Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in het Vlaamse regeerakkoord 2019-2024 werd afgesproken: “Om de jeugdsport te versterken onderzoeken we de mogelijkheden om een Vlaams jeugdsportfonds op te richten. Via het samenbrengen van private en publieke middelen creëren we een hefboom om de sportdeelname en professionele begeleiding van de jeugd te maximaliseren. We bekijken hierbij ook de linken met de vrijstelling bedrijfsvoorheffing, haar bestedingsplicht en bestaande vergoedingsmechanismen in de jeugdsport.”
Tijdens de bespreking van de beleids- en begrotingstoelichting 2021 (BBT) kondigde de minister aan dat er een onderzoek zou worden uitgevoerd naar diverse juridisch-technische mogelijkheden om de nodige financiële middelen te verzamelen in een jeugdsportfonds. Er werd toen gezegd: “Met het oog op het jeugdsportfonds is de onderzoeksfase aan de gang, die literatuurstudie en interviews met experts behelst. Op basis van de informatie die dit oplevert, komen er verschillende scenario’s met een beschrijving van hun pro’s en contra’s. Deze materie is erg complex, duidt de minister, die in juli 2021 de eerste bevindingen hoopt te kunnen voorleggen.”
In antwoord op vragen van mij en collega’s tijdens de bespreking van de BBT Sport 2022 verduidelijkte de minister dat “Sport Vlaanderen goed functionerende sportfondsen uit Nederland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten heeft gebenchmarkt. Een eerste conclusie is dat dergelijke fondsen appelleren aan het maatschappelijk verantwoorde ondernemen. Heel vaak ligt de focus op de kansenprofielen in de samenleving, zoals mensen met een beperking, en kansarme jongeren. Vooral lokale initiatieven en projecten spelen er een rol in. De nabijheid van de geboden ondersteuning blijkt cruciaal. Die steun wordt dan best ook gedragen en financieel gevoed vanuit de hogere overheid. Het projectmatige karakter maakt structurele steun op lange termijn minder voor de hand liggend. Het vergelijkende onderzoek brengt ook een fundamenteel onderscheid aan het licht tussen de Angelsaksische en Europees-continentale benadering van de financiering van dergelijke fondsen.”
Bij een kansengroepenbeleid wordt ook de beleidsdomeinoverschrijdende ondersteuning belangrijk, en dan zijn de lokale bruggenbouwers nodig. Vandaar dat verschillende experts de UiTPAS als belangrijke instrument zien voor kansengroepen.
Samengevat is het de ambitie van de Vlaamse Regering om een fonds te ontwikkelen dat alle jongeren een kwaliteitsvolle sportopleiding garandeert, liefst binnen de eigen sportclub. De minister houdt de evolutie van de RSZ-regeling en bedrijfsvoorheffing voor professionele sporters nauwlettend in het oog. Daarover is op federaal niveau een debat aan de gang. Ideaal wordt daarmee een herbestemming mogelijk naar de jeugdsport op basis van een dergelijk fonds. Als de fiscale voordelen sterker worden gekoppeld aan jeugdsportdoelen, zou dat ze enerzijds rechtvaardiger maken en ze anderzijds effectief doen terechtkomen op de oorspronkelijk beoogde bestemming, analyseert minister Weyts. Dan kunnen de gemeenschappen, door hun bevoegdheid voor jeugdsport, ook een grotere bevoegdheid in het dossier krijgen.
U zei ook dat u een gesprek zou hebben met federaal minister Vincent Van Peteghem met een heel concrete vraag uit de sportwereld. Deze neemt akte van de federale beslissingen over de RSZ-regeling – het zou over 30 miljoen euro gaan – terwijl de oefening met betrekking tot de bedrijfsvoering nog niet helemaal is afgerond. De sector vraagt om in het voorjaar van 2022 met betrokkenheid van de deelstaten een en ander te bekijken. Daartoe lijkt de federale minister ook wel bereid.
Minister, wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van een jeugdsportfonds dat voor alle jongeren een kwaliteitsvolle jeugdsportopleiding garandeert, liefst binnen de eigen sportclub?
