Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, dat het turbulente tijden zijn, hoeven we niet te onderstrepen. De economische gevolgen van de stijgende energiekosten zijn voor alle geledingen van de samenleving, de economie en voor alle sectoren hetzelfde. In deze commissie kijken we dan vooral naar ons jeugdwerk, dat niet altijd – daar moeten we eerlijk over zijn – de meest gul bedeelde sector is in onze begroting; de grote kwaliteit die ze leveren, gebeurt vaak met zeer beperkte werkingsbudgetten. Ook onze jeugdsector kan de inflatie, de stijgende energiekosten en de gevolgen daarvan op het budget dus missen als kiespijn. Maar nogmaals: dat is zo voor veel sectoren.
Veel manoeuvreerruimte is er daarom niet. De minste tegenslag kan dan zware gevolgen hebben. Daarom is het betreurenswaardig dat er bijvoorbeeld late betalingen gebeuren door het departement, waardoor in sommige gevallen de cashflows van organisaties in het gevaar komen. Dat is natuurlijk een samenloop van omstandigheden. Voorschotten die normaal in de loop van februari gestort worden, waren op het moment dat ik de vraag stelde weliswaar nog niet uitbetaald. Minister, als ik het helemaal juist heb, is dat ondertussen wel in orde gekomen. Gelukkig maar. Dat heeft tot precaire situaties geleid, tot deurwaarders toe. Daar ga ik niet over uitweiden. Natuurlijk moeten we als overheid onze afspraken nakomen.
Minister, wat is uw evaluatie van het jeugdwerk binnen de huidige omstandigheden? Hoe moet de jeugdsector zijn takenpakket ten volle uitvoeren met die steeds groter wordende kosten?
Indexeringen zouden – maar we kennen die oproep – soelaas bieden. Hoe kijkt u daarnaar?
De looncomponent van de subsidies wordt vaak wel geïndexeerd, maar dat is niet het geval voor de werkingskosten. Hoe kijkt u daarnaar?
Plant u nog maatregelen die soelaas kunnen bieden in de veranderende economische omstandigheden?
Kunt u aangeven hoeveel organisaties getroffen werden door de late betaling waar ik het eerder over had? En hoeveel organisaties – ik weet niet of u daar zicht op kunt hebben – moesten een beroep doen op externe financiering of kredieten?
Bent u het ermee eens dat de late betaling betreurenswaardig is en een anomalie is? Zult u erover waken om dat in de toekomst te vermijden?
Zijn er wijzigingen nodig in de organisatie binnen het departement om dit verder te vermijden?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Coenegrachts, het is evident dat het jeugdwerk en de jeugdsector ook geconfronteerd worden met de stijgende kosten die gepaard gaan met de huidige situatie, onder meer in Oekraïne, maar ook met de macro-economische ontwikkelingen. Dit is zeker een uitdaging voor onze jeugdverenigingen, net zoals voor onze bedrijven en gezinnen.
U peilt naar mijn evaluatie van de huidige omstandigheden. Het is zo dat we dat natuurlijk monitoren, maar het is iets te vroeg om daar een echte definitieve evaluatie van te geven, in die zin dat mijn administratie op 31 maart 2022 jongstleden de cijfers heeft ontvangen over 2021, en pas volgend jaar de cijfers over 2022 zal krijgen. Dit gebeurt in het kader van de verantwoording van subsidies. Zoals u weet, bezorgen erkende jeugdverenigingen jaarlijks een financieel verslag over de werking van de organisatie aan de administratie. Het is dus momenteel nog niet mogelijk om een evaluatie te maken van de impact van nieuwe economische realiteiten, al is het evident en de intuïtie van iedereen op basis van contacten met het terrein, dat het vandaag niet gemakkelijk is, gelet op stijgende kosten en inflatie.
De administratie maakte op mijn vraag in juni 2021 wel een analyse van de financiële gezondheid van de jeugdsector. Uit deze analyse bleek dat op 31 december 2020 – dat is het eerste coronajaar – 11 verenigingen, op een totaal van 88 verenigingen, kampten met een beperkte liquiditeit of hoge schulden. Zonder steun uit het noodfonds, dat in het leven werd geroepen om de impact van de maatregelen vanwege de coronacrisis te beperken, zouden eind 2020 meer verenigingen in moeilijkheden hebben verkeerd. Let op, dat betekent niet dat deze verenigingen in acute nood verkeerden, wel dat daar een grote financiële uitdaging was. Gelet op deze knipperlichten volgt de administratie hun situatie wel op de voet op.
