Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, mijn vraag is niet enkel gebaseerd op een artikel in De Tijd, kort geleden, maar ook op een beslissing van de Vlaamse Regering die ik heb teruggevonden in een verslag van een ministerraad van een paar weken geleden. Daarbij is het heel duidelijk dat de Vlaamse Regering een positie inneemt voor wat betreft het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Onder de vorige Vlaamse Regering was er al een dergelijke ‘position paper’, om bij de Europese instanties een andere boeking van Vlaamse overheidsinvesteringen te bepleiten. De toenmalige opstelling was mee ingegeven door de herkwalificatie van een aantal pps-projecten (publiek-private samenwerking), zoals de programma’s Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA), de Alternatieve Financiering, de Scholen van Morgen, enzovoort. Die herkwalificatie woog op de Vlaamse begroting en maakte de beleidsruimte aanzienlijk kleiner.
Op 14 januari heeft de Vlaamse Regering kennisgenomen van een mededeling van u betreffende een standpunt over dat Stabiliteits- en Groeipact en een nieuw, geactualiseerd standpunt dat bijdraagt aan het debat in Europa over wat we gemakshalve een ‘versoepeling van de Europese begrotingsregels’ zouden kunnen noemen. Onder het huidige Franse EU-voorzitterschap wordt een versnelling van het debattempo verwacht. Samengevat komt het standpunt van de Vlaamse Regering erop neer dat de Europese regel of norm over de overheidsschuld, namelijk maximaal 60 procent van het bruto binnenlands product (bbp), behouden moet blijven, en dat een andere regel over het begrotingstekort, maximaal 3 procent van het bbp, het best een nieuwe invulling krijgt, meer in het bijzonder voor investeringen. Concreet, wat dat laatste betreft, kunnen productieve investeringen binnen de 3 procentnorm als de schulden daardoor niet de pan uit rijzen. Productieve investeringen met een economisch terugverdienmodel kunnen steeds binnen de 3 procentnorm. Voorts geeft de Vlaamse Regering een voorkeur aan een toets van de uitgavennorm op een Europese begrotingscontrole van het structurele saldo. Opvallend is overigens ook dat in de nota van de Vlaamse Regering van 14 januari geen gewag wordt gemaakt van een soortgelijke position paper die werd goedgekeurd in het Overlegcomité van 18 maart 2018. Ik denk dat het toen zelfs op initiatief van de Vlaamse Regering was.
Vorige week hadden we in de commissie een toelichting over het Europees Semester. Daarin heeft toen ook de heer Vanden Bosch een toelichting gegeven, en hij gaf enige duiding bij de opvolging door de Europese Commissie van de uitvoering van het relanceplan Vlaamse Veerkracht en bij het al genoemde debat. Een consensus over aangepaste Europese begrotingsregels verwacht de ‘officer’ niet vroeger dan 2023. Minstens tot dan blijft de Europese Commissie voor de lidstaten en hun regio’s kijken naar structurele vorderingensaldo’s, inclusief de budgettaire weerslag van investeringen.
Ik heb een zestal vragen voor u.
Het nieuwe standpunt van de Vlaamse Regering over het Stabiliteits- en Groeipact verwijst niet naar de position paper die het Overlegcomité in maart 2018 goedkeurde. Is dat een bewuste keuze geweest? Verschilt het nieuwe standpunt van de Vlaamse Regering van de stelling die ze in maart 2018 samen met de federale overheid en de andere regio’s heeft ingenomen? Indien ja, kunt u dan het verschil tussen de twee uitleggen?
Ten tweede: het nieuwe standpunt van de Vlaamse Regering blijft vasthouden aan een schuldnorm van 60 procent van het bbp. Kunt u deze norm toepassen op de omvang van de Vlaamse overheidsschulden? Hoe verhoudt die norm zich tot de schuldgraad die voor Vlaanderen in 2026 richting 100 procent gaat?