Wat is het resultaat van het overleg dat u hebt aangekondigd met de federale minister van Financiën over de mogelijkheden om de RSZ-regeling en bedrijfsvoorheffing voor profsporters te herbestemmen voor een jeugdsportfonds?
Welke andere maatregelen zult u nemen om een doeltreffend investeringsbeleid voor jeugdsport te realiseren?
Minister Weyts heeft het woord.
Vanuit Vlaanderen investeren we heel wat in jeugdsport. We weten uit wetenschappelijk onderzoek dat, als we erin slagen om kinderen en jongeren aan het sporten te krijgen, de kans veel groter is dat men op latere leeftijd nog steeds aan sport doet. Dat is alvast een win-win. Vanuit Sport Vlaanderen investeren we zeer gericht in jeugdsport op verschillende manieren.
Ik moet het niet toelichten, maar ik heb recent nog het SportKompas een duw proberen te geven en een extra financiering gegeven. Ik heb gebruikgemaakt van de bevoegdheid die in dezen samenvalt tussen Onderwijs en Sport. Het loopt goed. We gaan echt aan de kar trekken vanuit de ratio ‘als Mozes niet naar de berg gaat, gaat de berg naar Mozes’. Je ziet dat het vele ogen van kinderen en ouders opent. Als we zelf naar de school gaan en zelf de kinderen testen en zelf een rapportje meegeven waaruit blijkt op welke sportdisciplines zij verhoudingsgewijs beter scoren dan hun leeftijdsgenoten, dan heeft dat een ongelooflijk positief effect. Als je dat dan nog eens kunt koppelen aan alle sportclubs in de nabijheid waar je je naar kunt richten, dan maak je het toch iets moeilijker voor ouders om ‘neen’ te zeggen tegen het aanbod en tegen het zetten van de stap naar een sportclub.
Dat is maar een van de elementen van de meer dan 21 miljoen euro die jaarlijks in de basiswerking van sportfederaties wordt geïnvesteerd voor de promotie van de sporten, de opleiding van trainers en andere basisopdrachten. Daar zit natuurlijk ook de ondersteuning voor de jeugd bij. Via de beleidsfocus jeugdsport voorzien we jaarlijks 2,5 miljoen euro voor de ondersteuning van kwalitatieve jeugdsportclubs.
Ik kan zo nog even doorgaan, maar we willen ook andere opportuniteiten verzilveren en mogelijk ook een hefboomeffect realiseren door de betrokkenheid van de private sector via een jeugdsportfonds. De voorbije periode is er voorbereidend werk geleverd door Sport Vlaanderen, dat een onderzoek heeft gedaan met de benchmarking van buitenlandse voorbeelden. Een van de conclusies is dat fondsenwerving van private middelen vanuit de Vlaamse administratie zelf juridisch-technisch niet zo evident is. Ook uit de studie van Deloitte naar alternatieve financieringsbronnen voor het versterken van de sportsector, kwam het oprichten van een sportfonds voor het werven van private middelen voor de sport als mogelijkheid naar voren. Sport Vlaanderen is dan ook in overleg met de Vlaamse Sportfederatie om te bespreken of en hoe we dit samen vorm kunnen geven. We zetten dus stappen vooruit in dit dossier.
Wat betreft de herbestemming van de middelen van RSZ en bedrijfsvoorheffing, wil ik toch aanhalen dat ik het jammer vind dat de Federale Regering de aanpassingen aan RSZ en fiscaliteit zonder degelijk overleg met het sportbeleid van de gemeenschappen heeft gedaan. Ik heb daar nochtans een heel duidelijke visie op en ik heb dat ook laten weten. Ik heb één telefonisch contact gehad met minister Van Peteghem met de vraag om ons nauwer te betrekken, maar daar heb ik geen repliek meer op gekregen.
