Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de aanpak door VDAB van moeilijk te activeren groepen
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
De re-integratietrajecten voor langdurig zieken zijn toch een zeer belangrijk thema. Als we onze werkzaamheidsgraad willen opkrikken, dan moet het vooral van daar komen.
Minister Crevits, de voorganger van onze gewaardeerde minister Brouns, heeft samen met minister Vandenbroucke een protocol getekend met als doel een groeipad naar 12.000 trajecten voor re-integratie naar werk in 2024. Nu, Vlaanderen zit op dat vlak met heel weinig hefbomen. Federaal minister van Werk Frank Vandenbroucke heeft een hefboom gecreëerd. Ik denk daar het mijne van. Het komt erop neer dat als een langdurig zieke weigert om een vragenlijst in te vullen, hij nog 97,5 procent van zijn uitkering behoudt. Dat is een bijzonder activerende maatregel, een bijzonder incentive. (Axel Ronse kucht en fronst de wenkbrauwen.)
Ik heb vandaag trouwens ook gezien dat wie door ziekte-overmacht mensen ontslaat, ook 1800 euro moet storten in een ‘terug naar werk’-fonds.
Minister, wat is de impact van het ‘terug naar werk’-plan op de inspanningen die wij doen voor de re-integratie van langdurig zieken?
Wat is vandaag de stand van zaken rond de re-integratietrajecten? Gaan we het vooropgestelde aantal van 7500 halen of niet?
In het interview met de VDAB-baas werd gezegd dat VDAB toch nog altijd heel sterk afhankelijk is van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) om de gegevens te krijgen. Zo kunnen ze de mensen niet systematisch na drie maanden ziekte contacteren. Er zijn ook nog andere drempels, zoals een goedkeuring van een begeleidende arts om een opleiding te volgen. Dat zijn allemaal zaken die het proces toch wat bemoeilijken. Minister, hoe denkt u die drempels weg te werken?
Dan kom ik aan mijn volgende bijzonder interessante vraag – al zeg ik het zelf – over moeilijk te activeren groepen. Daarover hebben wij op 20 mei 2020 een heel belangrijk kaderdecreet goedgekeurd waar we de opdracht van VDAB verbreden: niet meer enkel bezig zijn met uitkeringsgerechtigde werkzoekenden, maar ook met andere groepen. De VDAB-baas zei: ‘Het is nu zaak om moeilijkere groepen ook aan het werk te krijgen. Dat vergt een andere manier van werken.’ De voorzitter van de raad van bestuur van VDAB zei: ‘We hebben niet genoeg aandacht geschonken aan het bereik van ons netwerk. Daarom bespreken we nu maandelijks met de raad van bestuur dat we ook een aantal zaken moeten durven te benoemen voor onze ambities voor langdurig zieken, mensen met een beperking, laaggeschoolde jongeren, enzovoort, waar we duidelijke objectieven moeten stellen over hoeveel mensen per groep we aan de slag willen en dies meer.’
Minister, op welke manier gaat de raad van bestuur van VDAB daarmee aan de slag?
De VDAB-topman zei dat werkzoekenden in moeilijkere groepen aan de slag krijgen een andere manier van werken vergt. Wat betekent dat dan concreet?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega Ronse. Het is nog maar van vorige week geleden dat ik de eer en het genoegen had om deel te nemen aan de vergadering van de raad van bestuur van VDAB, en om ook in gedachtewisseling te gaan met de leden daar. Daar zijn drie concrete verwachtingen geformuleerd, namelijk dat VDAB resoluut en zeer concreet de strategie moet uitwerken om de arbeidsreserve te bereiken. Dat VDAB de samenwerking met de lokale besturen moet versterken en verdiepen, en ten slotte vooral veel meer zichtbaar moet zijn voor bedrijven en vooral ook voor mensen uit de arbeidsreserve. Want dat laatste is wel duidelijk, mensen die niet naar VDAB moeten gaan, zijn daar echt niet bekend. De groep van 700.000 niet-actieven of anders-actieven, daar ligt de heel grote uitdaging voor VDAB, om die meer dan vandaag te bereiken.
