Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik hoop dat mijn stem het houdt, maar ik heb geen medelezer mee. Dat zou misschien toch handig zijn.
Onder meer via een artikel in De Standaard van 24 november 2022 maakten we kennis met de resultaten van een analyse van de niet-ingevulde lestijden – “niet-ingevulde schoolopdrachten”, staat in het artikel – in 1500 basisscholen van Katholiek Onderwijs Vlaanderen. De onderzoekers – de onderwijseconomen van de KU Leuven, Kristof De Witte en Letizia Gambi – geven volgende belangrijke inzichten aan die uit deze analyse naar voren kwamen.
Het eerste: het aantal uren dat niet ingevuld werd door leerkrachten is de laatste jaren fors gestegen. Een gemiddelde school vond in 2021 7 weken lang geen leraar om voor de klas te staan, in 2022 ging het al om 11 weken. In een schooljaar van 41 weken, betekent dat dat de directie zich een kwart van het schooljaar ergens moet behelpen. Bij de uitschieters bleef het equivalent van 5 fulltimevacatures een jaar openstaan.
Het opvallendst in de analyse is dat naarmate er meer kwetsbare jongeren op school zitten, meer opdrachten niet ingevuld raken. Scholen die kinderen hebben met SES-indicatoren (socio-economische status) zoals een laaggeschoolde moeder of een andere thuistaal hebben dus meer vacatures die blijven openstaan. (Loes Vandromme heeft een hoestbui)
Het zal niet lukken, denk ik, om mijn vraag af te maken.
Ik zal meteen het woord geven aan de minister.
Minister Weyts heeft het woord.
Het onderzoek bevestigt … (Gehoest)
Ja, maar zeg. (Onverstaanbaar)
… allemaal weg. (Gelach)
Een hoestkoor.
Dat onderzoek bevestigt trouwens eerdere analyses die ook onze administratie heeft verricht, op basis van de analyse van de arbeidsmarktrapporten. We weten dat het lerarentekort in grote steden en in centrumsteden groter is dan in de eerder landelijke gebieden en dat de grootstedelijke context daar ook een rol in speelt. Dit onderzoek bevestigt dat.
Het artikel bevestigt ook dat onderwijs de bredere tendens betreffende tekorten op de arbeidsmarkt volgt en dat onderwijs dus geen eiland is in de samenleving. Hoogopgeleide profielen zijn overal gegeerd en de concurrentie is scherp, zoals daarstraks ook is bediscussieerd.
De diverse maatregelen die we vandaag al nemen met betrekking tot het lerarentekort en het lerarenberoep bieden mijn inziens al heel wat mogelijkheden, ook voor scholen met leerlingen met veel SES-kenmerken. Ik denk dat een en ander wel toont dat we resultaten aan het boeken zijn. Ik geef u maar drie resultaten op basis waarvan we toch met enige voorzichtigheid gewag zouden kunnen maken van lichtpunten, namelijk dat maatregelen die we hebben getroffen vruchten beginnen af te werpen.
Een, de discussie die we hebben gevoerd rond het valideren van 10 jaar anciënniteit voor zijinstromers in knelpuntvakken en -ambten. Dat heeft geleid tot een extra instroom van 4500 leerkrachten.
De lerarenbonus die we dit jaar hebben ingevoerd met een systematiek waarbij je tot drie lesuren per week kunt worden vrijgesteld, wanneer je als startende leerkracht zonder pedagogisch bekwaamheidsbewijs toch voor de lerarenopleiding gaat en het behalen van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs. Dat je dan drie uur vrijgesteld kunt zijn en 100 procent wordt verloond. Daar zijn ondertussen duizend leerkrachten ingestapt.
Een derde maatregel is de instroom in de lerarenopleiding. Heel hoopgevend, daar zien we een toename met 500 nieuwe inschrijvingen. Er zijn er 500 meer ingeschreven in de lerarenopleiding in vergelijking met vorig jaar. Nu zitten we dus op een cijfer van 23.270. Dat zijn er 500 meer dan verleden jaar. En nog bemoedigender is dat het aantal generatiestudenten – dus diegenen die het gewone traject volgen – gestegen is met 7 procent.