Ik wil de dialoog over elk alternatief aangaan – de sportsector ook, denk ik – uitgaande van enkele principes. Ik zeg ze even uit het hoofd. We moeten zo maximaal mogelijk de budgettaire massa die vandaag naar de sportsector vloeit, behouden. Men heeft altijd gezegd dat die fiscale voordelen en vrijstellingen in het teken dienden te staan van investeringen in de jeugdopleiding. Welaan, laat ons die oorspronkelijke doelstelling, die in de praktijk – eufemistisch gesteld – niet volledig wordt gerealiseerd, opnieuw opvissen en de instrumenten om dat doel te bereiken, versterken. Ik denk dat daar mogelijkheden voor zijn en dat vanuit dat oogpunt en vanuit de bevoegdheid voor sport en jeugd de deelstaten een concrete rol moeten krijgen, zowel bij de organisatie van het instrumentarium als bij de controle en het uitoefenen van toezicht op de correcte besteding van die middelen in functie van de oorspronkelijke doelstellingen, namelijk versterking van het jeugdbeleid in onze sportclubs.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Het SportKompas hebben we al een aantal keer besproken en ondersteund. Dat is een heel mooi concept. We moeten kinderen van kleins af aan stimuleren om te sporten. Dus, daarover zeker geen verkeerd woord.
In uw antwoord voel ik dat het nog wat onzeker is en dat er nog heel wat onderzoek moet gebeuren om verder te kunnen met de oprichting van een jeugdsportfonds. Eigenlijk hoor ik hier vandaag niet heel veel nieuws ten opzichte van de bespreking van een beleids- en begrotingstoelichting. Wat is de volgende fase? Zal er nog verder onderzoek gebeuren? Zullen er nog verdere gesprekken zijn? Komen die er nog met Sport Vlaanderen om tegen 2024 zo'n jeugdsportfonds te hebben of is het eerder onzeker en moeten we de timing afwachten?
Minister Weyts heeft het woord.
Het is niet zo'n simpele zaak. Verwevenheid van overheidsmiddelen en private middelen is nu eenmaal niet zo eenvoudig. Het onderzoek is intussen afgerond, waarbij vooral naar buitenlandse voorbeelden is gekeken hoe we met een soortgelijk sportfonds aan de slag zouden kunnen in Vlaanderen. Men heeft daarvoor gekeken naar Nederland, Engeland, Noorwegen en de Verenigde Staten.
Daarnaast wordt ook de reikwijdte onderzocht van de resolutie van het Europees Parlement over de geïntegreerde benadering op sportbeleid, waarin ook wordt aanbevolen aan de lidstaten om actief gebruik te maken van de eigen belastingsystemen, btw-uitzonderingen en belastingvoordelen ten gunste van de ‘grassrootssport’. Dat wordt als dusdanig omschreven.
We willen daar graag stappen vooruit zetten, en daarom vind ik het goed dat u zelf de twee zaken met elkaar vermengt. Ik zou ook graag zien gebeuren dat we de voordelen inzake RSZ en andere fiscale voordelen, die budgettaire massa, de voordelen die daarvoor worden toegekend, zouden toewijzen aan zo’n fonds en vervolgens de deelstaten laten controleren dat clubs die een grotere bijdrage hebben geleverd aan dat betrokken fonds, een trekkingsrecht kunnen uitoefenen a rato van hun eigen bijdrage, maar dat er toch ook wel een zekere sokkel van solidariteit zou spelen. Dat zou heel transparant, solidair en productief kunnen zijn.
Dus, ik vind het goed dat u de suggestie doet om die twee aspecten samen te brengen, maar ik ben wel afhankelijk van het overleg en de samenwerking met de Federale Regering. Ik heb ondertussen een tijdje geleden een eerste echt goed contact gehad met minister Van Peteghem. Ik hoop dat we ergens kunnen landen. Alleszins tonen wij ter zake bereidheid.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende antwoorden. Het is goed dat we verder afwachten wat er nog staat te gebeuren. Het is 2022. Als we het regeerakkoord op dit punt willen uitvoeren, dan moeten we nog een aantal stappen vooruit zetten in de hoop dat er nog een overleg met federaal minister Van Peteghem kan gebeuren om een en ander te verduidelijken. We zullen dit dossier blijven opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.