U peilde naar een indexering van werkingsmiddelen versus personeelskredieten. Zoals gebruikelijk is er voor de indexering van de werkingssubsidies bij de begrotingsopmaak geanticipeerd op basis van de verwachte inflatie. De kredieten van de werkingssubsidies voor de looncomponent zijn voor het jaar 2022 wel geïndexeerd. Maar intussen is de inflatie toegenomen. Bij de begrotingsaanpassing die de Vlaamse Regering voorbereidt en die in mei aan het parlement zal worden overgemaakt, is een bijkomende indexering voorzien. De stijging van het budget voor erkende jeugdverenigingen door deze indexering zal zeer aanzienlijk zijn. Op basis van de laatste parameters zou het indexatiebedrag in 2022 oplopen tot meer dan 1,1 miljoen euro. U weet dat er op het vlak van de werkingsmiddelen geen indexatie is. Dat is het beleid van de Vlaamse Regering sinds een tijdje. We kunnen er altijd over discussiëren. Ik denk dat het standpunt van uw fractie en ook van de andere meerderheidsfracties ter zake relevant zijn, maar dat is een breder debat dan de jeugdsector alleen.
Er zijn ook andere maatregelen. De voorbije jaren namen we verschillende initiatieven om de impact van de maatregelen vanwege de coronacrisis te beperken. In het eerste coronajaar 2020 ontvingen 23 jeugdverenigingen in totaal 3.149.000 euro steun uit het noodfonds. In 2021 werd aan 7 jeugdorganisaties in totaal 1.200.528 euro bijkomende steun toegekend. Gelet op de vierde golf begin dit jaar, nam ik een initiatief zodat de Vlaamse Regering ook in 2022 bijkomende steun zal verlenen aan erkende jeugdverenigingen, zodat ze geen groter verlies zouden lijden dan ze aanvankelijk hebben begroot. In totaal hebben we een budget voorzien van 1,7 miljoen euro, voor dit jaar nog.
U vroeg ook naar de laattijdigheid van de betaling van de reguliere werkingsmiddelen dit jaar. Ik wil wel benadrukken dat we het decretale kader hebben gerespecteerd. Dat is een eerste, toch niet onbelangrijk, punt. Artikel 17, § 5 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid bepaalt dat de verenigingen per kwartaal een voorschot ontvangen.
Dit voorjaar signaleerden drie jeugdverenigingen aan de administratie dat ze het eerste voorschot vroeger dan maart nodig zouden hebben. De administratie verwees deze verenigingen naar financiële instellingen zoals Hefboom, dat overbruggingskredieten ter beschikking stelt van non-profitorganisaties. De administratie beschikt momenteel niet over informatie of deze verenigingen daadwerkelijk een krediet zijn aangegaan. Dit is een mogelijkheid die er is.
Ik wijs er wel op dat verenigingen ook zelf een verantwoordelijkheid dragen om de nodige maatregelen te nemen om aan hun verplichtingen ten aanzien van derden te kunnen voldoen. De subsidies van de Vlaamse overheid zijn in de meeste gevallen maar één opbrengst naast andere opbrengsten zoals eigen omzet. Als een vereniging dreigt te falen of dreigt in de problemen te komen, liggen er andere oorzaken aan de oorsprong, zoals schulden, dan een latere betaling van een voorschot.
Het decretaal kader is gerespecteerd. Wat ik wel wil erkennen is dat jeugdverenigingen rekenen op regelmaat en dat die ook wordt gerespecteerd. In concreto: hoe is de betaling verlopen? Ze hebben het eerste voorschot ontvangen op vrijdag 25 maart 2022 en het tweede voorschot op woensdag 6 april 2022. Dat valt binnen de decretale termijnen, maar de latere uitbetaling van het eerste voorschot is een uitzonderlijke gebeurtenis. Men had dit niet op die manier voorzien. Dat is vervelend. Ik erken dat dit niet meer moet gebeuren. Het was een samenloop van omstandigheden. Het is niet nodig om de werkorganisatie van de administratie anders te doen, maar ik heb erop aangedrongen dat het in de toekomst niet meer zou gebeuren. Daarmee kan dit incident worden afgesloten.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Minister, het parlement is u altijd dankbaar dat u de decreten respecteert. Daarvoor alvast felicitaties, en ook bedankt dat u erkent dat die organisaties natuurlijk rekenen op de regelmaat. Dat hebt u zelf gezegd. Het is zeer fijn dat u daar in de toekomst toch ook tegemoet aan wenst te komen. Ik denk dat er in uw antwoord ook heel veel zit dat goed nieuws is voor de sector, of dat positief is. De indexaties blijven natuurlijk lopen voor de component personeel.
