Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de slechte verstandhouding tussen de minister en de vakorganisaties
Vraag om uitleg over de reactie van de vakbonden op de plannen van de Vlaamse Regering om de drempel voor de privatisering van zorg te verlagen
Verslag
De heer Ongena heeft het woord.
Allereerst wil ik collega De Loor en collega Vandecasteele bedanken om deze vraag om uitleg met een week uit te stellen omdat ik vorige week verhinderd was. Minister, een tijdje geleden viel er een persmededeling in onze bus van het gemeenschappelijk vakbondsfront met betrekking tot ‘de problematiek minister Somers/Vlaamse Regering’. In dat bericht wordt nogal fel van leer getrokken tegen de goedkeuring van een voorontwerp van wijzigingsdecreet over het lokaal bestuur. Een doorn in het oog is vooral het voornemen van de Vlaamse Regering om de regels over de verzelfstandigings- en samenwerkingsvormen te optimaliseren.
Concreet wil de Vlaamse Regering artikel 514, paragraaf 2 van het decreet over het lokaal bestuur aanpassen. “Voortaan moet een lokaal bestuur niet langer de noodzaak aantonen om samen te werken met een private partner in het kader van de oprichting van een woonzorgvereniging of op de toetreding tot een woonzorgvennootschap. Alleen de meerwaarde van de samenwerking met de private partner moet nog aangetoond worden naast de meerwaarde van deze samenwerking in een privaatrechtelijke persoon.”
De vakbonden zien hierin een ‘achterbakse’ poging om de welzijnssector te privatiseren. Meteen wordt er ook een zware oekaze gesteld in hun persbericht: “dergelijk achterbaks manoeuvre sluit de deur voor enig ander gesprek met de minister en zijn gevolg”. Ik vind dit eerlijk gezegd nogal zware bewoordingen die me wel wat verontrusten.
Naar aanleiding van dit persbericht had ik u graag de volgende vragen gesteld, minister.
Wat is uw reactie op deze ‘vriendelijke’ mail aan u?
Kunt u verduidelijken welk doel de Vlaamse Regering heeft met de wijziging van artikel 514, paragraaf 2 van het Decreet Lokaal Bestuur?
Is die wijziging gebaseerd op een vraag of een nood uit de welzijnssector? Kunt u daar wat meer toelichting bij geven?
Deelt u de vrees van het vakbondsfront dat deze wijziging zal leiden tot een volledige privatisering van de welzijnssector?
Ten slotte, en niet onbelangrijk: men wil niet meer met “u en uw gevolg” samenzitten. Welke gevolgen heeft dit persbericht voor de lopende besprekingen met de vakorganisaties over een nieuw statuut voor het Vlaams en lokaal overheidspersoneel?
De heer De Loor heeft het woord.
Voorzitter, deze problematiek kwam al een aantal keren aan bod, zowel in deze commissie als in de plenaire vergadering. Het betreft de verstandhouding tussen de minister en de vakorganisaties die al een hele tijd tegen het vriespunt aanschurkt.
Na moeizame besprekingen in overlegcomités over impactvolle dossiers, kreeg u net na vorige zomer het dossier van de privatisering van de thuiszorg in Oostende op uw bord, minister. Daarbij hebt u, nadat er een klacht werd ingediend, de visie van uw eigen administratie – het Agentschap Binnenlands Bestuur – inclusief het voorstel van vernietigingsbesluit, naast u neergelegd om toch de privatisering toe te staan. Deze demarche leidde ertoe dat het gemeenschappelijk vakbondsfront in januari van dit jaar in een scherpe brief stelde dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen u en de syndicale organisaties. Minister, toen u in deze commissie verschillende vragen kreeg over die vertrouwensbreuk, antwoordde u dat het louter om een meningsverschil zou gaan en dat u het vertrouwen zou herstellen en meer rekening zou houden met de verzuchtingen van de syndicale organisaties.
Ondertussen staan we een aantal maanden verder en blijkt dat het water tussen u en de vakorganisaties nog steeds diep is en zelfs dieper wordt, heb ik de indruk. In een recente mededeling stellen de drie vakbonden dat ze nog niet verder zijn geraakt dan “enkele halfslachtige nota’s zonder inhoud”. Bovendien zijn de syndicale organisaties niet te spreken over de principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering van een voorontwerp van wijzigingsdecreet over het lokaal bestuur. Het voorontwerp van decreet zou opnieuw een “verdoken privatiseringspoging” zijn van de Vlaamse Regering.
De vakbonden zijn van oordeel dat u opnieuw aantoont dat het algemeen belang niet wordt gediend en dat de kwaliteit, de toegankelijkheid, de betaalbaarheid en de onafhankelijkheid van de publieke dienstverlening niet worden gewaarborgd. Daarom besluiten de drie vakbonden hun brief met een bevestiging van hun wantrouwen in u, minister, en in de voltallige Vlaamse Regering.
Vandaar kwamen er een aantal vragen in mij op, minister.
Hoe beoordeelt u de huidige verstandhouding met de vakbonden? Begrijpt u dat de vakbonden u wantrouwen?
Welke stappen hebt u al gezet om het vertrouwen te herstellen? Welke stappen zult u nog zetten om dat vertrouwen te herstellen?
Dreigt het blijvend wantrouwen tussen enerzijds de vakbonden en anderzijds u en de Vlaamse Regering de onderhandelingen over een gedragen hervorming van het personeelsstatuut en andere impactvolle dossiers te hypothekeren?
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister Somers, het water wordt inderdaad precies alleen maar dieper tussen u en de syndicale organisaties. Dat is een probleem omdat dat organisaties zijn die een groot deel van de werkende mensen vertegenwoordigen, en hier de publieke diensten. Het wordt alleen maar een groter probleem. De vakbonden wijzen ook op het maatschappelijk belang van de publieke dienstverlening die de personeelsleden elke dag uitvoeren.
Maar ik wil het ook iets breder trekken: minister Somers, ik vind het frappant dat jullie geboekstaafd blijken te willen zijn als regering die finaal de privatisering van de zorg er helemaal wil doorduwen. We hebben het hier al een paar keren over gehad. Er is een groot maatschappelijk debat op gang gebracht. We hebben het over het Zorgbedrijf Antwerpen gehad. We hebben het over thuiszorg in Oostende gehad. Keer op keer wilden jullie volop gaan voor de privatisering van de zorg. Ja, u kijkt vreemd, minister Somers, maar u hebt dat de vorige keren in de commissievergadering alleszins serieus verdedigd. Bon, hoe meer jullie het deksel op de neus krijgen, hoe meer jullie de drang blijven voelen om blijkbaar op allerlei mogelijke manieren die zorg verder te gaan privatiseren.
