Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Collega’s, we zijn weer allemaal veilig terug in onze commissiezaal. We hervatten onze werkzaamheden. Voor degenen die niet meer weten waar we mee bezig waren: de heer Van den Heuvel had zijn vraag om uitleg gesteld, de minister had geantwoord, de heer Van den Heuvel heeft vervolgens zijn twee minuten volgepraat in een repliek.
De heer Veys heeft het woord.
Dank aan collega Van den Heuvel om deze vraag te stellen. Het is een zeer relevante vraag.
Ik wilde de minister graag een compliment geven voor het Plan Samenleven. Dat is een mooi voorbeeld van hoe met lokale besturen samen te werken om een projectoproep te lanceren, waarbij er ruim tijd vooraf gegeven was. Ik denk dat er ook wat onderhandelingsmarge is om vragen te stellen en het wat scherper te stellen. Ik stel wel vast dat dat bij veel van uw collega’s niet het geval is. Dit komt ook door de thema’s die ik opvolg, maar bijvoorbeeld in armoedebestrijding zien we dat er soms een heel korte termijn gegeven wordt met alle gevolgen van dien.
U had het daarnet over bestuurskracht en de rol van de regiovorming. De regio kan er ook een rol in spelen, gemeenten kunnen inderdaad samenwerken. Maar het heeft onder andere tot gevolg dat er geen gezinscoaches actief zijn in dat proefproject in de regio Waasland, dat er geen voedseldistributieplatformen zijn in het zuiden van Oost-Vlaanderen. Dat moeten we toch proberen te vermijden.
De vraag is dus: kunnen collega’s daarvoor bij u terecht? U bent verantwoordelijk voor de samenwerking met de lokale besturen – ik interpreteer het nu wat in brede zin –, maar is er binnen het traject van de VVSG regeringsbreed het plan om dat daar te kunnen verbeteren of is dat echt een verantwoordelijkheid van het individuele kabinet?
Ik wil ook even aansluiten namens de N-VA-fractie.
Vooreerst vind ik het een zeer interessante vraag van de heer Van den Heuvel, evenals het antwoord. Zowel in de vraagstelling als in het antwoord is het brede spectrum aanwezig van niet alleen projectsubsidies en het stimuleren van beleid, maar ook in hoeverre gemeenten het aankunnen, het beleidsvoerend vermogen van gemeenten en dergelijke.
In dezen heb ik ook een oproep. Enerzijds is een basisfinanciering, zoals onder andere met het Gemeentefonds, heel belangrijk. Het is goed dat er ook met projecten gewerkt wordt. Maar ik heb daar een paar kanttekeningen bij. Ten eerste moet men daar ook voldoende tijd en ruimte voor hebben om daarop in te tekenen. Op die manier heeft het ook te maken met plannen. En ten slotte: of men er al dan niet op inspeelt. Het zat ook in uw vraag, dat het niet alleen gemeenten zijn, maar ook de regio’s tot zelfs de subregio’s, die intekenen. Dat is heel belangrijk. Ik wil vooral de oproep van collega Van den Heuvel mee onderschrijven om via een duidelijk portaal te werken, zodat iedereen ook zeer goed geïnformeerd is. In het verleden heb ik soms gehoord dat grotere steden de man- of spankracht hadden om gewoon een personeelslid aan te werven dat niets anders moest doen dan alle subsidiekanalen na te gaan en na te kijken. Ik denk dat we dat op een proactievere manier moeten kunnen doen en het beter aanbieden aan de consument, in dit geval de lokale besturen en de regio’s.
Minister Somers heeft het woord.
Ik dank iedereen voor zijn nuttige bijdrage.
Laat me beginnen bij het voorstel van collega Van den Heuvel rond de projectportalen. Ik vind dat persoonlijk een heel goede suggestie. Ik wil die verder onderzoeken. Ik ga dat samen met mijn collega’s moeten doen. Zo’n projectportaal werkt immers alleen maar als alle collega’s aan boord zijn en iedereen meewerkt. Het zou een instrument kunnen zijn voor – wat collega Van Dijck zegt – het vermijden van de noodzaak om subsidiologen aan te werven, wat soms gebeurt. Ik begrijp dat grotere steden dat soms nodig hebben om internationaal en naar Europese projecten toe zich volop te kunnen plaatsen. Maar het zou niet mogen zijn dat in Vlaanderen gemeenten voor subsidies van de Vlaamse overheid te laat vernemen wanneer die subsidies er zijn. Dat is een eerste belangrijk element. Ik wil daar collega Van den Heuvel voor bedanken, voor die goede suggestie. We gaan die meenemen, collega Van den Heuvel.