Drie hoopvolle resultaten, denk ik. Ik hoop dat die zich verderzetten. We gaan er alles aan doen opdat die tendensen zich verderzetten en nog sterker worden. Maar het zijn wel drie hoopvolle resultaten die er, met enige voorzichtigheid, toch op zouden kunnen wijzen dat de getroffen maatregelen wat vruchten beginnen af te werpen.
Naar volgend schooljaar toe plan ik nog een nieuwe reeks maatregelen die onder meer uitvoering geven aan de voorstellen die we al hadden opgenomen in de conceptnota inzake de herwaardering van het lerarenambt, waarover we al gediscussieerd hebben in deze commissie. Dat zijn dus de maatregelen op de korte en middellange termijn.
Voor de langere termijn, als het gaat over de discussie over de fundamenten, de basisbouwstenen van onze schoolorganisatie en ons personeelsbeleid, hebben we de Commissie van Wijzen. Ik denk dat dat allemaal wel zijn plaats heeft in het geheel, waarmee we hopelijk kunnen komen tot een blauwdruk voor een modern beleid inzake HR, personeel en schoolorganisatie in ons onderwijs.
Ik wil u trouwens nog meegeven, mevrouw Vandromme, dat de heer Kristof De Witte ook deel uitmaakt van de Commissie van Wijzen. Ik denk dat de betrokken thematiek en de data dus wel aan bod zullen komen.
Wat het gelijke onderwijskansenbeleid (GOK-beleid) betreft, hangen in alle onderwijsniveaus de kansen van leerlingen op een succesvolle schoolloopbaan inderdaad samen met het sociaal milieu waarin ze leven. Het omkaderingssysteem en het systeem van de werkingsmiddelen in het basis- en secundair onderwijs zijn dan ook gebaseerd op de kenmerken van het sociaal milieu van de leerlingen. Net daarom is het gelijke onderwijskansenbeleid ook een belangrijk aandachtspunt in het onderwijs. Dat blijkt ook uit het Vlor-memorandum (Vlaamse Onderwijsraad) in het kader van de start van de huidige regeerperiode. De Vlor stelt in dat memorandum niet alleen voor om een conceptueel debat te voeren over het gelijke onderwijskansenbeleid – de passage waarnaar u verwijst. De Vlor geeft ook aan dat – en ik citeer – “de bestaande financiering van het gelijkekansenbeleid op grond van leerlingenkenmerken die al vele jaren een verworvenheid is, moet worden gecontinueerd”. Het lijkt me dan ook niet zo dat de Vlor de doelstellingen van het gelijke onderwijskansenbeleid in vraag stelt. Integendeel, ze bevestigt ze net.
Het lijkt me dan ook niet opportuun om ons te verliezen in een conceptueel debat over bijvoorbeeld de indicatoren van het omkaderingssysteem of het financieringssysteem, want dan is het einde zoek. We zijn daar sowieso al lang zoet mee. Wijzigingen aan de berekeningsmechaniek zullen immers altijd leiden tot winst en verlies: elke school zal ofwel winnen ofwel verliezen, al is er voor sommige scholen misschien ook een status quo. Maar de kans is nogal groot dat er, als er aan de knoppen gedraaid wordt en de parameters gewijzigd worden, in welke zin dan ook, altijd winnaars en verliezers zullen zijn. Ik weet dus niet in welke mate dat allemaal bijdraagt tot een versterking van het gelijkekansenbeleid. Het is wel aangewezen om ons gelijke onderwijskansenbeleid te versterken waar nodig. Dat is ook het beleid dat we voeren.