In Oostende hebben jullie het deksel op de neus gekregen. Eigenlijk was het decretaal niet mogelijk om de thuiszorg van Oostende te privatiseren. U hebt daar dan toch uw eigen voet tussen de deur gezet en dat alsnog laten doorgaan, met als gevolg een vertrouwensbreuk met de vakbonden. Maar nu komen we in het derde hoofdstuk van de privatisering van de zorg. Eerst hadden we het privatiseringsdecreet van de heer Ongena. Daarna hebben we de thuiszorg van Oostende gehad. Nu hebben we het voorontwerp van decreet tot wijziging van het Decreet Lokaal Bestuur, waarbij niet langer de noodzaak om samen te werken met de private partners aangetoond moet worden, maar de meerwaarde voldoende is. In datzelfde voorontwerp van decreet staat ook dat de meerwaarde van alles kan zijn: dat mag gewoon zijn dat de private partner nabij is, of je geeft een aantal tips waarmee je op een laagdrempeligere manier kunt overgaan tot privatisering van de zorg.
Minister Somers, ik vind het bijzonder dat er – opnieuw, net zoals met het privatiseringsdecreet – weinig woorden vuilgemaakt worden aan waarom u eigenlijk de noodzaak ziet om de drempel voor het privatiseren van de zorg te verlagen. Eigenlijk staat er gewoon in het voorontwerp: het blijkt dat het moeilijk is om de noodzaak te motiveren. Het is moeilijk om de noodzaak te motiveren, dus we laten de noodzaak wegvallen en de meerwaarde aantonen is voldoende. Dat is straf, want de kritiek van de sector bij het privatiseringsdecreet was net dat er op geen enkel moment verwezen wordt naar de kwaliteit of de betaalbaarheid van de zorg. Er wordt niet gezegd om een betere kwaliteit of betere betaalbaarheid van de zorg te krijgen. Gaan we hier wijzigingen brengen aan het decreet? Nee, opnieuw wordt zonder argumenten gezegd dat we de drempel voor privatisering willen verlagen om – dat hoor ik toch – te optimaliseren. De regels moeten geoptimaliseerd worden, maar waarom? Of met welke onderbouwingen? Dat is dan een grote vraag.
Minister Somers, ik wil u wijzen op een onderzoek dat de Vlaamse overheid zelf besteld heeft bij de UGent, een onderzoek over de verzelfstandiging en de samenwerking bij de uitvoering van zorgtaken van de OCMW’s, in opdracht van de Vlaamse overheid, zoals ik al zei. Die gaven toen, in 2019, een aantal zeer pertinente aanbevelingen die u op dit moment gewoon naast zich neerlegt, want het gaat over het verlagen van de drempel voor privatisering. Zij vragen zich af: als een lokale overheid gaat samenwerken met private spelers, in welke mate zijn er dan ‘non-profitvermomde’ commerciële spelers actief? En vormt dat een probleem vanuit maatschappelijk oogpunt? U weet even goed als ik dat er op dit moment heel wat vzw’s bestaan die rijden voor grote commerciële groepen. Elke grote commerciële groep heeft zo heel wat vzw’s onder zich. Als je gaat privatiseren, zoals de thuiszorg in Oostende naar een vzw, kan dat even goed een ‘non-profitvermomde’ commerciële speler zijn. Maar ze stellen zich ook vragen over de krachtsverhoudingen tussen het lokaal bestuur en de private partners. Ze denken dat dat scheefgetrokken is en dat je daardoor een slechte bestuurskracht kunt hebben over die zorgtaken.
Daarnaast, minister Somers, is er ook een onderzoek geweest voor de Eerste Kamer in Nederland. Daar wordt ook gezegd dat alle beloftes over privatiseringen van zorg in het verleden heel vaak niet waargemaakt worden.
U laat het na om inhoudelijke argumenten te geven om de privatisering van de zorg door te duwen, nu op een derde manier. En er zijn heel wat argumenten die zeggen dat je daar niet ondoordacht mee moet omgaan, maar wel doordracht.
Minister, kunt u uitleggen waarom de Vlaamse overheid de drempel voor privatisering wil verlagen?
Hoe reageert u op de vragen en de bezorgdheden van het verenigd vakbondsfront die geuit werden in het persbericht van 2 mei 2022?
Zult u binnen de regering het belang van publieke zorg bepleiten en het betreffende voorstel uit de decreetwijziging halen?
Minister Somers heeft het woord.
Ik dank de drie collega’s voor de vraagstelling. Ik zal trachten gebundeld te antwoorden.
Ik ga eerst in op de grond van de zaak, namelijk de voorgestelde aanpassing van artikel 514, paragraaf 2 van het decreet over het lokaal bestuur.
De organieke regelgeving voorziet al sinds 1 januari 2013 in een machtiging voor het OCMW om voor woonzorgverenigingen samen te werken met een private partner. Dat is al zo sinds 1 januari 2013. Dat werd bij de inwerkingtreding van het decreet over het lokaal bestuur in 2019 nog eens bevestigd. Ik heb toen niemand van de vakorganisaties gehoord. Die externe, private partner moet een rechtspersoon zijn die zonder winstoogmerk een belangeloos doel nastreeft of volgens de wet erkend is als een sociale onderneming. Samenwerken met de zo gevreesde commerciële zorg was en is géén optie. Daar wordt, voor alle duidelijkheid, niet aan getornd.
De wijziging die we in het voorontwerp van wijzigingsdecreet doorvoeren, komt rechtstreeks uit een onderzoek van de universiteiten van Gent en Hasselt en gaat enkel over het feit dat het quasi onmogelijk is om het bewijs te leveren dat samenwerking met de beoogde partner absoluut noodzakelijk is voor de continuering van de dienstverlening. Het leveren van het bewijs van de meerwaarde is echter wel mogelijk. Dat is ook belangrijker, waardevoller en objectiveerbaarder. Deze aanpassing is volledig in de geest van de oorspronkelijke doelstelling van de decreetgever, namelijk het aantonen van het feit dat samenwerking met een private partner zonder winstoogmerk meer aangewezen is in vergelijking met andere realistische opties. Dit voeren we door op uitdrukkelijke vraag van de welzijnssector. Zij wensen meer rechtszekerheid.
