Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik zag het pas later, maar ik denk dat er een woordje te veel in de titel staat. Dit gaat niet over een mogelijke, maar echt wel over een flagrante ongelijke fiscale behandeling. Voor alle duidelijkheid, ik heb er geen last van, want ik ben niet of nog niet in een of ander huwelijksstelsel. Als je gehuwd bent onder het stelsel van scheiding van goederen, kun je ervoor opteren om bepaalde goederen toch gemeenschappelijk te maken. Dat wordt het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) genoemd. Ook partners die wettelijk samenwonen, kunnen daarvoor opteren.
– Arnout Coel treedt als voorzitter op.
Dat is toch wel een rare situatie. Partners die wettelijk samenwonen, kunnen ook van zo’n TIGV genieten, maar zij hebben een heel andere fiscale grondslag. Als je gehuwd bent, dan val je onder het algemeen vast recht. Dan betaal je daarvoor meestal een vergoeding van 50 euro. Dat gaat ook via de federale schatkist. Als je wettelijk samenwoont, dan wordt dat beschouwd als een gewone onverdeeldheid, en dat betekent in de praktijk dat je daar dan schenkbelastingen op moet betalen. Kort gezegd, als je beslist om bepaalde goederen zo toch gemeenschappelijk te maken, dan betaal je daar als gehuwde 50 euro voor, maar als wettelijk samenwonende betaal je daar dan tot enkele duizenden euro’s aan schenkbelasting op.
Minister, vindt u dat dat onderscheid tussen beide rechtvaardig is? Kunnen we dat eventueel toch niet gelijkschakelen, met een aantal interpretaties die daaraan kunnen worden gegeven? Als dat toch niet mogelijk is, zou u voor wettelijk samenwonenden dan toch niet een verlaagd tarief van 3 procent kunnen toepassen, in plaats van 12 procent, zodat dat verschil toch alleszins veel kleiner wordt? Dit gaat immers eigenlijk over eenzelfde rechtsfiguur, zoals dat heet, en dan is het toch raar dat er een ongelijke behandeling is naargelang men nu gehuwd is of wettelijk samenwoont.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer Vande Reyde, dank u wel voor uw vraag. Men heeft mij attent gemaakt op het een of ander TikTokfilmpje van u en de potentiële link met de vraag, maar goed, ik weet niet of dat zo is.
Allereerst wil ik erop wijzen dat, ondanks wat sommigen mogen suggereren, er in deze kwestie geen sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. Er is namelijk nog steeds een verschil tussen een huwelijk enerzijds en wettelijk samenwonen anderzijds. De burger is vrij om zijn samenlevingsvorm te kiezen. Aan deze keuze zijn, net als bij elke andere keuze, gevolgen verbonden. In dit geval zijn dat de burgerrechtelijke rechten en verplichtingen die eigen zijn aan het gekozen statuut en die voor elk van deze statuten kunnen verschillen. De fiscale regelgeving moet deze keuze en haar burgerrechtelijke gevolgen respecteren.
Het verschil in fiscale behandeling tussen enerzijds de onverdeeldheid gecreëerd tussen wettelijk samenwonenden en anderzijds een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen van echtgenoten gehuwd onder het stelsel van de scheiding van goederen, is het gevolg van de wijze waarop de federale wetgever elk van deze unieke samenlevingsvormen heeft vormgegeven. Ik begrijp dat het begrip TIGV voor verwarring kan zorgen, maar tussen wettelijk samenwonenden kan er voor alle duidelijkheid geen gemeenschappelijk vermogen bestaan. Zo’n TIGV wordt tussen wettelijk samenwonenden burgerrechtelijk beschouwd als een gewone onverdeeldheid. Daarom stelt standpunt 16100 van VLABEL, dat trouwens al dateert van 2016 en dat het oude federale standpunt overnam, dat bij de overdracht van een breukdeel van een onroerend goed dat breukdeel moet worden belast volgens het desbetreffende evenredig recht in de registratiebelasting. Het fundamentele verschil met een TIGV tussen echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen is dat dat in deze context wel een gemeenschappelijk vermogen is, waarbij de spelregels inzake het huwelijksvermogensrecht moeten worden gerespecteerd. Dat is de kern van het verhaal. Zo kunnen de echtgenoten onder andere niet eenzijdig de verdeling ervan vorderen.