We doen dat op verschillende manieren. Ten eerste zetten we systematisch in op de kennis van het Nederlands als basis voor gelijke onderwijskansen. Ten tweede oormerken we de middelen zodat ze meer aangewend worden voor wie ze bedoeld zijn. Dat lijkt me de consequentie. Verder laten we de inspectie daarop een controle uitvoeren tijdens de doorlichtingen en werken we ook ambitieuze minimumdoelen – eindtermen dus – uit voor alle leerlingen.
Ik kom nog even terug op het oormerken van de middelen voor gelijke onderwijskansen. Het Rekenhof heeft er herhaaldelijk op gewezen dat de overheid scholen explicieter diende te vragen om hun gelijke onderwijskansenbeleid te verantwoorden zonder evenwel te veel administratieve lasten op te leggen en zonder de afstemming van het gelijke onderwijskansenbeleid op de lokale context te verhinderen. Ook de Vlor heeft altijd gewezen op – en ik citeer – “de nood aan een transparante verantwoording van het gelijkekansenbeleid”. Ik denk dat dat net is waarvoor we gezorgd hebben. We hebben sinds vorig schooljaar alle SES-middelen ook in het gewoon basisonderwijs geoormerkt. Dat betekent dat die middelen ingezet moeten worden voor die leerlingen die ze genereren.
Tezelfdertijd hebben we in het secundair onderwijs en het buitengewoon onderwijs de GOK-cyclus van drie jaar vervangen door een jaarlijkse berekening. Want ook dat was een punt van discussie. Men zei dat de middelen die men kreeg niet meer overeenstemden met de realiteit doordat de cyclus drie jaar bedroeg. Dit sluit trouwens ook aan bij de vraag van de Vlor naar een wijziging op dat vlak. Om te vermijden dat een meerjarig GOK-beleid in het gedrang zou komen door het wegvallen van de omkadering, is in de berekening voor het secundair- en buitengewoon onderwijs een gedoogjaar voorzien.
Het is de onderwijsinspectie die tijdens de reguliere schooldoorlichtingen het GOK-beleid evalueert. Er is dus ook in een controle voorzien. Maar ook dat proberen we op administratief vlak zo licht mogelijk te houden.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, u wijst op een aantal maatregelen en de Commissie van Wijzen. Ik hoop in elk geval dat de cijfers die ik vandaag aanhaalde in die Commissie van Wijzen worden besproken. Mijn heel concrete vraag is, minister, of er cijfers zijn die aantonen dat scholen waar er meer leerlingen zijn die aantikken op zes indicatoren, ook meer openstaande vacatures hebben. Natuurlijk, als er meer middelen of meer mogelijke vacatures zijn, is er ook meer kans dat die niet ingevuld geraken. Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Misschien kunt u die vraag voorleggen aan de Commissie van Wijzen.
U had het over de grootstedelijke context waar er heel veel vacatures niet ingevuld raken, maar ik merk dat het Vlaanderenbreed een zeer verschillend probleem betreft. Als ik West-Vlaanderen bekijk, hangt het niet van het grootstedelijke of het eerder landelijke profiel af. Het gaat er gewoon over regio’s waar er problemen zijn. Hoe zit het daar dan, minister, met het belang van een datagedreven beleid? Meten is weten. Ik ben benieuwd naar de opleidingen tot leerkracht. De opleidingen waren vroeger heel nabij in het volwassenenonderwijs. Het lijkt me belangrijk om te kijken hoe we de drempel van nabijheid nog meer kunnen benaderen.
Over het gelijke kansenbeleid: u hebt gelijk wat de Vlor betreft. Ik ken die passage, ik heb ze gisteren toevallig nog een keer goed nagelezen. Ik pleit zelf ook niet om het gelijke kansenbeleid of het aantikken zomaar met het badwater weg te gooien. Het moet gecontinueerd worden. Mijn vraag is vooral hoe we scholen nog kunnen versterken om dat beleid mogelijk te maken Het moet een rode draad zijn door het hele beleid. Diversiteit is niet langer meer te vatten als een doelgroepenbeleid. Dat is een zinnetje uit het Vlor-memorandum. Het Rekenhof zegt dat we daar werk moeten van maken en dat we dat moeten verantwoorden. Maar het zegt natuurlijk niet dat we dat van bovenaf moeten gaan opleggen, maar dat men als school zelf moet gaan kiezen. Ik kom weer bij mijn punt van daarstraks, dat we de vrijheid moeten geven aan scholen om daar werk van te maken, meer dan dat we dat vanuit Vlaanderen organiseren.