Er is dus geen sprake van ‘het verlagen van de drempel voor privatisering van zorg’, mevrouw Vandecasteele. Een citaat uit het onderzoek van de universiteiten van Gent en Hasselt zal voor u mogelijk enige verduidelijking brengen. Ik citeer: ‘Dat er goede redenen moeten bestaan en zelfs een meerwaarde en dat deze tijdens het besluitvormingsproces zullen worden besproken ligt voor de hand. Dat echter in sommige gevallen een bijzondere motivering wordt vereist over ‘de noodzaak’ ligt minder voor de hand en schept rechtsonzekerheid ten aanzien van processen die net worden opgezet om het algemeen belang beter te dienen.’
Ik herhaal: woonzorgverenigingen zoeken net een private partner om het algemeen belang beter te kunnen dienen. Als ze niet zouden mogen samenwerken met andere, niet-commerciële partners, zouden velen het hoofd niet meer boven water kunnen houden. Maar blijkbaar mag een lokaal bestuur niet kiezen om – met het doel een betere zorg te verlenen – de ingezette medewerkers optimaal in te zetten. Onze OCMW-besturen bevinden zich immers in een sector waar schaal een grote rol speelt. Een grotere schaal op ondersteunende en overkoepelende diensten brengt meer efficiëntie en betere prijzen en creëert met andere woorden marge die men kan investeren in de echt belangrijke dingen, namelijk zorg en zorginfrastructuur.
Ik benadruk nogmaals dat zowel het samenwerkingsverband als de private partner waarmee men samenwerkt, geen commerciële doelen mogen nastreven. Dit gaat dus niet om samenwerking met de commerciële zorg, integendeel. In de praktijk gaat het vaak om initiatieven vanuit Caritas. Zij staan garant voor betaalbare en kwalitatieve zorg en manifesteren zich eveneens sterk in armoedebestrijding, daklozenopvang enzovoort. Winstbejag is hier echt niet te vinden, wel integendeel.
Uiteraard volgt dit voorontwerp van decreet nog de gebruikelijke weg: momenteel worden de nodige adviezen opgevraagd waarna het opnieuw zal worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering met het oog op een tweede principiële goedkeuring.
Er werden ook vragen gesteld rond de impact van het persbericht van de vakbonden op de lopende besprekingen. Dat is een persbericht, voor alle duidelijkheid – en daar mag geen twijfel over bestaan –, dat ik zowel naar toon als naar inhoud ten zeerste betreur.
Deze legislatuur staan nog twee belangrijke werven inzake personeel op de agenda van de Vlaamse Regering, namelijk: de opmaak van een nieuw modern kaderbesluit dat de rechtspositie regelt van het personeel van de lokale besturen, en de hervorming van het personeelsstatuut van de Vlaamse ambtenaren. Beide werven volgen een afzonderlijk traject en worden uitgewerkt zoals overeengekomen in het regeerakkoord en de beleidsnota.
Voor de lokale besturen werd vanuit de Vlaamse Regering het duidelijk engagement genomen om het kader waarbinnen de lokale besturen hun personeelsbeleid kunnen vormgeven, te vereenvoudigen en te moderniseren, met het oog op meer autonomie. Voor de personeelsleden van de Vlaamse overheid wil de Vlaamse Regering de arbeidsvoorwaarden van de statutaire en contractuele personeelsleden verder harmoniseren en toekomstgericht maken.
Wat de opmaak van een nieuw kaderbesluit voor de lokale besturen betreft, hebben we al een aantal belangrijke stappen gezet. Hiervan heb ik een overzicht gegeven op 16 juli 2021 in een mededeling aan de Vlaamse Regering. Een van de belangrijke stappen is dat ik in het najaar van 2021, vorig jaar dus, alle kansen heb gegeven aan informeel sociaal overleg tussen de vertegenwoordigers van de werkgevers en de vakbonden. Deze informele gesprekken werden begin 2022 afgerond. De volgende stap om de doelstelling te bereiken, is de opmaak van een ontwerpbesluit. Daaraan leggen we momenteel de laatste hand. Over een aantal weken willen we daarmee naar de Vlaamse Regering stappen voor een eerste principiële goedkeuring. Vervolgens gaan we met dit ontwerpbesluit naar Comité C1 om de onderhandelingen aan te vatten met de vakorganisaties. Wat ons betreft, heeft dit persbericht dan ook geen invloed op de onderhandelingen die nog moeten plaatsvinden.
Wat de hervorming van het personeelsstatuut van de Vlaamse ambtenaren betreft, blijven we aanbieden om informeel te overleggen om tot oplossingen te komen. Daarbij is luisterbereidheid aan beide kanten vanzelfsprekend heel belangrijk. Vorige week donderdag heb ik een gesprek gehad met de drie vakorganisaties, waarbij we een stapje dichter zijn gekomen tot wederzijds begrip. Wanneer de Vlaamse Regering de hervorming zal hebben goedgekeurd, zullen de formele onderhandelingen binnen de schoot van Sectorcomité XVIII nog starten.
Graag wil ik nog even het belang benadrukken van beide werven. De hervorming van de personeelsstatuten is een duidelijke vraag van het werkveld. Zonder twijfel moeten de besturen een dynamische en aantrekkelijke werkgever kunnen zijn om een professionele dienstverlening te kunnen garanderen en blijvend antwoorden te kunnen bieden op steeds complexere maatschappelijke vraagstukken. Stilzitten betekent dat besturen hiervan het slachtoffer worden in de huidige ‘war for talent’, terwijl we juist willen dat het belangrijkste bestuursniveau de beste mensen moet kunnen aantrekken. Dat is vandaag niet eenvoudig, gelet op het feit dat er een grote krapte is op de arbeidsmarkt en er meer dan 83.000 vacatures zijn bij VDAB. Ik ben me ervan bewust dat het invoeren van hervormingen niet altijd van een leien dakje loopt en kan leiden tot een aantal bezorgdheden. In beide trajecten reik ik dan ook de vakbonden de hand om samen te werken en samen in overleg te gaan, waarbij wij steeds bereid zijn om naar goede argumenten te luisteren en een constructieve oplossing te zoeken, die zo veel mogelijk tegemoetkomt aan alle bekommernissen van alle partijen.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik heb respect voor uw koelbloedigheid en de aanhoudende constructieve houding van u en uw gevolg. Dit moet immers toch moeilijk zijn als je zulke berichten binnenkrijgt. Men moet er aan vakbondszijde toch eens over nadenken of dat nu echt gaat helpen. Ik denk dat het ook steeds duidelijker wordt dat elke reden goed is om maar niet rond de tafel te gaan zitten om te onderhandelen over de twee belangrijke hervormingen die deze Vlaamse Regering in de steigers wil zetten, namelijk het statuut van de Vlaamse ambtenaren en dat van de lokale besturen.