De raad van bestuur gaat elke maand rond een bepaalde doelgroep of relevante betrokken stakeholder strategisch in overleg, vertrekkende vanuit onderzoeksbevindingen. De raad van bestuur en VDAB bespreken hoe ze elkaars netwerk kunnen versterken en mee de schouders kunnen zetten onder acties of krijtlijnen. Deze besprekingen moeten leiden tot een concreet actieplan voor de verschillende doelgroepen. De groep niet-beroepsactieven van de leefloners, mensen met een arbeidshandicap, studenten, stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) wordt in kaart gebracht, en de ambitie moet zijn om per deelgroep een concreet actieplan te maken.
Met de verruimde opdrachten inzake niet-beroepsactieven verwacht ik van VDAB vooral samen te werken met en beroep te doen op lokale besturen, waar die verschillende groepen vaak meer en beter op de radar staan, en ook de OCMW’s, partners actief in outreach en activering, RIZIV en verzekeringsinstellingen. Dit vereist een versterkte inzet rond netwerkvorming. VDAB doet dat nu al met bijvoorbeeld de jongerenconsulenten. De jongerenconsulent is op dit ogenblik al het aanspreekpunt en de laagdrempelige toegangspoort tot het aanbod van VDAB voor scholen en jeugdwerk en welzijn.
Het bemiddelingsmodel dat VDAB hanteert, is op dit ogenblik al bedoeld om maatwerk te leveren. Maatwerk blijft de sleutel. VDAB werkt daarvoor samen met heel wat verschillende partners met aanvullende expertise. Het activeren van klanten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt vraagt een kritische blik op dit aanbod en eventueel bijsturing of uitbreiding ervan in functie van de noden van nieuwe klanten. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt dient bijvoorbeeld ingezet te worden op competentieversterking of het wegwerken van drempels.
Het federale ‘terug naar werk’-plan legt de wettelijke contouren vast waarbinnen de Vlaamse raamovereenkomst opereert. In de loop van de vierde maand arbeidsongeschiktheid zal de adviserend arts van het ziekenfonds inschatten of de sociaal verzekerde stappen naar werk kan zetten, en of hierbij ondersteuning zinvol kan zijn. De ‘terug naar werk’-coördinatoren binnen de ziekenfondsen vormen de wegwijzer binnen het complexe re-integratielandschap. Concreet moet het plan er dus toe leiden dat meer mensen met gezondheidsuitdagingen toegeleid worden naar de arbeidsmarkt en naar de VDAB.
Tot eind augustus zijn, wat de re-integratietrajecten concreet betreft, drieduizend arbeidsongeschikt erkende personen vanuit de ziekenfondsen aangemeld bij VDAB. Dat gaat richting de helft van de jaarlijkse ambitie. De beperkte huidige instroom vanuit de ziekenfondsen weerspiegelt de impact van de vele wijzigingen die binnen deze geledingen plaatsvinden. Begin dit jaar werd volop ingezet op werving van de ‘terug naar werk’-coördinatoren en de versterking van de paramedische teams binnen de ziekenfondsen. Deze zomer werd volop ingezet op opleiding.
VDAB levert met de betrokken stakeholders bijkomende inspanningen inzake aanmeldingen. Dat gebeurt onder andere tijdens de rondes van Vlaanderen dit voorjaar, waaraan onder meer het RIZIV, de ziekenfondsen, arbeidsartsen en VDAB participeerden, maar eveneens op regionale overlegmomenten met ziekenfondsen en het RIZIV, belegd door de provinciale VDAB-experten re-integratie en de GTB-bruggenbouwers (Gespecialiseerd Team Bemiddeling).