Ten derde: het nieuwe standpunt van de Vlaamse Regering bepleit de toepassing van de gulden regel, ook wel de Moesen-norm genoemd. Dat betekent dat lopende uitgaven moeten gedekt zijn door lopende ontvangsten, alleen voor productieve investeringen is een tekort van 3 procent bbp te verantwoorden. Moet op Vlaams niveau niet eerder worden gekeken naar het bruto regionaal product, want 0,1 procent bbp is goed voor 500 miljoen euro? En wat beschouwt u als ‘productieve investeringen’?
Ten vierde: voor productieve investeringen met een economisch terugverdienmodel beschouwt de Vlaamse Regering het Oosterweelproject als voorbeeld. Is het nieuwe standpunt van de Vlaamse Regering niet te eenzijdig op maat van dat ene voorbeeld geschreven?
Ten vijfde: de heer Xavier Vanden Bosch herhaalde een bekende stelling, dat bij een Europese begrotingscontrole nu wordt gekeken naar het vorderingensaldo, met inbegrip van de bouwkosten voor de Oosterweelverbinding en van de relance-investeringen die niet met Europees herstelgeld gefinancierd worden. Waarom laat de Vlaamse Regering intussen ook al deze laatste investeringen, die voor de relance, buiten beschouwing bij de toets van haar begrotingsdoelstelling?
Tot slot: het nieuwe standpunt van de Vlaamse Regering hecht heel veel belang aan een uitgavennorm. Deze norm wordt al geruime tijd voorbereid. Wat is de stand van zaken? Voor wanneer verwacht u eigenlijk de invoering? Waarom acht u een begrotingssaldo vanaf dan minder relevant voor een Europese controle?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel, voor de vraag. Ik moet eerlijk bekennen: toen we die positie innamen en ons idee gaven over de discussie die nu op Europees niveau wordt aangevat, had ik gehoopt om telefoon te krijgen van op z’n minst The Economist of de New York Times, voor interviews. Ik denk dat zij jammer genoeg geen interviews meer afnemen, maar goed, ik ben ook al zeer blij met de vraag van u. Dit is wel degelijk een poging om ons in dat Europees debat te gaan bemoeien. De Europese Commissie heeft eigenlijk vlak voor corona dat hele traject opgestart en heeft het dan, om begrijpelijke redenen, stilgelegd. Maar ze hebben dat een paar maanden geleden opnieuw ter hand genomen en weer opgestart. Het komt er eigenlijk op neer dat ze een zeer ruime bevraging doen. Ze willen de mening van iedereen horen, en dus dachten wij dat het ook wel gerechtvaardigd was om onze mening te geven.
Je hebt daar, in grote lijnen, eigenlijk twee discussies. Enerzijds is er de discussie: ‘Moet er nog een streng begrotingsbeleid zijn?’. Daar zeg ik volmondig ja, absoluut ja, tegen. Als je de Europese solidariteit waardeert, en dus het feit aanvaardt dat we economisch en budgettair aan elkaar gekoppeld zijn door de eengemaakte munt en de gedeelde markt, dan moet je ook aanvaarden dat er gemeenschappelijke spelregels zijn die moeten worden afgedwongen. Dat is een heel duidelijk, klaar en helder standpunt, dat tot nu toe vooral gepromoot werd door de voortrekkers Nederland en Duitsland. Het is dus met een zekere schrik dat we zien dat dit misschien niet meer op dezelfde strenge manier zou gebeuren. Wij hebben ervoor gekozen om dat wel zo te doen, en dat is natuurlijk net wegens een positieve waardering van die Europese solidariteit. Het één kan niet bestaan zonder het ander, en dus vind ik dat we daar ook heel streng op moeten toekijken.
Het tweede is dan de concrete invulling van de regels, en hoe je die gaat toepassen.