Wat die lokale besturen betreft, hebben we het onlangs in de plenaire vergadering nog gehad over het grote tekort aan maatschappelijk werkers. De ‘war for talent’ waarnaar u verwees, woedt in alle hevigheid. Lokale besturen vinden steeds moeilijker mensen, onder andere maatschappelijk werkers. Dat zijn dus mensen die instaan voor het beantwoorden van sociale noden van mensen. Vanuit een sociale bewogenheid heeft men er dus alle belang bij om die lokale besturen sterker te maken om maatschappelijk werkers te kúnnen aanwerven, zodat we mensen kunnen helpen die met sociale vragen en noden zitten. Ik denk dus dat men er aan vakbondszijde misschien toch eens over moet nadenken of de halsstarrige houding die men nu aanneemt, echt wel bijdraagt tot een warm Vlaanderen, en dan zeker warme steden en gemeenten.
Minister, ik heb eigenlijk nog maar één bijkomende vraag. U hebt wat inzage gegeven met betrekking tot de timing, maar het lijkt me toch wel cruciaal dat er ook een duidelijk signaal komt dat we echt werk gaan maken van dat nieuw lokaal statuut, gelet op de uitdagingen waarvoor de steden en gemeenten staan. Ik heb het dan even niet over dat Vlaams statuut. Wanneer denkt u, als alles is doorlopen, dat de steden en gemeenten daadwerkelijk dat nieuwe kaderbesluit en de grotere autonomie die daarin zit, zullen krijgen, zodat ze echt wat sterker staan op de arbeidsmarkt om een aantrekkelijke werkgever te kunnen zijn voor toekomstig personeel?
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De grond van de zaak zullen we inderdaad bij de behandeling van het ontwerp van decreet verder bespreken, maar u kent ongetwijfeld ons standpunt. Vooruit gelooft heel sterk in sterke openbare diensten en openbare dienstverlening waarbij kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid vooropstaan.
Minister, u zegt dat u de hand blijft uitsteken, maar het lijkt mij eerder de processie van Echternach. Als ik kijk naar de procedure zoals die tot nu toe is gelopen en de verhouding met de vakbonden, dan wordt het water precies dieper in plaats van minder diep. Eerst was er de brief aan de Vlaamse Regering waarin de vertrouwensbreuk werd aangekondigd en de vraag om dat op te lossen. Blijkbaar kwam er geen ruimte voor inspraak en overleg. Er is ook gebrek aan transparantie. Dan kwam er een nieuw schrijven en werden er acties aangekondigd, de stakingsaanzegging.
Ik wil toch nog eens wijzen op de sense of urgency. Dit is een zelden of nooit geziene situatie – die vertrouwensbreuk – van het gemeenschappelijk vakbondsfront. Ik wil er nog eens de nadruk op leggen dat dit geen organisaties zijn die op zich staan. Ze vertegenwoordigen de personeelsleden van de lokale besturen en van de Vlaamse overheid en ze verdedigen de belangen van die personeelsleden van die lokale besturen en van de Vlaamse overheid. Daarom is het belangrijk om daar een goede band mee te onderhouden zodat de zaken die u in beweging wilt zetten als minister vooruit kunnen gaan.
U hebt de timing die vooropstaat toegelicht, maar ik heb niks gehoord over concrete stappen die u wenst te ondernemen of die u zult ondernemen om de situatie te deblokkeren.
Collega's, de war on talent vind ik een heel belangrijke discussie en een heel belangrijke uitdaging, maar het mag geen vrijbrief zijn om zomaar door te gaan, zonder rekening te houden met de grieven en standpunten van de personeelsleden.
Netjes binnen de tijd, mijnheer De Loor. Proficiat.
Mevrouw Vandecasteele, voel u uitgedaagd.
Ik word uitgedaagd. Voilà, dat heb ik graag.
Minister, ik vind het frappant dat er toch altijd een verschil is tussen uw woorden en uw daden. De vorige keer in de commissie, toen het over de vakbond en het vakbondsoverleg ging, zei u dat het allemaal in orde zou komen, dat u nog rond de tafel ging zitten, dat u zou spreken en dat u openstond voor overleg, maar we zien keer op keer dat het water alleen maar dieper wordt. De taal die de vakbonden gebruiken om de verhoudingen tussen hen en u te beschrijven, wordt alleen maar feller. Op dit moment zie ik niet dat u tegemoetkomt aan hun bezorgdheden, dat u werkelijk met hen in overleg gaat over de fond van de zaak. Het wordt alleen maar problematischer. Ik vind het inderdaad een probleem omdat het net zij zijn die al het personeel dat dag in, dag uit zijn best doet, al die zorghelden die tijdens corona keihard hebben gewerkt, vertegenwoordigen. Ik vind het bijzonder jammer dat u niet ingaat op hun bezorgdheden en niet met hen als volwaardige partners in dialoog gaat.
Ik ga niet akkoord met u, minister. U zegt hier nu dat dit de drempel voor privatiseringen niet zal verlagen. Als een lokaal bestuur echter niet langer de noodzaak moet aantonen om samen te werken met private partners in het kader van die zorgtaken maar enkel de meerwaarde moet aantonen, dan is het heel duidelijk dat het laagdrempeliger wordt voor een lokaal bestuur om over te gaan tot privatisering van de zorgtaken. Als diensten – daarover verschillen we duidelijk van mening – noodzakelijk zijn, is het belangrijk dat een openbaar bestuur die zelf uitvoert en zelf invloed kan hebben op de manier waarop de dienst wordt uitgevoerd omdat er een maatschappelijk belang achter zit.
U zegt dat het enkel en alleen gaat over samenwerking met private partners zonder winstoogmerk. Een van de aanbevelingen uit het onderzoek van de UGent is net om na te gaan wat de invloed is van de steeds groter groeiende groep vzw's die onder een commerciële koepel vallen. Er zijn officiële vzw's die bijvoorbeeld onder Orpea vallen, onder grote commerciële spelers. Zij geven aan dat daar een probleem is en zeggen dat u moet kijken hoe u dat probleem kunt oplossen. U lost nu zogezegd één probleem op van dat onderzoek, maar een ander laat u volledig links liggen. Zij zeggen specifiek dat er een probleem is in de krachtsverhoudingen tussen het lokale bestuur en de private partners en dat die scheefgetrokken kunnen worden in de praktijk als men overgaat tot privatisering.
