Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Voorzitter, ik heb een vraag rond projectsubsidies, want we hebben vastgesteld dat deze Vlaamse Regering de laatste jaren zelf heel actief is rond projectsubsidies. Zo is uit onderzoek gebleken – we hebben daaromtrent een aantal schriftelijke vragen gesteld – dat van 2019 tot 2021 – we hebben die drie jaren samengenomen om pieken en dalen wat uit te vlakken, zodat het geen toevalligheden waren – voor meer dan 600 miljoen euro projectsubsidies zijn toegekend aan lokale besturen. 40 procent daarvan gaat naar de 13 centrumsteden, en amper 60 procent gaat naar de andere 287 gemeenten. Dat betekent dat er wat verschil zit als je dat per inwoner terugrekent, dat een inwoner uit een centrumstad meer dan het dubbele krijgt via projectsubsidies dan een inwoner in een niet-centrumstad. 148 euro ten opzichte van 72 euro: dat is toch een heel merkelijk verschil.
Er zijn in totaal jaarlijks meer dan vijftig projectoproepen. Dat wil zeggen: eentje per week. Als je daar de Vlaamse ministers bij oplijst, dan zijn de minister van Binnenlands Bestuur en de minister van Omgeving bij de meest actieven op dat vlak. Er zijn ook gemeenten die daar actief in zijn, want je hebt niet enkel centrumsteden en niet-centrumsteden. Je hebt bij de centrumsteden heel erg actieve centrumsteden, en je hebt bij de niet-centrumsteden ook heel erg actieve gemeenten en sommige niet-actieve gemeenten. Diegenen die me zouden verdenken van zelf een beetje gefrustreerd te zijn dat mijn eigen gemeente te weinig krijgt, kan ik zeggen dat dat niet het geval is. Wij proberen de projectsubsidies heel erg in het oog te houden in onze gemeente.
De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) heeft daar heel recent, twee weken terug, zelf ook een studie rond gedaan, en is tot een aantal vaststellingen gekomen die in lijn liggen met de vaststellingen die wij op basis van de kleine studie van die schriftelijke vragen hebben gemaakt.
Er is een duidelijk verschil tussen de gemeenten, en de gemeenten hebben toch een aantal opmerkingen over de hoge plan- en rapporteringsverplichtingen die aan de meeste projectsubsidies vasthangen. De kalender zit soms nogal verkeerd in het planningsproces van de gemeente. Voor sommige zaken worden investeringsprojecten bij de gemeente uitgesteld om in aanmerking te komen voor die projectsubsidie, wat dus voor vertraging zorgt.
Vandaar dat de VVSG zegt dat we misschien toch een aantal zaken moeten hervormen, en naar meer substantiële subsidies gaan rond globale domeinen. Eventueel moeten we een aantal aanmoedigingsfactoren inlassen, investeringssubsidies stimuleren via het behalen van indicatoren om de lokale besturen te triggeren. En de VVSG pleit ook om bepaalde projectsubsidies minimaal voor te behouden voor nieuwe beleidsdoelstellingen, voor nieuwe feiten, en dan te werken via proeftuinen.
Als je wat verder bij de gemeenten hoort, dan hoor je wel dat de administratieve last zwaar is, dat de deadlines soms te scherp zijn, dat gemeentebesturen soms te laat op de hoogte worden gebracht van projectsubsidies, en er dan mee geconfronteerd worden dat ze binnen de maand met een plan moeten komen, dat ze dan moeilijk kunnen uitwerken, of dat er een gebrek aan capaciteit is, want niet alle gemeenten hebben dezelfde man- of vrouwkracht om al die verplichtingen te kunnen nakomen.
Daarom heb ik dus een aantal vragen, minister.
Hoe beoordeelt u die verhouding 40/60 tussen centrumsteden en niet-centrumsteden? Bent u bereid om er mee over na te denken hoe dit wat billijker kan worden verdeeld over de driehonderd Vlaamse gemeenten? En dan vooral de vraag naar de verplichtingen, de rapporteringsverplichtingen, de administratieve last. Ik denk dat we daar allemaal een beetje bekommerd zijn om dit tot een minimum te beperken. Hoe staat u daartegenover? Is er een vereenvoudiging mogelijk, een betere afstemming met andere projectoproepen om dat ook een beetje in een globaal beleid te kapselen?