Mijn vraag is of de extra vacatures in de scholen met kwetsbare leerlingen, procentueel verschillen met andere scholen. Ik vind dat we dat moeten onderzoeken, het wordt momenteel misschien nog niet onderzocht. Het is een belangrijk issue.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik sluit graag even aan omdat het inderdaad verontrustend is dat scholen met kwetsbare leerlingen moeilijker personeel zouden vinden. Dat verontrust ons. Ik denk dat we mogen aannemen dat, hoe idealistisch en gedreven een leerkracht ook is, het natuurlijk altijd veel leuker is om in een klas met modelleerlingen te staan dan wanneer je in een klas terechtkomt met heel veel diversiteit en met heel veel moeilijkheden en kinderen met een complexe achtergrond. Dat maakt het lesgeven heel wat moeilijker.
Ik weet niet in hoeverre een klas met modelleerlingen nog bestaat. Maar er zijn toch grote verschillen in scholen en in klassen. Ik denk dat we erop moeten inzetten dat we leerkrachten voldoende wapenen tegen die grote diversiteit die ze in een klas tegenkomen en de complexe achtergronden waar sommige leerlingen mee worstelen, en die ze meenemen naar de klas.
We moeten ook durven nadenken over wat we kunnen doen aan de andere zijde, namelijk de zijde van de leerlingen. Ik verwijs dan naar het rapport van Beter Onderwijs dat stelt dat leerkrachten hogere verwachtingen moeten stellen aan kansarme kinderen. Voor die stelling baseerde de commissie Brinckman zich op de cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) die aantoonde dat verminderde schoolprestaties samenhangen met een verlaagd verantwoordelijkheidsgevoel en het geloof in zichzelf van de leerling. Ik kan me voorstellen dat kansarme leerlingen misschien nog meer het gevoel hebben dat het moeilijk is om boven zichzelf uit te stijgen. En daarom, minister, zou ik willen vragen om werk te maken van maatregelen om de ambitie van deze leerlingen op te krikken. Mijns inziens gaat dat niet alleen een effect geven op die leerlingen, maar ook op de leerkrachten die voor die klassen staan. Als ze elkaar op die manier kunnen versterken, wordt het ook logischer dat er meer voldoening komt, zowel bij de leerling als bij de leerkracht. En zo kunnen we dan opnieuw staan voor sterke klassen, sterke leerkrachten en sterke scholen. We moeten naar de kant van de leerkracht kijken en maatregelen nemen om de ambities van alle leerlingen, maar zeker de kansarme, omhoog te trekken.
Minister Weyts heeft het woord.
Het is goed dat u die opmerking over de grootstedelijke context maakt. Enige nuance is daar aangewezen. Ik heb voorheen altijd gewezen op de studieresultaten die erop wezen dat er nog een veel sterkere factor is die determinerend is op dat vlak, bijvoorbeeld het retentiebeleid, het behouden van leerkrachten. Men wees erop dat die grootstedelijke, kleinstedelijke of plattelandscontext eigenlijk van veel minder belang was wat betreft het behouden van leerkrachten, maar dat vooral een sterk en verbindend personeelsbeleid op dat vlak de grootste vruchten afwerpt. We zouden een gelijkaardige conclusie kunnen formuleren wat betreft de vacatures. Ik kan niet onmiddellijk antwoorden op uw vraag over de relatie tussen vacatures en SES, maar ik vermoed dat de studie waaraan ik refereer ook als oogmerk werd meegenomen. Dat moeten we dan eens bekijken. De kans op een groot aantal leerlingen met SES-kenmerken is evident iets groter in een grootstedelijke context dan in een plattelandscontext.