Mevrouw Vandecasteele, ik hoop dat u nooit in het Europees Parlement komt want daar is het ‘pats, knop af’ na een minuut.
Ah, oké.
Het gaat dus over partners zonder winstoogmerk, maar die kunnen veranderen. Je hebt er daarna geen controle meer over. Ik had toch graag uw reactie op de andere aanbevelingen van het onderzoek van de UGent, met name over de vzw's die onder een commerciële speler vallen.
De heer Van Miert heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, dit dossier is binnen het hele decreet een van de belangrijkste aanpassingen deze legislatuur. Als we de zorgsector slagkracht willen blijven geven, moeten we kijken naar een partner. U spreekt nog altijd over privatisering, maar we houden een goede voet tussen de deur als openbaar bestuur. Het lijkt me eerlijker om het zo te noemen, een partnership in plaats van een volledige privatisering. Er wordt altijd gedaan alsof het helemaal wordt overgenomen. Wij kunnen het als openbare besturen niet meer aan. Ik hoor hier de war on talent. De complexiteit is groot.
Wij, en veel collega’s hier, zijn aan het tellen voor de begrotingswijziging. Ik zal de getallen voor mijn stad noemen: 2,6 miljoen euro voor energie en 1,6 miljoen euro voor de indexering van het personeel. Dat is 4,2 miljoen euro op 160 miljoen euro. Nu donderdag komt de woonzorgroep Orion langs, de politie en de brandweer. Daar hebben we allemaal geen rekening mee gehouden, dat konden we ook niet voorzien aan het begin van deze legislatuur. Er gaan offers gebracht moeten worden. Als we die ergens niet willen brengen, is het precies in de zorgsector. Waar gaan we dat geld halen? We moeten partners hebben.
Beste collega’s van links, beste vakbonden, stop toch een keer met dat dogma dat privaat geld vies is. We hebben hen nodig. Stop met de sociale blokkering. Zorg ervoor dat we die broodnodige hervorming en investeringen kunnen doen.
Voorzitter, dat ‘achterbaks’ tegenover de minister en zijn medewerkers begrijp ik niet. Hier is altijd in alle openheid over gebabbeld. Dat vind ik van de linkerzijde niet kunnen, dat vind ik een brug te ver.
De heer Warnez heeft het woord.
Voorzitter, ik wil ook beginnen met de netheid van het debat te bewaken. Commercialisering en privatisering zijn absoluut niet hetzelfde. Commercialisering betekent dat men winst wil maken. Dat is niet mijn voorkeur in de zorg. Vzw’s allemaal over dezelfde kam scheren, alsof ze plots allemaal slecht zijn, is ook belachelijk. Als een gemeente wil samenwerken met die vzw’s moeten we dat mogelijk maken. Ik geloof heel sterk in publieke zorg, ik geloof ook in de vzw’s.
De publieke zorg zegt mij vandaag – ook tegen jullie veronderstel ik – dat ze in de problemen zitten, dat ze niet meer kunnen concurreren met de privésector. Ze willen eigenlijk zelfs hun personeel beter betalen en een beter statuut geven, maar kunnen dat niet. Dan moeten we er toch voor zorgen dat dit mogelijk wordt in de publieke zorg? Dat kan via het statuut van het lokaal bestuur ofwel via samenwerking met de vzw’s. Ik vind beide een meerwaarde voor de zorg en voor het personeel.
Minister, ik roep op om de hand uit te steken naar de zorgsector, naar de werknemers en de vakbonden, zodat zij een beter statuut krijgen. Dat moeten we allemaal voor ogen hebben. Op die manier maken we de zorg aantrekkelijker. Ten tweede geloof ik dat het alleen maar zal lukken als we blijven spreken met de vakbonden. Het kan alleen maar lukken als we met de sector en de vakbonden een gedragen beslissing hebben en dat op die manier kunnen voorstellen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, als ik hier een aantal collega’s bezig hoor, dan moeten die syndicale organisaties idioten zijn. Dan hebben zij totaal niet door welke unieke kans zij hier, bij deze decreetwijziging, zouden laten liggen. Dat is wat ik hoor bij de collega’s. Ik lees tegelijk in de krant dat kabinetsmedewerkers en ministers die al lang meedraaien, meegeven dat ze nog nooit zo’n forse toon hebben gehoord. Misschien is er dan toch iets mis. Misschien moet u toch een keer heel oprecht het gesprek aangaan met de syndicale organisaties en hen de vraag stellen waarom ze zich fundamenteel zorgen maken over wat er nu voorligt.
Het is echter niet omdat u het gesprek aangaat, dat u luistert en dat u oprecht aan de slag gaat met de bezorgdheden die daar spelen. Er zijn wel redenen waarom die organisaties met enig wantrouwen naar die decreetwijziging zitten te kijken. Ik zie echter alleen maar wat monkellachjes – nog altijd – en collega’s die zuchten als we dit soort zaken aanbrengen. Misschien is dat wel het fundamentele probleem: dat het authentieke, oprechte gesprek met die organisaties niet gebeurt. Ik hoor ook zeggen dat die samenwerking wel weer goed zal komen, er zijn nog grote uitdagingen. Maar ook daar hoor ik eigenlijk zeggen dat wat we zullen doen al vastligt en dat de vakbonden en syndicale organisaties zich maar moeten inschakelen in de plannen die we hebben. Dat is echter niet het model waar wij in ons land, en in Vlaanderen, voor staan, denk ik.
Er mag een oprecht gesprek met de syndicale organisaties plaatsvinden, dat is waar wij als progressieve groene partij voor staan. Wij durven ook te kijken of er dingen moeten wijzigen in de toekomst. We hebben dat ook altijd gezegd, zeker als het gaat over het statuut. Wij willen gerust bepaalde gesprekken voeren, maar laat ons dat samen met de vakbond doen en laat ons er niet zo denigrerend naar kijken. Dat heb ik vooral niet gehoord bij u, minister. Ik hoop dat het deze keer wel tot concrete daden leidt om een aantal stappen te zetten.