Ten slotte heb ik daarnet de VVSG-nota aangehaald die twee weken terug is verschenen. Hoe staat u tegenover die VVSG-voorstellen, en dan vooral over die administratieve last?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van den Heuvel, bedankt voor uw relevante vraagstelling. Laat me toch beginnen met een positieve noot – en ik denk dat het een positieve noot is die iedereen die eerlijk is, zal beamen, namelijk dat deze Vlaamse Regering echt een hart heeft voor lokale besturen, en daar ook echt op inzet. Ik heb hier ook al verschillende keren de vele inspanningen opgesomd die we doen. Ik zal dat nu niet opnieuw doen, omdat ik denk dat dat ook wel bekend is.
Wat uw concrete vragen betreft, zal ik eerst antwoorden op uw derde vraag en daarna de andere vragen samen behandelen. Die derde vraag was de vraag welke initiatieven er mogelijk zijn om de plan- en rapporteringsverplichtingen nog te verlagen, iets waar ik ook absoluut voorstander van ben. Ik denk dat ik daar in mijn eigen beleidsdomein – want uw bevraging gaat eigenlijk over heel de Vlaamse Regering, mijnheer Van den Heuvel, als ik het goed begrepen heb – heel sterk over waak.
Ik heb me er als burgemeester ook vaak aan geërgerd dat we ongelooflijk veel rapporten moesten maken, waarvan mijn groot vermoeden was dat die door weinigen werden gelezen, bestudeerd, en dat de impact ervan ook relatief is. Evident: geen controle, of rapportering in het algemeen helemaal wegdenken, lijkt me voor specifieke subsidiëringen ook niet helemaal haalbaar. Dan spreek je meer over algemene financiering.
Sta mij even kort toe om de verschillende financieringsmechanismen te overlopen die vandaag bestaan. Op één heb je de algemene financiering, dat zijn het Gemeentefonds en de aanverwante stromen, zoals bijvoorbeeld de Eliacompensatie, responsabiliseringsbijdragen, het Openruimtefonds, en zo verder. Het betreft telkens een bedrag dat, op basis van objectieve criteria, zonder voorwaarden wordt toegekend aan de lokale besturen. Er is daar geen enkele plannings- en rapporteringsverplichting. Deze algemene financiering is de voorbije jaren, mijnheer Buysse, enorm gegroeid. Om u een indicatie te geven: het Gemeentefonds en alle aanverwante fondsen stegen van 3,4 miljard euro in 2019 naar 4,3 miljard euro in 2023. Dat is 900 miljoen euro meer op vier jaar tijd. Ik daag de collega’s uit om me een andere omvangrijke post te noemen in de Vlaamse begroting die eenzelfde stijgingspercentage heeft gekend.
Een tweede soort subsidiëring zijn specifieke subsidiëringen, vanuit de diverse sectoren van de Vlaamse overheid. Deze subsidies worden door de individuele ministers geïnitieerd en bijgevolg uitgewerkt vanuit de eigen beleidsinzichten. Zij kunnen dus de doelstellingen achter de subsidie bepalen en aanduiden welke gemeenten hiervoor in aanmerking komen. En het is waar dat nogal wat collega’s steeds meer de gemeenten zien als partner, als mogelijke eerste partner om beleid te realiseren, iets waar ik zelf ook sterk in geloof, en dat men dus steeds meer het belang ziet van lokale besturen als een hefboom om een beter Vlaanderen te realiseren. Deze subsidies gaan gepaard met een procedure van subsidieaanvragen en met rapportering over het gebruik van het subsidiegeld. Er bestaat een decreet – u weet dat, het zogenaamde Planlastendecreet – uit 2011, dat de verplichtingen voor de lokale besturen die gepaard gaan met die plan- en rapporteringsverplichtingen, zo eenvoudig mogelijk moet houden. Die verplichtingen worden geïntegreerd in de ‘gewone opmaak’ van het meerjarenplan en de jaarrekening via de beleids- en beheerscyclus (BBC).