VDAB is momenteel afhankelijk van de inschatting vanuit het ziekenfonds voor de opstart van een traject, evenals voor de goedkeuring van competentieversterkende acties, zoals werkplekleren en opleidingen. Dit vloeit voort uit de federale wetgeving die deze bevoegdheid bij de ziekenfondsen legt. Arbeidsongeschikt erkende personen die via ESF-oproepen (Europees Sociaal Fonds) outreachend bereikt worden en een traject naar werk wensen aan te vangen, dienen hiervoor voorafgaandelijk toestemming te ontvangen vanuit het ziekenfonds.
VDAB onderzoekt de mogelijkheden om bij rechtstreekse aanmelding van mensen die langer dan één jaar als arbeidsongeschikt erkend zijn, toch een traject naar werk te kunnen starten, en zet daar momenteel een pilootproject toe op, ook via die outreachende aanpak. VDAB zal echter niet beschikken over een lijst van alle personen die reeds langer dan één jaar als arbeidsongeschikt erkend zijn, aangezien dit verhinderd wordt door GDPR-regels (General Data Protection Regulation) en het medisch beroepsgeheim.
De heer Ronse heeft het woord.
Het gaat over een grote groep. In Vlaanderen alleen al zijn er 250.000 mensen langdurig ziek. We hebben de trajecten. De minister zei dat we nu op ongeveer een 3000 zitten.
Wat ik me altijd probeer in te beelden is: iemand wordt langdurig ziek. Dan komt hij bij het ziekenfonds. Daar heb je de ‘terug naar werk’-coördinatoren. Zij maken een inschatting of die persoon al dan niet in zo’n traject kan komen. VDAB heeft geen zicht op wie die mensen zijn. Hun inschatting is afhankelijk van de ‘terug naar werk’-coördinatoren.
Mijn eerste bijvraag is: zijn we zeker dat we voldoende instroom krijgen vanuit die ‘terug naar werk’-coördinatoren om die trajecten te doen, of niet?
Mijn tweede bijvraag is: hebben we zicht op de kwaliteit van die instroom? Daarmee bedoel ik uiteraard niet de kwaliteit van die mensen, maar wel de kansen. Schatten die ‘terug naar werk’-coördinatoren vrij goed in of een zinvol traject mogelijk is?
En dan is mijn derde vraag: wanneer een ‘terug naar werk’-coördinator denkt dat iemand een werk aankan maar die persoon wil dat niet, dan hebben we geen hefbomen. Het is pure vrijblijvendheid. Hebt u zicht, minister, op het aantal mensen die vrijwillig en actief meewerken aan zo’n traject, op het totale aantal mensen die door die ‘terug naar werk’-coördinatoren naar onze VDAB-medewerkers worden gestuurd voor dat type trajecten?
En een vierde bijvraagje is – en dat was het stokpaardje van uw voorgangster, minister Crevits – het volgende. Als iemand effectief aan de slag gaat, deeltijds of progressief, dan neemt hij vandaag een groot risico inzake de uitkering die hij niet meer kan terugnemen als hij volledig gesprongen is. Dat werd indertijd ook nog door toenmalig collega Jan Spooren opgenomen. In de vorige legislatuur had hij een voorstel arbeidsintegratiejobs. Ik had begrepen dat dit op federaal niveau mee in de arbeidsdeal zat, of in de deal met minister Vandenbroucke. Is daar ondertussen al iets concreets uit de bus gekomen?
De heer Ongena heeft het woord.
Collega Ronse stelt pertinente vragen. Vooral de re-integratie van langdurig zieken is een groot probleem, dat weten we. Ongeveer een half miljoen mensen in ons land hebben ermee te kampen en zijn niet meer actief op de arbeidsmarkt.
We hopen dat met de federale maatregelen succes geboekt kan worden, maar we hopen ook dat met het optrekken van een aantal trajecten ook meer succes geboekt gaat worden. Ik heb cijfers opgevraagd. Vorig jaar waren er 4300 opgestart, van de 5000 die men moest hebben. We waren er eigenlijk nog niet. Ik ben ook benieuwd of de hogere quota die nu worden opgelegd, gehaald zullen worden. Ik reken erop dat men binnen VDAB voldoende capaciteit voorziet om daar echt werk van te maken.