Wat me echter niet geruststelt, is dat de reacties van uw meerderheidscollega’s in de commissie hier eigenlijk van de teneur zijn: ‘Laat hen nu stoppen met zagen, sla de pagina om en wij gaan verder.’ Zo zullen we er nooit komen, zo zullen we nooit een toekomstbestendig zorgbeleid en openbaar ambtbeleid voeren. Tegelijk zijn we hier allemaal de eerste om over elkaar te rollen en te zeggen dat die mensen fantastisch werk doen, bijvoorbeeld tijdens corona en voor Oekraïne. We hebben het een halfuur geleden allemaal nog gezegd, maar aan de andere kant zeggen we wel dat de mensen die hen verdedigen, de syndicale organisaties, geen enkele reden hebben voor de argumenten die ze aanhalen. Totale waanzin. Luister nu eens oprecht naar hen.
Collega’s, ik heb een mail gekregen van een collega-burgemeester van een kleine gemeente, die samen met andere gemeenten een woonzorgcentrum heeft, met kwetsbare mensen, met dementerende mensen. Samen met haar collega’s zegt die burgemeester dat ze het niet meer aankunnen. Ze zijn in gesprek met een vzw, die hen wil ondersteunen, want zij kunnen het niet. Systematisch stappen gemeenten uit en de anderen blijven met de brokken zitten. Dat is een mail die bestaat.
Wat stel ik vast? In woonzorgcentra en andere welzijnscentra, of die nu van een openbaar bestuur zijn, dan wel van een vzw, oefenen alle mensen hun taak uit met hart en ziel. Ik wil het gesprek aangaan – ik niet, want dat is de regering, terwijl wij als parlement straks de regels wel stemmen – met eenieder, niet alleen de vakbonden van de woonzorgcentra die onder de openbare sector vallen, maar ook diegenen die onder de private sector, de vzw’s, vallen. Ook die mensen doen het immers met hart en ziel. Ik denk dat we moeten stoppen met een onderscheid te maken tussen zorgverstrekkers die werken voor een OCMW, dan wel voor een vzw. Zij doen dat allemaal met evenveel engagement. Ik denk dat het belangrijk is dat wij dan ook wel eens gaan zien dat zij op het terrein op dezelfde manier kunnen werken.
Ik vind het ook wel belangrijk, collega’s, dat wij als parlement de regels bepalen, dat is het primaat van de politiek. Wij willen met iedereen spreken, maar het is aan ons om de keuzes te maken. Deze meerderheid is ook gestart met een regeerakkoord en ik denk dat we dat te allen tijde, met eenieder in dialoog, moeten proberen hard te maken.
Minister, dat is dan ook de boodschap, denk ik: wij zullen u mee ondersteunen om dat gesprek aan te gaan. Ik denk immers dat het voor eenieder belangrijk is, voor eenieder.
Minister Somers heeft het woord.
Ik wil alle interveniënten bedanken. Ik ga vandaag geen stoere verklaringen afleggen. Ik zal die misschien op een ander moment ooit wel eens doen. Maar ik ben de voorbije weken en maanden intensief de dialoog aangegaan. Mijn deur staat open. Meer nog: ik zoek de dialoog met onze vakorganisaties, samen met mijn kabinet, samen met de bemiddelaar die de Vlaamse Regering heeft aangesteld, in overleg met de partners in de schoot van de Vlaamse Regering, maar op basis van het Vlaamse regeerakkoord. Ik heb hen veelvuldig het signaal gegeven dat ik bereid ben om naar argumenten te luisteren en dat we begrijpen dat je zelfs vanuit een regeerakkoord de hand moet reiken en moet zoeken naar goede oplossingen, maar dat een aantal hervormingen echt noodzakelijk zijn.
Die situeren zich op twee niveaus, eerst en vooral wat de lokale besturen betreft. Daar is de situatie zelfs nog bijzonder, want op het vlak van de lokale besturen is de basisdialoog een dialoog tussen de lokale besturen en de vakorganisaties. En de lokale besturen zijn eenduidig. Zij geven via de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten eenduidig het signaal dat ze meer autonomie moeten krijgen, omdat ze zichzelf anders vastrijden op het vlak van hun personeelsbeleid, zeker in de actuele context. Zij vragen aan de Vlaamse Regering dat ze wat ze in haar regeerakkoord heeft opgenomen, ook realiseert. Dat is het signaal van de lokale besturen. Daar moet ik, als minister van Binnenlands Bestuur, ook naar luisteren. Wij proberen dat dus te moderniseren. We hebben daar een aanpak voor. We hebben daarvoor een aantal krachtlijnen naar de Vlaamse Regering gebracht, een non-paper, een krachtlijnennota. We zoeken daarin het gesprek met de lokale vakbonden. En we willen dat gesprek zo constructief mogelijk.
Waar we nu in zitten, is voor alle duidelijkheid een heel informeel traject. Er is een formeel vakbondsoverleg, dat decretaal door dit parlement gevraagd is, en terecht ook. Als je ingrepen doet op het statuut, ga je met een voorstel naar de regering. De regering neemt een standpunt in en onderhandelt dan met de vakbonden over dat standpunt. Maar wij zitten nog in de fase ervoor, waarin we eerst ruim baan geven aan informeel overleg. Wat de lokale besturen betreft, was dat eerst tussen de lokale besturen en de vakorganisaties zelf. Dat heeft maanden gelopen. Dan is dat naar mij gekomen, voor nieuw informeel overleg. Maar op een zeker moment gaan wij met een nota naar de regering gaan. En dan start het formele overleg.
Mijn engagement en ambitie is om op 1 januari 2023 een nieuw statuut te hebben voor onze lokale besturen. Ik houd daaraan vast. Ik wil binnen die termijn alle kansen tot overleg geven. En ik stap over alle wat minder fraaie uitspraken die af en toe gebeuren. Mijnheer Vaneeckhout, ik heb hier niemand zien monkellachen. Iedereen ervaart dit als een heel ernstig debat, met heel ernstige uitdagingen. Maar het zijn uitdagingen die we ook moeten vastpakken, want op dit moment dreigen de slachtoffers de burgers van Vlaanderen te worden, de mensen die nood hebben aan ondersteuning. Als we vandaag 150 welzijnswerkers niet vinden, betekent dat in een aantal kleine besturen dat men gewoon geen maatschappelijk werkers meer heeft en dat met andere woorden zij die zorgnoden hebben, aan de deur van de gemeente kunnen kloppen, maar dat men daar moet zeggen dat men niemand heeft. Dat doet zich trouwens ook op een aantal andere vlakken voor, want het gaat niet alleen over welzijn. Het gaat ook over mobiliteitsambtenaren en ruimtelijke planners die men niet meer heeft. Men zou eigenlijk op basis van de noden flexibel moeten kunnen ageren. Dat is wat de VVSG met alle gemeentebesturen uitdrukkelijk vraagt. Het is binnen dat kader dat we naar een nieuw statuut zoeken. Dat is één zaak.