De conclusie is dus dat een gewone onverdeeldheid niet op dezelfde manier kan worden belast. Daarmee zouden we negeren dat de burger een weloverwogen keuze heeft gemaakt voor een specifieke samenlevingsvorm met zijn eigen rechten en verplichtingen.
Op uw tweede vraag om de voorwaarde van het samen en gelijktijdig verkrijgen van de geheelheid in volle eigendom uit de wetgeving te schrappen, kan niet worden ingegaan. De effecten daarvan zouden ruimer zijn dan het door u beoogde doel. Deze vereiste heeft tot gevolg dat het tarief van 3 procent niet kan worden toegepast als de verkrijgers samen, ongeacht hun aandeel in de verkrijging, het goed niet gelijktijdig verkrijgen. Met ‘gelijktijdig’ wordt in dit verband bedoeld: een verkrijging in een en dezelfde akte of een verkrijging in twee of meer akten van dezelfde datum. Die voorwaarde is niet alleen een essentieel kenmerk van het verlaagd tarief voor de aankoop van de enige eigen gezinswoning, maar ook van de andere verlaagde tarieven die daarop voortbouwen, en van de bijkomende rechtenvermindering. Als een van de wettelijk samenwonende partners een eigen onroerend goed in onverdeeldheid wil brengen, is aan die voorwaarde niet voldaan.
Tot slot wil ik u erop wijzen dat het samen aankopen van een woning ongeacht de gekozen samenlevingsvorm fiscaal op eenzelfde wijze wordt behandeld, en dus in aanmerking kan komen voor het verlaagd tarief van 3 procent.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Het doet me deugd dat u mijn TikTok volgt. Ik wist niet dat u aanwezig was op TikTok.
Ik heb duidelijk gezegd dat ‘men’ mij daarop gewezen heeft.
Ja, dat is dan altijd zo als je het zelf gezien hebt, maar dat je het niet wilt toegeven.
U hebt me alleszins afgeleerd om daar ooit nog naar te kijken. (Gelach)
Kijk, de sfeer is al …
Maar om de sfeer weer wat zwartgalliger te maken: ik ga niet helemaal akkoord met uw verweer. Ik vind wel degelijk dat er op het vlak van handeling geen enkel verschil is wanneer gehuwden of wettelijk samenwonenden die techniek toepassen. Het gaat bij beiden over dezelfde daad. Professor Ruysseveldt heeft daar onlangs in de Nieuwsbrief Registratierechten – ik heb dat niet zelf gevonden, mijn studiedienst heeft dat gevonden – een hele uitleg over gedaan, ook om te zeggen dat er eigenlijk geen wezenlijk verschil is tussen beiden. Dat kan er ook voor zorgen dat VLABEL daarover voortaan een ander standpunt inneemt. U zegt dat u het standpunt van de FOD Financiën hebt overgenomen, zoals dat voor 2015 gold. Oké, dat kan ik begrijpen. Maar niks weerhoudt VLABEL om daarover een ander standpunt in te nemen. We hebben dat in het verleden al meermaals gedaan. Het is trouwens zo dat zelfs de FOD Financiën voor 2012 daar ook een ander standpunt over had. Je kunt als VLABEL perfect beslissen dat wij het wel rechtvaardig vinden dat beiden op dezelfde manier daarop beoordeeld worden. Ik zou me niet vastpinnen op dat standpunt van de FOD Financiën. Wat we Vlaams doen – u weet dat – doen we doorgaans toch beter of willen we toch beter doen. Als u een verschillende situatie ziet tussen gehuwden en wettelijk samenwonenden, dan is het toch logisch dat we dat op Vlaams niveau toch beter proberen te maken dan hoe het voorheen bestond.