Vooraleer bij anderen voor de deur te vegen, veeg ook voor uw eigen deur. Ik heb eens gekeken binnen VDAB zelf. Het ziekteverzuim is er 10 procent. Dat zijn, afgerond, een vijfhonderd mensen. 63 procent daarvan is langdurig ziek. VDAB heeft zelf ook wel wat trajecten opgestart, maar de re-integratie van eigen personeelsleden die langdurig ziek zijn, was geen groot succes. Vandaar mijn vraag, minister, dat men binnen VDAB misschien eens naar de eigen personeelsleden kijkt om te zien of men daar al niet wat meer succes zou kunnen boeken.
De heer Annouri heeft het woord.
Ik sluit me graag aan. Het is een heel belangrijk thema. Enerzijds wat de re-integratie betreft: iedereen heeft wel door dat er geen ‘one size fits all’ is. Er zijn heel veel verschillende profielen op de arbeidsmarkt. Als ze opnieuw willen gaan werken, zijn er verschillende aanpakken en stromen nodig. Soms heb ik het gevoel – ik zeg niet dat dat nu vandaag het geval is of tijdens deze vraagstelling – dat er erg hard gefocust wordt op het zo snel mogelijk weer actief maken en zorgen dat men opnieuw aan de slag gaat. Voor de ene wil dat zeggen op dezelfde arbeidsvloer weer aan de slag gaan mits aangepast werk. Voor iemand anders wil dat zeggen om compleet van ‘scenery’ te veranderen en iets helemaal anders te gaan doen en zichzelf helemaal te heruitvinden. Er zijn dus heel veel verschillende lagen in. Het is een interessante opmerking van collega Ongena over VDAB. Misschien is de vraag waarom mensen daar uitvallen minstens even relevant? Waarom zit men daar met dat ziekteverzuim?
Wat betreft de 235.000 mensen die langdurig ziek zijn: dat is gigantisch veel. Als u het mij vraagt, is daar een systeemfalen. Het hele preventieluik – eerst en vooral ervoor zorgen dat mensen niet langdurig ziek worden en niet langdurig gaan uitvallen – is volgens mij minstens even belangrijk dan de re-integratie, als het zelfs niet veel belangrijker is. Ik weet dat er op dit moment een en ander rond gedaan wordt op dit moment, maar dat is onvoldoende. Het lijkt wel of we met een historisch systeemfalen zitten als je kijkt naar het aantal langdurig zieken. Ook hier opnieuw: als we willen gaan naar de gezonde arbeidsmarkt waar mensen lang kunnen blijven presteren, waar we meer werkzaamheidsgraad willen hebben, dan gaan we daar echt wel tandjes bij moeten steken, minister.
Collega’s, het is een bijzonder belangrijke problematiek. Ik begrijp ook de drang om hier een zekere urgentie aan te koppelen. Alleen denk ik dat hier in deze legislatuur – het is de verdienste van de Vlaamse Regering om dat zo hoog op de agenda van ons beleid gezet te hebben, ook met effect op het federale beleid – de tanker wel gekeerd is. De beweging is ingezet. Als ik vandaag de cijfers zie die de federale minister heeft gepubliceerd, dan gaan we toch in de juiste richting wat betreft het opnieuw aan het werk gaan van mensen die in ziekte vervallen.
Het blijft natuurlijk een feit dat het aantal trajecten dat VDAB moet kunnen opzetten, alleen maar kan als de toeleiding er effectief is. De toeleiding kan gaan via de ‘terug naar werk’-coördinatoren, maar kan ook op andere manieren naar VDAB gaan, samen met sectoren, samen met bedrijven die nu, conform wat we vandaag lezen, door de Federale Regering nog extra geresponsabiliseerd gaan worden. Minister, daar heeft VDAB een belangrijke opdracht om met al die verschillende actoren goede relaties op te bouwen en ervoor te zorgen dat de instroom in het traject op een zo hoog mogelijk niveau zit. In Limburg hadden ze daar het goede voorbeeld met onder andere een samenwerking tussen VDAB en De Voorzorg. Laat ons hopen dat het Limburgse voorbeeld ook de rest van Vlaanderen inspireert.