Ten tweede, daarmee samenhangend, collega Veys, wat u zegt over voldoende tijd laten om in te schrijven: ik ben het daar eigenlijk ook mee eens. Er zijn uitzonderingen daarop, wanneer men heel snel moet handelen of wat dan ook. Maar het principe dat u aanhaalt, moet inderdaad zijn dat een gemeente tijdig verneemt en voldoende ruimte heeft om zich te kunnen inschrijven in een bepaalde projectoproep. Daar is geen concrete afspraak rond hoe we met dit specifieke onderdeel moeten werken. Maar ik voel het wel een beetje als mijn verantwoordelijkheid, als minister bevoegd voor het binnenlands bestuur, om ter zake dat eens op te nemen met mijn collega’s. Ik ga dat ook doen om hen op die twee zaken te wijzen: eerst en vooral het Planlastendecreet nog eens onder ogen brengen – ik heb dat daarnet al gezegd in mijn eerste antwoord – en ten tweede ook meegeven dat, wanneer men een oproep doet naar gemeenten, men met twee zaken rekening moet houden, namelijk voldoende tijd en maximaal de mogelijkheid openen dat verschillende gemeenten kunnen samenwerken. Ik denk dat dat een tweede manier is om dat te kunnen oplossen.
Ten slotte, collega Van den Heuvel, ten gronde denk ik dat u echt gelijk hebt wanneer u zegt dat we vooral naar algemene financiering moeten gaan – wat ik ook gezegd heb. Projectsubsidiëring is vaak een minister die zegt dat hij zijn beleid moeilijk op eigen kracht kan uitvoeren en dat de lokale besturen beter geplaatst zijn om dat beleid uit te voeren, en dus van de gemeentebesturen vraagt dat ze zijn beleid uitvoeren en daarvoor middelen ter beschikking stelt. Ik vind dat wij een uitdaging hebben – u weet dat – met Vlaanderen dat vandaag te centralistisch functioneert, dat wij te weinig bevoegdheden doorgeschoven hebben naar lokale besturen. Dat heeft een stukje historische redenen door de groei van Vlaanderen. Maar als we ons vergelijken met Noord-Europa, moeten we meer bevoegdheden doorschuiven.
Eigenlijk is dat de consequentie van zulke projectsubsidies. Op een zeker moment moet Vlaanderen misschien nog wel een kader maken, maar moeten we die bevoegdheid doorschuiven naar lokale besturen. Dan moeten we dat niet meer subsidiëren, dan moet dat geen projectsubsidie meer zijn, dan kan dat in de algemene middelen terechtkomen, dan is er ook geen planlast meer, dan is het de autonomie van de lokale besturen om daarmee om te gaan binnen een decretaal kader waar wij een aantal randvoorwaarden, minimumstandaarden, normen en dergelijke bepalen en rechten van burgers of organisaties formuleren. Ik denk dat dat de methode is om te vermijden dat je te veel in die sturing komt van projectsubsidies. Ik denk dat het de consequentie is van een meer doorgedreven decentralisering.
U weet dat we deze legislatuur ter zake stappen zetten, natuurlijk binnen het kader van een Vlaams regeerakkoord. Maar ik vind het een van de uitdagingen naar een volgende regering toe om daar meer diepgaande hervormingen door te voeren, om daar verder te gaan. Dat is ook absoluut nodig. We gaan dan minder projectsubsidies hebben en meer autonomie hebben en algemene financiering.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, en andere collega’s, dank u wel voor jullie tussenkomsten en het antwoord. Ik denk dat het een leerrijke discussie geweest is.
Ik ben blij te horen dat de suggestie van het projectportaal ernstig onderzocht gaat worden. Ik denk dat we daarmee de lokale besturen toch een stapje voorwaarts kunnen helpen om volwaardig te kunnen meedoen. Dat is voor iedereen oké, denk ik, een gelijk speelveld. Als we dan nog iets kunnen doen aan de voorspelbaarheid en ook aan de planlast iets kunnen doen, denk ik dat de appetijt bij heel wat lokale besturen hoger is om daar daadwerkelijk op in te schrijven. Dat is toch de bedoeling van die projectsubsidies. Maar belangrijk is ook dat we de algemene financiering niet uit het oog mogen verliezen. Daar heb ik ook duidelijk het standpunt van de minister gehoord dat dat het fundament blijft, omdat we geloven in de slagkracht en de beleidscapaciteiten van de lokale besturen. Dat vind ik een heel belangrijke boodschap.
De vraag om uitleg is afgehandeld.