Ten tweede: dat je een debat kunt voeren over de commercialisering van de zorg en dat dat een maatschappelijk debat is, begrijp ik. Dat is een afweging. En daar zijn gevoeligheden. Maar hier zijn we aan het spreken over vzw’s, over Caritas, over organisaties zonder winstoogmerk. Die willen samenwerken met de lokale besturen omdat zij knowhow hebben en een schaal hebben die een aantal noden kan opvangen en die toelaat om middelen van de overheid efficiënter in te zetten op de echte zorgnoden en op het uitbouwen van zorginstellingen, en niet op de backoffice, op ICT-platformen waar men dan veel te veel geld in stopt omdat ze bijvoorbeeld kleinschalig zijn, of op andere overheadkosten die vandaag te zwaar zijn voor lokale besturen, maar die men door schaalvergroting kan opvangen, zodat men de middelen daar kan inzetten waar ze nodig zijn, namelijk in de echte zorg voor de mensen.
We spreken hier over vzw’s, over het middenveld, niet over commerciële instellingen. Daar is niets aan veranderd. Je zou daarover een debat kunnen voeren. Misschien zijn sommige partijen in het halfrond bereid om het private initiatief meer ruimte te geven, maar daar gaat het hier niet over.
Het tweede debat gaat over het statuut van de Vlaamse ambtenaren in het Vlaams regeerakkoord. Over het statuut van de Vlaamse ambtenaren met het zogenaamde vijfsporenbeleid hebben we al veel van gedachten gewisseld. Natuurlijk is er in de inzichten een verschil tussen wat de vakorganisaties daarover denken en de intenties van de Vlaamse Regering, maar ook daarbij steek ik mijn hand uit naar de vakorganisaties om daarover te praten en om naar de best mogelijke oplossingen te zoeken. Zelfs als we het niet over alles eens raken, moeten we zoveel mogelijk naar elkaar luisteren.
Ik ben bereid om daar met een open geest naar te kijken, maar dat vraagt ook overleg. We doen dat op dit moment via het informele spoor. Vorige week donderdag op 12 mei – ik zal het nooit vergeten, want dan ben ik jarig – hebben we nog drie uur samengezeten met de vakorganisaties. Dat zijn intense gesprekken, dat zijn geen gemakkelijke gesprekken, maar dat hoeven ook niet altijd gemakkelijke gesprekken te zijn. Daarbij is er van mijn kant grote luisterbereidheid en een grote bereidheid om naar oplossingen te zoeken. Ik zal dat blijven doen. Ik vind dat het mijn verantwoordelijkheid als minister is om te blijven zoeken naar hoe we de ambities van de regering zo goed mogelijk kunnen laten samen sporen met de terechte bekommernissen en bezorgdheden die vanuit de vakbondszijde worden geuit. Dat is de constructieve houding die ik ter zake zal blijven aannemen.
Wil dat zeggen dat ik op voorhand zeg dat ik op slag alles overneem wat de vakorganisaties mij zeggen? Neen, dat kan ik ook niet, want ik ben ook gebonden door het primaat van de politiek en het feit dat dit Vlaams Parlement bij meerderheid dit regeerakkoord heeft goedgekeurd. In dat regeerakkoord staan een paar duidelijke opties. Mijn opdracht, en die is niet gemakkelijk, is proberen om zoveel mogelijk een brug te bouwen, zoveel mogelijk te luisteren en beide bij elkaar te brengen. Dat zal ik de volgende maanden in een open houding blijven doen, in een constructieve, niet-krampachtige houding. Ik zal daarvoor alle tijd nemen.
De voorbije maanden hebben wij daarover ook al vele uren gepraat omdat ik ook weet dat dat een heel moeilijke verandering is. Veranderingsprocessen zijn niet eenvoudig en we moeten een aantal dingen aanpassen aan nieuwe realiteiten. Dat is nu eenmaal zo. Het is evident dat het de job van de vakorganisaties is om ons op de gevaren, risico’s en moeilijkheden bij bepaalde opties te wijzen. Wij moeten dan proberen om daar zo goed mogelijk een antwoord op te bieden. Dat overleg loopt nu. Ik zal dat niet hypothekeren door hier stoere uitspraken te doen. Ik zal het overleg alle kansen geven. Ik blijf daar rustig en constructief in, met een open geest. Ik zal mezelf niet krampachtig opstellen omdat men af en toe een brief stuurt die ik in een sfeer van hoffelijkheid niet met diezelfde woorden zou formuleren, maar bon, als dat moet gebeuren, moet dat maar gebeuren. Wij blijven daar alleszins verder aan werken in het kader van het regeerakkoord en ook – zoals een aantal andere collega’s hier duidelijk hebben gezegd – de ervaringen die lokale besturen op tafel hebben gelegd indachtig. De voorzitter en ook anderen hebben heel duidelijk gemaakt dat er toch een groot alarm is bij de lokale besturen. Zij vragen om de hervormingen, want anders rijden zij zich vast.
De heer Ongena heeft het woord.
Collega Vaneeckhout, ik zou toch willen vragen om dat persbericht nog eens goed te lezen, zowel naar taalgebruik als naar inhoud. Met taalgebruik bedoel ik dat men het heeft over een achterbakse minister en zijn gevolg. Dat is een dedain die ik nog nooit gezien heb. U verwijt ons dat wij monkellachen, maar de dedain die men daar toont ten aanzien van de minister, maar vooral tegenover de democratisch verkozen meerderheid in dit parlement, is ongezien. Ik neem het echt niet dat u naar ons wijst, terwijl ik zo een persbericht in mijn mailbox krijg.
En wat de inhoud van dat bericht betreft: dat slaat op niets. Het toont nog maar eens aan dat elke reden goed is om niet aan tafel te moeten gaan zitten. De minister heeft heel duidelijk gemaakt dat er geen sprake is van privatisering of commercialisering. Dat is samenwerking. Wie de sector kent – we hebben hier hoorzittingen gehad – die weet dat als we niets doen, het aandeel van de publieke zorg in welzijn sterk afneemt en verder zal afnemen. Ik geef een cijfer: in de woonzorgcentra is het aandeel van publieke bedden gezakt van 42 naar 29 procent in dertig jaar tijd. Als we niets doen, zal dat verder zakken. Dan is er volop een commercialisering en privatisering bezig, want dat is afstoten. Dat is geen controle meer van een publieke overheid op die bedden. Dat is het gewoon weggeven. Dat is de privatisering die dan bezig is. Met dit ontwerp van decreet, waarover we het debat nog zullen voeren, gaan we net de lokale besturen meer mogelijkheden geven om toch enige controle te behouden en om die publieke sector in de welzijnssector toch overeind te houden. Ik denk dat dat een goede zaak is. Daarmee sluit ik af.