En ten derde is er de specifieke projectfinanciering, veelal na een oproep tot het indienen van projecten. Zoals de naam voorspelt, gaat het meestal om eenmalige en tijdelijke projecten, die vaak inspelen op actuele problematieken. En als u daarjuist zei dat u er heel veel gekend hebt … Een van de redenen, niet de enige, naast het erkennen van de lokale besturen, zijn natuurlijk de crisissen die we gehad hebben. Coronasubsidiëringen en dergelijke hebben natuurlijk dit soort subsidiëring wat omhooggetild. Ook hier zijn verplichtingen van rapportering en verantwoording van de subsidies onvermijdelijk. Die eenmaligheid maakt het ook moeilijker, en vaak onmogelijk, om dit in te passen binnen de tijdsplanning en het concept van de beleidsrapporten van de lokale besturen.
De financiering van de lokale besturen zal steeds een combinatie van deze drie systemen zijn. Specifieke subsidies vanuit de Vlaamse overheid, alsook eenmalige projectsubsidies, zullen ook steeds gepaard gaan met enige mate van plan- en rapporteringsverplichtingen. Een subsidieverstrekker moet immers kunnen nagaan of de centen besteed zijn waarvoor ze bedoeld waren. Dat is een kenmerk van goed bestuur. Als we dat loslaten, laten we ook dat principe van goed bestuur helemaal los. Maar ik ben er wel van overtuigd dat we vanuit de Vlaamse Regering een gezamenlijke inspanning kunnen doen om de rapporteringslast verder te beperken. Die is vandaag de dag inderdaad nog altijd te hoog, en is voor verbetering vatbaar. De financieringsstromen naar lokale besturen moeten, wat mij betreft, zo maximaal mogelijk voorwaardenvrij zijn. En als er toch een rapporteringsverplichting nodig blijkt, moeten de subsidieverstrekkers waar mogelijk de laagdrempelige procedure van het Planlastendecreet toepassen.
Ik kom tot uw andere vragen. U begrijpt dat ik hier niet de evaluatie kan maken van elke afzonderlijke projectsubsidie. Ik ga ervan uit dat achter elke regeling zeer lovenswaardige beleidsintenties zitten, ook bij mijn collega's, zowel naar de doelstellingen als naar de afbakening van de gemeenten die in aanmerking komen. Bij de beoordeling van de vele subsidiestromen moeten we ook rekening houden met verzachtende omstandigheden. De Vlaamse Regering is geconfronteerd met tal van acute crisissen, waar ik daarnet al naar heb verwezen, die ad-hocsubsidieregelingen noodzakelijk maakten. Ik denk aan de Oekraïense vluchtelingen en de vaccinatiecentra. Deze nuancering betekent uiteraard niet dat uw vaststellingen niet ernstig moeten worden genomen, maar het blijft natuurlijk de vraag hoe we deze situatie structureel kunnen verbeteren.
Ik denk dat we om te beginnen realistisch moeten zijn in onze verwachtingen. Specifieke subsidies en projectsubsidies ten aanzien van de lokale besturen, met aanvragen en rapportering, zijn niet noodzakelijk een slecht instrument. De projectsubsidies in het kader van het Stedenbeleid bijvoorbeeld, waarbij de projectaanvragen intensief worden begeleid en met een vakjury worden beoordeeld, hebben mijns inziens bijgedragen tot meer kwaliteitsvolle projecten in onze steden.
Ten tweede moet de algemene financiering zoals gezegd voorrang krijgen op specifieke financiering. Dit strookt met mijn streven naar een maximale beleidsautonomie van de lokale besturen. Wanneer specifieke subsidiëring toch wordt toegepast, volgt de Vlaamse overheid zo maximaal mogelijk de regels van het Planlastendecreet. Samen met mijn administratie zal ik dit decreet opnieuw onder de aandacht brengen van mijn collega’s in de regering en de Vlaamse administraties.
Verder zal ik begin volgend jaar in gesprek gaan met de VVSG en de collega’s van Financiën en Begroting, die daar een sleutelrol in spelen, want zij zijn de bewaker van die rapporteringsgedachte. Ik moet zeker in gesprek gaan met minister Diependaele om samen met hem te kijken hoe we verder kunnen vereenvoudigen.
