dan 3 miljoen euro ter beschikking stellen ter ondersteuning van de jeugdorganisaties die geconfronteerd worden met gestegen energieprijzen. Dat is opnieuw een proces dat wat tijd vergt, vanwege de adviezen die we moeten inwinnen. Ik kan u melden dat we vandaag over ons ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering ook het advies van de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) hebben binnengekregen. Dat is een gunstig advies, in essentie. We zullen zo snel mogelijk de besluiten ter zake voorleggen aan de Vlaamse Regering, zodat ook die extra middelen opnieuw soelaas kunnen brengen aan die organisaties in de jeugdsector die het vandaag moeilijk hebben.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Eerst en vooral felicitaties voor de Vlaamse Jeugdraad, maar ook voor u, voor jullie twintigjarig jubileum. We zullen erbij zijn op de festiviteiten die daarvoor georganiseerd worden.
Ik zie toch een aantal elementen. Ik denk dat iedereen weet dat in een relatie, zeker als die twintig jaar duurt, het niet alleen bij babbelen blijft, maar het ook over investeren gaat. En ik denk dat u de voorbije jaren heel erg geïnvesteerd hebt in plannen en ideeën met de sector. Maar ik denk dat er een terecht gevoel is bij de andere kant van de relatie dat er soms ad hoc middelen worden voorzien, maar dat er een permanente situatie van structurele onderfinanciering blijft door de niet-indexering van werkingsmiddelen en door de onzekerheid: het geldt vaak voor één jaar, en daarna is er onzekerheid. U weet dat onzekerheid een stukje prikkelend kan zijn in het begin van een relatie, maar een permanente onzekerheid in een relatie zet die relatie wel fundamenteel onder druk. En het kan dus ook maken dat medewerkers, mensen die in de jeugdwerksector actief zijn, op een bepaald moment wel uitstromen naar andere deelsectoren, zeker in een arbeidsmarkt waar er veel kansen liggen op andere gebieden. Ik denk dat dat af en toe een jammere zaak zou zijn voor jeugdwerkactoren.
Ik denk dat u zelf enorm investeert in de relatie. Ik denk dat het grote verschil met eerdere acties van de Vlaamse Jeugdraad en alarmkreten hieromtrent is dat die nu niet alleen naar u gaan, maar naar de hele Vlaamse Regering. Ik zie collega Coenegrachts hier nog zitten. Ook collega Perdaens, die hier om terechte redenen nu niet is, is hier meestal aanwezig. We hebben in het verleden al vaker de discussie gehad over de niet-indexering van werkingsmiddelen. Minister, u hebt daarvan altijd transparant aan deze commissie meegegeven dat u weet dat dat onhoudbaar is. En u vindt ten persoonlijken titel ook dat dat herbekeken zal moeten worden.
Als er een nieuw feit is, dan is het vandaag dat die Vlaamse Jeugdraad ook andere ministers aanschrijft in de regering, om te zeggen dat die niet-indexering van werkingsmiddelen voor structurele problemen zorgt. U hebt gezegd dat u uw antwoord aan de Vlaamse Jeugdraad op de ministerraad hebt geagendeerd. Hebt u op dat moment ingezien of aangevoeld, of is dat in de bespreking ter sprake gekomen, dat er andere partners in de regering mogelijkheden zien om alsnog deze legislatuur al stappen te zetten rond het stopzetten van de niet-indexering van de werkingsmiddelen die al jarenlang aan de gang is?
Ik vraag het ook helder in deze commissie: zijn er mensen die hier aanwezig zijn die namens hun fractie willen aangeven dat ze misschien toch het licht hebben gezien en bereid zijn om in het najaar, bij de begrotingsbespreking voor 2024, te zeggen dat we nog deze legislatuur een antwoord formuleren op die structurele vraag van de jeugdwerksector, en daaraan tegemoetkomen?
U weet dat internationaal onderzoek aantoont dat middelen die geïnvesteerd worden in jeugdwerk, drie tot zes keer terugverdiend worden, via het besparen op latere en andere plekken van uitgaven van de overheid. Het is dus alleen maar een goede keuze om daar meer geld voor vrij te maken. Het gaat over een duizendste van de Vlaamse begroting die naar het budget Jeugd gaat. Een duizendste geven we aan ons jeugdwerk, dat 1 miljoen kinderen en jongeren op een fantastische manier laat opgroeien en kansen geeft.
Minister, wilt u zelf deze legislatuur nog iets extra’s doen? En voelt u openheid bij de coalitiepartners om dat ook te doen? Laat ons niet wachten tot eventueel een volgende onderhandeling over een nieuwe Vlaamse Regering. Laat ons nu het moment grijpen om het jeugdwerk, op het moment dat het decreet op tafel ligt, te geven wat het toekomt.
Minister Dalle heeft het woord.
Wat de indexering van de werkingsmiddelen betreft: ik wil toch aangeven dat wij in onze subsidiëring integraal de loonkredieten, de looncomponent indexeren. En anderzijds voorzien wij voor de werkingsmiddelen eenmalige compensaties. En we zullen dat ook opnieuw bekijken in het najaar.