Minister, kan ik u een mooiere voorzet geven?
Minister Brouns heeft het woord.
Voorzitter, ik kan geen betere voorzet bedenken.
Ik denk dat het een zeer grote uitdaging is. Voor de instroom hebben we inderdaad de instrumenten die er vandaag zijn, maar dat is nu net een van de grote uitdagingen die ik ook op de raad van bestuur van VDAB heb neergelegd. Als we vandaag spreken over de grote groep niet-actieven, zijn er inderdaad 235.000 langdurig zieken bij. Je bent inderdaad afhankelijk van de instroom van data op dat vlak. Dat is een gegeven. Daar is ook naar verwezen. Maar we moeten inderdaad vanuit VDAB ook nagaan hoe we daar veel meer outreachend met partners aan de slag gaan om die groep veel sneller op de radar te krijgen vanuit de filosofie dat werken een deel van het herstel kan zijn. Dat kan een belangrijke benadering zijn in heel dit verhaal.
Heel concreet geloof ik heel sterk in de nabijheid, de lokale besturen. Het is nog relatief nieuw, het zit nog in een embryonale fase, maar ik zou heel graag bij de eerstelijnszones, waar de eerstelijnsgezondheidszorg samenkomt – een relatie met de partners daar –, ook VDAB toegang geven aan die tafel om daar bijvoorbeeld meer en beter zicht te krijgen op de langdurig zieken, waar huisartsen die daar deel van zijn, ook zicht op hebben. Dit maar om aan te geven dat we veel meer moeten inzetten op lokale partners, om binnen onze eigen mogelijkheden, binnen onze eigen bevoegdheden in Vlaanderen, op een positieve manier de mensen die vandaag langdurig ziek zijn, te vinden, te ondersteunen en weer richting werk te begeleiden – nogmaals – omdat werk een belangrijk deel van het herstel kan zijn. Dat vind ik wel belangrijk. Ook verwijs ik nog naar de twintig extra ‘terug naar werk’-coördinatoren die voorzien zullen worden. Die zijn ook belangrijk.
Collega Ongena, dat cijfer is mij ook opgevallen. Het hoge verzuim bij VDAB is een teken aan de wand. Als organisatie die de verantwoordelijkheid heeft om mensen te begeleiden in hun loopbaan en om mensen naar werk toe te leiden, moet je ook aandacht hebben voor het welbevinden van het eigen personeel in de organisatie. Dat is essentieel, want het is net hun kerntaak naar hun klanten. Het is belangrijk om je goed in je vel te voelen om je werk optimaal te kunnen doen. En dat sluit heel nauw aan bij de vraag van collega Annouri. Uiteindelijk is dat essentieel om te voorkomen dat mensen ziek worden en langdurig uitvallen.
In die groep van 240.000 zitten meer dan 30 procent burn-outs. Dat is de welvaartsziekte van vandaag waarbij het welbevinden op de werkvloer een heel belangrijk preventief aspect is. Daarom is het een van de vier pijlers van het werkgelegenheidsakkoord. Er zijn middelen voor voorzien om dat te kunnen versterken. Het is een stukje arbeidspsychologie en psychologie van elke dag, om erop te wijzen hoe we met elkaar op de werkvloer omgaan. Uit onderzoeken blijkt dat dit vaak cruciaal is. Ik ben het volledig met u eens, en ik herhaal daarom nog eens dat het een van de vier pijlers is van het werkgelegenheidsakkoord, waarbij we bijvoorbeeld met cheques bedrijven tot 10.000 euro ondersteunen om in te zetten op de sfeer op de werkvloer, de flexibiliteit, autonomie, verantwoordelijkheid. Het welbevinden wordt door heel wat werknemers, door de overgrote meerderheid, aangegeven als nog belangrijker dan de verloning. Dat is natuurlijk de meest cruciale voorwaarde om te vermijden dat mensen uitvallen.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik zou met het laatste willen beginnen. Het is uiteraard zeer terecht. Als we spreken over langdurig zieken, dan moeten we niet alleen spreken over hoe we mensen die langdurig ziek zijn, opnieuw naar het werk kunnen krijgen, maar vooral ook hoe we kunnen vermijden dat er meer langdurig zieken zijn. Ik zag vanmorgen een tweet van Frederik Anseel, een van mijn favoriete arbeidsmarkteconomen, over de filosoof Eynikel. Hij gaf aan dat gebrek aan erkenning en zingeving over werk, en vervreemding van het werk, heel vaak leidt tot uitval. Dat is een interessante invalshoek.