Minister, u zegt ook dat jullie op dit moment pas zicht krijgen op de financiële noden van de sector door de rapportages die pas komen in het jaar erna. De vraag is of we daar de vinger niet wat beter aan de pols moeten houden, en ook tussendoor op een manier – bijvoorbeeld door een digitale bevraging – toch wat korter op de bal kunnen spelen. Ik denk dat daar, zeker in tijden als deze, wel nood aan is. Hartelijk dank voor uw antwoord.
De heer Anaf heeft het woord.
Bedankt aan collega Coenegrachts voor de vraag.
Die signalen dat het voor heel wat jeugdorganisaties ook moeilijk wordt omdat de werkingsmiddelen niet worden geïndexeerd, zijn natuurlijk ook tot bij ons gekomen. En als alle prijzen heel erg stijgen, dan is dat een grote uitdaging, ook voor alle jeugdorganisaties. En dan is er ook het feit dat de looncomponent maar voor 50 procent wordt geïndexeerd, en dat maakt het natuurlijk moeilijk. Want in de huidige economische situatie, ook al wordt er niet echt een besparing gedaan, is dat in reële termen uiteindelijk wel een besparing, zonder dat dat daarom zo bedoeld is. Als alles veel duurder wordt en er is maar een 50 procentloonindexatie, en de werkmiddelen worden niet geïndexeerd, dan is dat in reële termen op termijn wel een verlies aan uitgaven die men kan doen in de sector.
Het een hangt natuurlijk ook vaak samen met het ander. Als je bijvoorbeeld kijkt binnen alles wat de centra voor jeugdtoerisme betreft, dan is daar al heel lang geen indexering meer geweest. Jeugdverblijven moeten hun prijzen uiteraard optrekken, en we hebben dat gisteren ook in de woonzorgcentra gezien. Als je gas- of energieverbruik dermate stijgt, kun je natuurlijk ook moeilijk verlies maken. Je moet ook je rekeningen blijven betalen. Dat wordt dus doorgerekend, in dit geval aan de jeugdorganisaties. En die moeten dan ook vaak, noodgedwongen, hun facturen doorschuiven naar de ouders. En dat is een situatie die we natuurlijk zoveel mogelijk moeten proberen te vermijden. De portemonnee van de ouders mag eigenlijk niet bepalen of kinderen in het jeugdwerk actief kunnen zijn of niet. Dat is iets wat we heel erg in de gaten moeten houden, en we zullen u daar zeker ook over blijven bevragen, ook richting de begrotingsbesprekingen van 2023. Ik hoor hier toch al twee meerderheidspartijen die er blijkbaar toch wel wat voor openstaan om een bijkomende indexering te doen. Ik ben benieuwd wat de derde meerderheidspartij daar nog over zegt. Op ons kunt u alvast rekenen. Ik heb het gisteren in de plenaire vergadering ook gezegd: als we een aantal kosten wel indexeren – het ging toen over het zorgbudget – dan vind ik dat je langs de andere kant ook de uitgaven zou moeten indexeren. Dat lijkt me maar logisch.
Een bijkomende vraag is op welke manier u het jeugdwerk betaalbaar wilt houden voor iedereen. Welke inspanningen wilt u hier zelf voor doen? In ons vindt u alvast een grote medestander om die indexering op te trekken richting 2023.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Laat me starten met te stellen dat op dit moment, met de hoge inflatie, met de stijgende prijzen, het op zijn minst niet opportuun is wanneer de voorschotten niet tijdig arriveren. Ik denk niet dat er hier iemand in deze commissiezaal een andere mening toegedaan is. Dus ook wij hopen dat dat niet meer voorvalt.
Wat dan de indexeringsproblematiek betreft, vrees ik dat ik iets minder hoerageroep zal ontvangen van de oppositie dan mijn twee coalitiepartners eerder al mochten ontvangen. Die indexeringsproblematiek is dubbel. Het heeft volgens ons heel weinig zin om in gespreide slagorde per departement ingrepen te gaan doen. Maar of de begroting dat toelaat, dat is natuurlijk een andere vraag. En daar moeten we ook wel op letten. Want het feit dat alles duurder wordt, is ook een heel erg breed gegeven.