Maar uw vraag ging over de nabijheid van de opleiding. Mochten we die weg inslaan, dan zouden we eigenlijk opnieuw de andere richting uitgaan dan de beweging die we toch ook in een vorige periode hebben ingezet, namelijk die van schaalvergroting. Als ik kijk naar het volwassenenonderwijs, heeft men in de vorige regeerperiode net gezorgd voor meer fusies, voor samenwerking, voor schaalvergroting en heeft men toen ook gezorgd voor de inkanteling van de specifieke lerarenopleiding (SLO) in het hoger onderwijs. Dat is een beweging die ik volledig onderschrijf. Ik stel het simplistisch voor: we moeten niet elk onze hogeronderwijsinstellingen hebben onder onze eigen kerktoren, maar we moeten eerder kijken naar specialisatie en professionalisering en meer keuzes maken. Zeker vanuit een internationaal perspectief is Vlaanderen een zakdoek groot. De afstanden worden alsmaar kleiner, ook voor studenten. Ik zou niet de weg willen opgaan om weer naar een decentralisatie en een grotere nabijheid van de opleiding te gaan.
Ten derde volg ik mevrouw Krekels. Dat was trouwens ook een van de bevindingen van een recente studiedag van een niet nader genoemde partij over onderwijs met overigens een sterke inleiding. (Gelach)
Er waren daarop internationaal gerenommeerde sprekers aanwezig. Een spreker van de OESO, die zich bezighoudt met het Programme for International Student Assessment (PISA) kwam er op grond van een OESO-brede analyse altijd toe dat ambitie en het creëren van verwachtingen cruciaal zijn voor leerlingen, ouders en leerkrachten. Hij stelde dat net diegenen met een lagere socio-economische kenmerken, een lagere SES in ons jargon, bij uitstek gebaat zijn bij het creëren van hoge verwachtingen en dat zij daar verhoudingsgewijs het sterkst op reageren, dat daar de grootste resultaten en de grootste vooruitgang worden geboekt. Dat was dan ook een hoogtepunt in die dag. Daarna was het ook nog een fijne studiedag die op de website in zijn totaliteit kan worden herbekeken, mocht u toch nog verhinderd zijn geweest en het niet live zou kunnen hebben bijgewoond.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u. Als u het hebt over schaalvergroting in de lerarenopleiding, dan betekent dit niet dat de lerarenopleiding ook nabij kan worden gevolgd. Mijn punt is vooral dat we de kwaliteit heel hoog moeten houden, maar dat we ook moeten uitzoeken hoe iedereen toegang kan vinden tot die opleiding. En ik merk toch dat de kloof daar wat groter is geworden.
Ik vermoed dat u het over uw eigen partij hebt. U hebt gelijk: het ergste wat je kunt doen, is geen verwachtingen stellen aan iemand. Prijs u gelukkig, minister, ik heb ook verwachtingen ten aanzien van u. Mijn lat ligt dan ook hoog. Ik hoop dat u in het vervolg ook antwoordt op mijn schriftelijke vragen naar data. Ik geloof immers heel sterk dat we als parlementslid de vinger aan de pols moeten houden. Als we vragen stellen over bijvoorbeeld niet-ingevulde vacatures moeten we die data ook krijgen, ook al is het schooljaar nog niet voorbij. Dat zou bijvoorbeeld vier keer per jaar, dus per kwartaal, kunnen. Bedrijven doen dat ook op die manier. Want als we een datagedreven beleid willen voeren, moeten we die data als parlementslid kunnen hanteren.
Minister, ik ben zeer benieuwd naar het werk van de Commissie van Wijzen die aan de slag gaat met de vragen die we hier hebben gesteld. De verwachtingen zijn hooggespannen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.