Wat die 3 procent betreft, dat is wel een goede uitleg, dat dat daar dus toch onder kan vallen. Dat is een goede zaak, maar het zou natuurlijk gewoon beter zijn dat ze allebei hetzelfde beoordeeld worden. Volgens mij weerhoudt niks VLABEL om dat te doen. Nogmaals de vraag: zou u dat ten minste kunnen onderzoeken? Ik snap dat u op dit moment niet kunt zeggen dat we dat gaan doen. Misschien kunt u wel aan VLABEL of wie dan ook daarover een onpartijdig juridisch advies vragen of dat eigenlijk een manifeste discriminatie is en of daar eventueel pistes zijn om die te verhelpen. Dat zou misschien een weg vooruit kunnen zijn.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer Vande Reyde, u zegt dat ik het standpunt van de FOD Financiën zou volgen. Het is mijn eigen standpunt. U zei op een bepaald moment dat een huwelijk en wettelijk samenwonen dezelfde daad is, maar dat is onzin. U hebt gezegd ‘het gaat bij beiden over dezelfde daad’, letterlijk, ik heb het hier opgeschreven. Dat is natuurlijk niet het geval. Als dat zo zou zijn, was er nooit het statuut van wettelijk samenwonen gekomen. Want het is net om mensen een andere keuze te geven dat dat statuut ontwikkeld is. Daar hangt dan ook een andere fiscale behandeling aan vast. In dit geval zegt u dan tegen mij dat wij de keuzes die gemaakt worden in het burgerlijk recht en het familiaal vermogensrecht – die aan de overkant van de straat bepaald worden – fiscaal toch gelijk moeten stellen. Nee, zo gaat het niet. Men heeft er zeer specifiek voor gekozen om er twee verschillende statuten van te maken. Dat betekent ook dat die een verschillende fiscale behandeling hebben. Dat is ook omdat er om een bepaalde reden – dat lijkt me niet het onderwerp van de commissie hier te zijn, ik kan u dat ook uit persoonlijke overwegingen zeggen –, verschillende keuzes gemaakt worden tussen al dan niet trouwen of wettelijk samenwonen of, een derde keuze, feitelijk samenwonen.
Ik herinner me trouwens dat er een paar jaar geleden een discussie was in het kader van het verdeelrecht. Dat had een heel slechte bijnaam: de miserietaks. Als mensen uit elkaar gingen, moesten ze ook belasting betalen. Dat is een tijdje verhoogd naar 2,5 procent en dan weer teruggeschakeld naar 1 procent. Op een bepaald moment is daar de discussie geweest dat ook feitelijk samenwonenden van die verlaging moeten kunnen genieten. Over die vraag is toen heel veel discussie geweest. Het is niet in dat kader, maar nadien heeft het Grondwettelijk Hof daar ook uitspraak over gedaan. Het statuut van feitelijk samenwonen verschilt wel degelijk met dat van wettelijk samenwonen. Daar was een hele onderbouwing van. Het is vooral een doelbewuste keuze van mensen om voor dit, geen of een ander statuut te kiezen. En ja, dan verschilt ook de fiscale behandeling. U zegt dat wij anders zouden kunnen kiezen. Nee, het fiscaal recht volgt het burgerlijk recht en het familiaal vermogensrecht. Hier zijn de regeling zoals die nu bestaat en het standpunt dat nu gehanteerd wordt, perfect logisch en te verantwoorden.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik heb dat misschien zo gezegd, maar dan heb ik me verkeerd uitgedrukt, waarvoor mijn excuses. Ik zeg niet dat beide stelsels hetzelfde zijn. Ik zeg dat de daad van die TIGV hetzelfde is. Ik zou daar graag professor Ruysseveldt over citeren. Ik zal u die nieuwsbrief eens doorsturen. Hij zegt om eerder te kijken naar de hoedanigheid van partijen die betrokken zijn bij de inbreng, het stelsel waar ze onder liggen. Er dient gekeken te worden naar de verrichting en dat is de creatie van een TIGV. Dus die daad van die TIGV is bij beide stelsels hetzelfde. Wij moeten toch in een wereld leven, los van het stelsel dat je kiest, dat je op een gelijke manier voor een gelijke daad fiscaal behandeld wordt. Dat lijkt me toch logisch. Het is toch niet omdat er verschillen bestaan tussen stelsels dat je voor eenzelfde daad aparte tarieven hebt. Daar moeten we naartoe gaan, dat als je daar een verschil hebt dat je niet kunt verklaren op basis van de werkelijke inhoud, dat je gewoon moet kijken of je dat kunt afschaffen. Dat gaat hier mits een simpele wijziging van het standpunt van VLABEL.
De vraag om uitleg is afgehandeld.