We zien wel – en ik denk dat dat heel belangrijk is – dat de infrastructuurwerken, en dan vooral die van energiebesparende aard, van cruciaal belang zijn om werkingskosten in te dijken. Daar geloven wij ook heel erg in. En we zijn er ook van overtuigd dat de regering onzes inziens de juiste initiatieven neemt, zowel in de reguliere begroting als onder andere in het plan Vlaamse Veerkracht, om op die manier toch ook die kosten op een duurzame manier te drukken. Bedankt.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik ben hier door transportperikelen iets te laat binnengelopen, maar via YouTube heb ik de zeer boeiende vraag gevolgd. (Opmerkingen)
Wij steunen uiteraard de vraag. We zijn ook blij dat er openheid is om rond die indexering na te denken. Collega Perdaens, ik begrijp daaruit dat u een pleidooi houdt om dat meteen in alle sectoren ook een stukje te onderzoeken. U zult daarvoor alvast op onze steun kunnen rekenen. (Opmerkingen)
Maar ik vind het belangrijk, omdat ik de bredere context nog eens wil schetsen. Los van de inflatie en de prijzendruk van allerlei zaken hebben we vorig jaar ongeveer rond deze tijd gezellig wafeltjes gegeten met een aantal collega’s vooraan aan het Vlaams Parlement naar aanleiding van een actie van de Vlaamse Jeugdraad rond de noden van het jeugdwerk. Daar was toen een berekening gemaakt: er was 7 miljoen euro nodig om de noden van vandaag op te vangen. Minister, u hebt toen inderdaad gezegd, en terecht, dat we een aantal inspanningen gedaan hebben; ik denk dat er iets in de grootteorde van 1,5 miljoen euro gebeurd was. Dat was toen in de coronaperiode. Maar na de actie van die 7 miljoen euro is er daar niets meer bij gekomen. Er zijn alleen nog beslissingen geweest over de verdeling van die 7 miljoen euro. Nog los van de indexeringsoefening roepen wij opnieuw vanuit onze fractie op om de oefening over de financiering van het jeugdwerk in Vlaanderen ten gronde te doen, omdat de noden niet alleen door de prijzendruk hoog zijn, maar ook door de extra noden die er in de samenleving zijn. Dus als stap één de indexering is, zal, wat ons betreft, de volgende stap zijn om nog fundamenteler na te denken over de financiering van het jeugdwerk in Vlaanderen.
Minister Dalle heeft het woord.
Collega’s, het is een zeer boeiende thematiek. Het gaat eigenlijk breder, over het budget van de Vlaamse overheid en over ons budget. Even ter herinnering: we hebben in het totaal de middelen voor het jeugdbeleid de afgelopen twee jaar structureel met 4 miljoen euro verhoogd. De 1,1 miljoen euro indexering waar ik naar verwees, komt daar uiteraard bovenop. Dat komt ook nog naast de 33 miljoen euro eenmalige middelen in het kader van de relance. Dat is de situatie. Die is lang niet slecht. De zorgen over de betaalbaarheid, gelet op de hoge inflatie, zijn terecht, maar collega Perdaens heeft wel een pertinent punt dat dat in tal van sectoren het geval is. Als minister van Jeugd zult u het me niet kwalijk nemen dat ik zeker ook naar deze sector kijk. Maar het is wel juist dat je dit niet geïsoleerd kunt bekijken. Dit is uiteraard ook een regeringskwestie. Ik ben – ik wil niet filosofisch worden – in een vorig leven natuurlijk ook staatshervormingsexpert geweest. Daar merk je dat ons financieringssysteem wel een bepaalde dynamiek kent rond inflatie, namelijk dat de meeste van onze Vlaamse middelen gekoppeld zijn aan de index en ook aan een deel van de economische groei. Dat zorgt er ook voor dat in onze inkomsten deze hoge inflatie soms bepaalde positieve effecten heeft, maar op andere vlakken zal het negatieve effecten hebben, ook op het vlak van economische realiteit, enzovoort. Maar dat onze uitgaven op een andere manier groeien, heeft natuurlijk een bepaalde dynamiek in onze begroting. Dat is relevant om ook mee te nemen in dit debat.
Collega Coenegrachts, of we de rapportering ook tussentijds zouden moeten doen? De rapportering is vandaag voorzien op jaarlijkse basis. Daar is een goede reden voor: natuurlijk moeten er algemene vergaderingen en raden van bestuur zijn en moeten er boekhouders en revisoren over gaan om een echte jaarrapportering te doen. Echte maandelijkse- of kwartaalrapporteringen vragen we niet systematisch, ook in het kader van het beperken van de regulitis voor de jeugdsector. We plannen ook niet om dat te doen. Wel houden we in het kader van bijvoorbeeld het noodfonds tussentijds de vinger aan de pols. Maar ik heb geen intenties voor het systematisch vervroegen van die rapportering.
De vraag om uitleg is afgehandeld.