Als ik dat vergelijk met wat veel lokale besturen doen, dan denk ik dat wij dat op een zeer correcte manier doen in budgettair moeilijke omstandigheden. Er zijn vele andere lokale besturen die eigenlijk veel minder indexeren als je alles samen bekijkt. Dat is geen argument om te zeggen dat dat een goede situatie is, maar in vergelijking met andere overheden doen we het eigenlijk bijzonder goed op dat vlak.
Ik wil ook aangeven dat ik die werkingskredieten van het landelijk jeugdwerk structureel heb verhoogd met ongeveer 1,8 miljoen euro. Dat heeft natuurlijk ook een impact op de situatie van het jeugdwerk. Ik denk niet dat iemand kan zeggen dat het jeugdwerk er financieel slechter aan toe is dan bij de start van de legislatuur. Dat zou de waarheid geweld aandoen zijn, denk ik.
Ten gronde is het inderdaad mijn persoonlijk standpunt dat, wat subsidiëring betreft, je een keuze moet maken. En dat geldt niet alleen voor de jeugdsector, dat is in het algemeen zo. Als je vindt dat een bepaalde organisatie, een bepaald project correct wordt gefinancierd, dan moet je dat ook inhoudelijk naar waarde stabiel houden. En dat betekent een volledige koppeling aan de spilindex. Dat is mijn persoonlijk standpunt.
Vind je dat dat anders moet, dan kun je beter effectief duidelijk en transparant besparen op die subsidies. Dat moet ook kunnen, denk ik. Als je denkt dat een bepaalde toelage te hoog is, verminder ze dan, maar doe het niet op een stapsgewijze manier, afhankelijk van macro-economische indicatoren. Ik vind dat geen goede aanpak. Dat was begin de jaren 2010, in 2012, in de jeugdsector ingevoerd. Toen was dat misschien verdedigbaar omdat het een korte periode was, met een lage inflatie. Maar in deze tijden van hoge inflatie vind ik dat ten gronde geen goed idee.
Dit gezegd zijnde is de budgettaire impact van zo’n standpunt natuurlijk bijzonder groot, en begrijp ik ook wel de collega’s in de regering die zeggen dat we dit toch wel grondig moeten bekijken. Het heeft ook een impact op ons begrotingstraject; u weet dat wij tegen 2026-2027 een begrotingsevenwicht aanhouden. Ook dat is belangrijk, niet het minst voor onze jonge generaties. Dus ook daar begrijp ik wel dat men daar zeer voorzichtig mee omgaat. Het is een debat dat op tafel ligt. Richting de begroting van 2024 ga ik er niet van uit dat we dit structureel zullen aanpassen. Ik denk dat we zullen bekijken of er punctueel zaken moeten gebeuren. Maar nadien is het zeker een debat waard over hoe we hiermee zullen omgaan. U kent mijn persoonlijk standpunt ter zake.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Bedankt voor het antwoord. Ik ga het nog een keer herhalen, want dat is natuurlijk de discussie. Dit heeft een gigantische begrotingsimpact op heel korte termijn, op jaarbasis. Dat klopt natuurlijk. Maar als ieder onderzoek aantoont dat een euro die je investeert in jeugdwerk, drie tot zes keer terugverdiend wordt voor de publieke financiën op het einde van de rit, dan weet je natuurlijk dat door net die keuze te maken om wel te indexeren, om wel de levensduurte te volgen, je een antwoord daarop geeft.
Nu, ik moet u niet overtuigen, dat merk ik. Dus ten gronde bent u het daarmee eens. Ik voel ook aan dat u daarmee eigenlijk zegt dat er geen openheid is bij de coalitiepartners – noch bij de N-VA, noch bij Open Vld – om daar een structurele aanpassing op te doen. Ik kijk uit naar wat er in het najaar nog komt.
Ik ga wel afsluiten met één grote oproep. Het moet en-en zijn. U kunt niet een ambitieus nieuw Jeugddecreet uitwerken en dan zeggen dat de discussie rond de financiën daar compleet los van staat. Als u een ambitieus beleid hebt, dan moeten daar ook de middelen op volgen. Anders maakt u uw partner, de Vlaamse Jeugdraad, en het hele jeugdwerk, ook iets wijs. Dat wil niet zeggen dat alles opgelost wordt met alleen maar extra geld. Het regelgevend kader is belangrijk, en ook heel veel andere zaken die daarrond hangen. Maar er moet, op het moment dat het Jeugddecreet op tafel komt, ook een stuk inzicht zijn in wat de financiële kaders zijn die nodig zijn om dit te kunnen waarmaken. En daar reken ik ook op vanuit onze fractie. Ik denk dat dat een ernstig beleid zou inhouden. Ik zie ook geknik aan de overkant van de zaal. Dat betekent dat wij uitkijken naar het moment waarop het Jeugddecreet hier op tafel komt, en dat wij uitkijken naar de begroting van 2024 – ik niet alleen, maar ook de Vlaamse Jeugdraad, die die noodkreet heeft geuit.
De vraag om uitleg is afgehandeld.