Ten vierde wil ik ook ingaan op het feit dat sommige besturen, hoewel ze hiervoor in aanmerking komen, toch niet inschrijven op projectsubsidies. Een van de redenen hiervoor is een gebrek aan capaciteit of aan tijd. U weet dat ik voorstander ben van fusies van gemeenten. Ik juich Hasselt toe. Dit is net een van de redenen: grotere gemeenten hebben vaak meer bestuurskracht. Ze zullen dan ook beter in staat zijn om in te schrijven op projectoproepen. Dat blijkt onder meer uit uw gegevens. Daarom is er deze legislatuur, zoals u weet, een genereus stimuleringspakket voor vrijwillige fusies. Daarnaast stimuleren we ook heel hard de regiowerking. Dat is een andere piste. Via het Regiodecreet en het Labo Regiovorming werken we aan de maturiteit van regio’s om beter samen te werken. Ook die samenwerking kan leiden tot meer gemeenschappelijke indiening van projecten.
Mag ik nog twee voorbeelden geven? Bijvoorbeeld in het Plan Samenleven is mij het volgende opgevallen. Er zijn 50 ingediende dossiers waarvan 23 met een samenwerkingsverband. Van de 50 hebben 23 groepen van gemeenten een aanvraag ingedeeld. 74 procent voert het plan samen uit met andere gemeenten. Er is dus samenwerking. Een tweede voorbeeld is ‘Gemeente zonder Gemeentehuis’, ook bekend. Van de 102 ingediende dossiers zijn er 80 aanvragen met een samenwerkingsverband. Ook daar ziet men dat om subsidies aan te vragen gemeenten de neiging hebben om samen te werken, wat een goede zaak is.
Mijnheer Van den Heuvel, ik hoop dat ik daarmee toch wat antwoorden heb gegeven op uw terechte vraag.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik heb nog een drietal bedenkingen.
Uw stelling dat algemene financiering het uitgangspunt blijft en men dat aanvult met meer specifieke projectsubsidies, is een belangrijk standpunt. Ik ben blij dat te horen want we moeten opletten dat we niet gaan naar een ‘projectisering’ van het beleid, waar lokale besturen een ballon zien voorbijkomen en men die wil hebben. Die tijd is een beetje voorbij. Fiere lokale bestuurders die niet louter uitvoerder willen zijn van Vlaams beleid maar zelf sterk genoeg zijn, zeker als we gaan naar sterke lokale besturen met een grotere daadkracht, moeten we natuurlijk in die rol bevestigen zodat ze zelf het beleid kunnen uitstippelen en niet louter uitvoerder zijn van de projecten die vanuit Vlaanderen worden gelanceerd. Ik denk dat we ons moeten behoeden voor een ‘projectisering’ van het lokale beleid. Als u uw standpunt gestand doet dat algemene financiering duidelijk belangrijker is, is dat een geruststelling.
Mijn tweede opmerking gaat over de planlast. Ik denk dat dat voor ieder van ons heel belangrijk is. Dat is een beestje dat al jaren terugkomt en waar al jaren aan gewerkt wordt. We slagen er niet altijd in om de bureaucratische molen te verminderen. Het is meestal allemaal goed bedoeld, zogezegd om de objectivering gestand te doen. Ik denk dat we daar ook de gezonde middenweg moeten kiezen en moeten kiezen voor efficiënte rapportering, zodat het overzichtelijk blijft en past binnen de BBC-regeling en we door de planlast te verminderen de capaciteitsproblematiek kunnen verkleinen. Ook belangrijk is de kans op slagen. Wedstrijden zijn allemaal goed, maar niets is zo ontmoedigend voor een lokaal bestuur om drie of vier keer mee te doen aan een projectoproep en altijd achter het net te vissen. Ik denk dat dat op voorhand beter moet kunnen worden begeleid.
Ten slotte heb ik nog een derde opmerking en een klein voorstelletje om eventueel met een projectportaal te werken waar de lokale besturen een duidelijk overzicht krijgen en op voorhand zien dat er een projectoproep aankomt. Nu is de deadline soms heel kort. Dan vergroot je het speelveld en maak je het een beetje gelijker voor alle besturen en kan men niet meer zeggen dat men het niet wist. Waarom niet werken met een projectportaal om duidelijk op voorhand publiciteit te maken voor een projectoproep?
Collega’s, mag ik vragen om het gebouw onmiddellijk te verlaten en geen liften te gebruiken, maar enkel de trappen.
– De vergadering wordt geschorst wegens een ontruimingsoefening.