Ik doe nog een oproep aan die vakorganisaties, met alle respect: stop met zulke brieven uit te sturen, ga rond de tafel zitten en doe jullie job, namelijk onderhandelen over een statuut, zowel Vlaams als van de lokale besturen. Dat hebben we dringend nodig in de ‘war for talent’ voor onze lokale besturen.
De heer De Loor heeft het woord.
Collega's, wat de noden in de zorgsector in de publieke sector betreft, zijn wij als socialisten de eersten om die noden te duiden en daaraan trachten tegemoet te komen. Maar een verhaal waar wij niet in meegaan, collega's, is dat jullie eerst op federaal niveau in de vorige legislatuur een taxshift doorvoeren waardoor de werkgeversbijdrage wordt verlaagd voor de privé- en de commerciële sector, en dat jullie dan zeggen dat er een ongelijk speelveld ontstaat en alles maar naar de privésector of naar de commerciële sector moet. In dat verhaal gaan wij niet mee.
Minister, als ik uw antwoord hoor, komen er twee spreekwoorden bij mij op. Het eerste heb ik daarnet al gezegd: het lijkt eerder op de processie van Echternach dan dat het vooruitgaat. Het water wordt dieper. Ik stel vast dat wat u hier en in de plenaire vergadering zegt haaks staat op wat er zich in de realiteit op het werkveld afspeelt. Ik ondersteun uw laatste oproep. U zegt dat u de vraag om het gesprek aan te gaan mee zult ondersteunen. Dat doen wij ook. Dat is ook de reden waarom ik die vraag hier vandaag op de agenda heb laten zetten. Ook wij willen die vraag om het gesprek aan te gaan en rond de tafel te zitten, ondersteunen.
Het tweede spreekwoord dat bij mij opkomt, minister, is dat u blijkbaar het zonlicht ontkent. U zegt dat het een meningsverschil is. Dit gaat over een vertrouwensbreuk. Daarom heb ik in mijn repliek al gezegd dat ik u wil wijzen op de sense of urgency. Dat die vertrouwensbreuk wordt uitgesproken door het gemeenschappelijk vakbondsfront, de drie vakbonden, is bij mijn weten nog niet gezien.
U schetst een aantal werven. Maar als u zegt dat dat belangrijke werven zijn die in het regeerakkoord staan en die moeten worden uitgevoerd, dan wil ik toch nog eens de nadruk leggen op het feit dat het ook belangrijk is om een goede verstandhouding en een goede samenwerking te hebben met de syndicale organisaties. Daarom nogmaals mijn pleidooi om uw verantwoordelijkheid te nemen om die vertrouwensbreuk te deblokkeren en met een open geest en een constructieve houding aan tafel te gaan zitten in het belang van de openbare diensten, van de personeelsleden en van de dienstverlening. Dat is wat Vooruit vraagt voor alle Vlamingen en alle ondernemingen.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik vind het voordeel van dit debat vooral dat de inhoud van dat voorontwerp duidelijker wordt. Minister Somers, eerst zegt u dat er helemaal geen sprake is van een verlaging van de drempel voor privatiseringen, dat het daar helemaal niet over gaat. De collega’s maken echter heel duidelijk dat het juist wel daarover gaat. Ik hoor collega Van Miert hier zeggen dat we niet bang mogen zijn voor privaat geld, dat privaat geld niet vies is. Men zegt dat we het niet meer aankunnen, dat we moeten samenwerken met private partners. Ik hoor ook de heer Van Dijck zeggen dat we moeten privatiseren, dat we moeten samenwerken met private partners. Hetzelfde geldt voor collega Warnez. Het draait dus duidelijk wél om een drempelverlaging om te privatiseren, om samen te werken met private partners. In het debat wordt altijd gezegd dat private partners dit ook goed kunnen doen. Uiteraard. Als huisarts werk ik ook heel vaak samen met heel wat private partners in de zorg. Het gaat er echter om dat we de publieke dienstverlening, de publieke zorg versterken en uitbouwen. Mijnheer Ongena, als we dat immers niet doen, dan gaan we de publieke sector helemaal laten doodbloeden, en dat is wat dit voorstel van voorontwerp net doet. Absoluut.
Ik wil toch nog op één ding wijzen. In het onderzoek van de UGent wordt letterlijk gezegd dat er een probleem is qua krachtverhouding tussen de lokale besturen en de private partners. Die is scheefgetrokken, en we moeten bekijken hoe we dat kunnen rechttrekken. Daar wordt helemaal geen rekening mee gehouden. Men gaat de openbare besturen net verzwakken. Ik ben het er helemaal mee eens dat er een probleem van financiering is. We moeten die publieke zorg, die maatschappelijke dienstverlening uitbouwen en versterken. We mogen die niet kapot besparen. Ik hoor iedereen hier zeggen dat er te weinig geld is, dat men het niet meer kan doen. Dat klopt, dus moet de Vlaamse Regering de lokale besturen meer middelen geven zodat ze dat kunnen uitbouwen.
U zegt dat u een regeerakkoord hebt en dat u dat gaat uitvoeren. Dit staat inderdaad in het regeerakkoord. Zoals ik in het begin zei, is het inderdaad heel duidelijk dat verder privatiseren het doel is van deze Vlaamse Regering, net als een verdere commercialisering, want dat wordt zo ook mogelijk gemaakt. Dat zijn inderdaad twee verschillende zaken, maar dat wordt ook mogelijk gemaakt. Ik heb juist gezegd dat er heel wat vzw’s zijn met een commercieel oogmerk. Minister, u gaat daar helemaal niet op in. In geen enkel partijprogramma vóór de verkiezingen van de mensen die nu in de regering zitten, stond echter dat de zorg meer zou worden geprivatiseerd. Mensen hebben daar niet voor gestemd. Als dat nu op tafel komt te liggen, komt er een uitgebreid debat op gang waarin alle spelers zeggen dat dat geen goed idee is. Dan moet je daarmee stoppen, mag je daar niet verder in doorgaan.
Ik heb nog een laatste beschouwing. Er werd hier op geen enkel moment gesproken over de kwaliteit van de zorg. Die zou moeten vooropstaan, en niet de privatisering als doel op zich.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.