Ikzelf ben naast parlementslid ook cultuurschepen. Wij zijn kandidaat-Culturele Hoofdstad van Europa met Kortrijk 2030. Wij gaan volgend jaar doen alsof we het zijn. Ik wil meegeven dat we heel bewust hebben gekozen voor het thema ‘werkgeluk’. We willen daar volgend jaar heel hard en fors mee inspireren. We willen inzetten op hoe we die uitval kunnen vermijden en ervoor zorgen dat mensen liever naar het werk gaan. We gaan alle mogelijke taboes en ditjes en datjes aanwenden om tot vernieuwing te komen.
Desalniettemin moeten we ook wel naar de andere kant van de medaille kijken, namelijk naar de vele mensen die uitvallen. Ik ben ervan overtuigd dat we daar vandaag nog altijd zeer veel kansen missen. We zitten met een VDAB die gretig is om die mensen opnieuw naar werk te helpen, op een andere manier, in een andere context. We hebben een minister die daar ook zeer gretig voor is. Maar ik stel vast dat de resultaten maar met mondjesmaat komen.
Ik heb geen zin om daarover een rondje zwartepieten te spelen. Maar het is me nog altijd niet zo duidelijk op welke manier wij daar succesvol in kunnen zijn, gelet op de huidige context, bevoegdheidsverdeling, manier van werken, noem maar op. We zitten met een langdurig zieke die eigenlijk aan niets gebonden is. Alles is vrijwillig en vrijblijvend. En de 2,5 procent als je die vragenlijst niet invult, lijkt mij persoonlijk puur een symboolmaatregel die minstens de verdienste heeft dat die wel de problematiek op de kaart zet en een appel doet aan mensen die langdurig ziek zijn. Maar volgens mij is het niet wervend genoeg.
Dan is er ook het RIZIV, dat een samenwerkingsakkoord heeft waar het aantal trajecten wordt opgekrikt met ‘terug naar werk’-coördinatoren, en ook andere kanalen die kunnen zorgen voor een toeleiding. Voor mij blijft dat allemaal nog vrij flou om echt tot successen te komen. Je zou eigenlijk bijna structureel moeten, als iemand langer dan – ik zeg maar iets – zes maanden ziek wordt, in plaats van te zeggen wat die persoon niet meer kan, een inschatting maken van wat die persoon wel nog kan. Je zou moeten automatisch een aantal trajecten in gang steken. Ik denk dat door onze budgettaire situatie en onze arbeidskrapte echt wel alle knipperlichten op donkerrood staan om rond zo’n systematische aanpak verder te werken. In die zin juich ik het idee toe van de minister om op lokaal niveau netwerken met de eerstelijnszones te creëren. Dat is een goede stap.
Probeer ook samen te werken met sectorfederaties. Als sectorfederaties via hun opleidingsfondsen op een of andere manier kunnen zien wie binnen een sector langdurig ziek is, dan kunnen ze misschien mensen met kennis over die sector richting jobs toeleiden, die aangepast zijn voor die mensen en waarmee het wel zou kunnen lukken. En een volgende stap zou bijna zelfs intersectoraal kunnen zijn. Ik zou eerst een sectorstap nemen. Dat zijn dingen die, in afwachting van een deftig kader, zinvolle experimenten kunnen zijn waar we vandaag echt hard op moeten inzetten.
De voorstellen zijn genoteerd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.