De position paper van het Overlegcomité waar u naar verwijst, betreft enkel een positie ten aanzien van mogelijke wijzigingen aan de investeringsclausule, een concrete piste voor meer flexibiliteit ten aanzien van investeringen. De Vlaamse positie was tot hiertoe gebaseerd op de visienota 2016 en pleitte onder andere voor een ruimere flexibiliteit, waarbij investeringen ten belope van de afschrijvingen werden opgenomen in het vorderingensaldo, met andere woorden, een correctie voor netto-investeringen. Het is dus geen vergissing dat we niet verwijzen naar die position paper.
Met het Vlaamse standpunt aangaande het Stabiliteits- en Groeipact willen we wegen op het debat dat de Europese Commissie eind oktober 2021 heeft geopend over de evaluatie van het SGP. Dat kan aanleiding geven tot een mogelijk bredere hervorming van het Europese begrotingskader, confer papers die daarover zijn gepubliceerd, alsook de evaluatie door de Europese Commissie van het SGP. Het nu geformuleerde standpunt wil input leveren voor de komende discussies over eventuele aanpassingen van het SGP en de bepaling van het Belgische standpunt naar aanloop van die discussies.
Op basis van de prognoses van de huidige meerjarenraming, van oktober 2021, wordt de geconsolideerde schuld van de Vlaamse overheid verwacht te evolueren van 7,53 procent in 2021 tot 9,52 procent van het bbp in 2026. De geconsolideerde schuld van de gezamenlijke overheid werd in de meest recente herfstramingen van de Europese Commissie geraamd op 112,7 procent van het bbp in 2021. De Vlaamse bijdrage aan die schuldgraad is dus veeleer beperkt, gelet ook op de omvang van de Vlaamse economie en dus het aandeel in het Belgische bbp. U refereert aan de schuldgraad in verhouding tot de eigen overheidsontvangsten, waar binnen het SGP geen specifiek criterium voor bepaald is.
We hebben al enkele keer de vraag gelanceerd om die twee heel duidelijk uit elkaar te houden. Het ene is tegenover het bbp en het andere tegenover de inkomsten. En onze schuld stijgt ook. Ik denk dat we volgens de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) – die daar straks nog op terugkomt – naar 190 procent gaan, maar dat is ten aanzien van de inkomsten. Dat is natuurlijk een heel andere berekening en een heel andere ijking dan ten aanzien van het bbp. Als je het tegenover het bbp zet, zitten we nog onder de 10 procent. Dat is dan natuurlijk wel het Belgische bbp.
Mijnheer Rzoska, ik zou veel liever met regionale cijfers werken. Absoluut, met veel plezier. We hebben trouwens in de vorige legislatuur ook al brieven in die zin gericht aan de Europese Commissie. Die cijfers moeten dan natuurlijk wel algemeen erkend en door iedereen aanvaard zijn, maar dat is niet voor al die cijfers het geval.
Europa kijkt naar de gezamenlijke overheid. De maatstaven van het Europese begrotingstoezicht zijn geformuleerd in termen van het bbp, niet het brp. De voorgestelde flexibiliteit van minus 3 procent bbp zal moeten worden toegewezen aan de diverse overheden in ons land: x procent voor de conjunctuurgevoelige uitgaven en zo verder.
Productieve investeringen zijn investeringen die een economisch meetbare return hebben. Bijgevolg is het aangaan van schulden voor die investering vanuit het standpunt van gezond financieel beheer verantwoord. Concrete en becijferbare terugverdieneffecten betalen de aangegane schulden terug, zoals bijvoorbeeld in het geval van Oosterweel.
Het is een generiek voorstel dat ook al is onderschreven door de Hoge Raad van Financiën: investeringen die nieuwe, toegewezen ontvangsten genereren, mogen uit de begrotingsdoelstelling worden gehaald en dus via ontsparen worden gefinancierd, mits natuurlijk in de toekomst de aflossing van de opgelopen schuld via die nieuwe ontvangsten. Bovendien vragen we ook dat investeringen zoals Oosterweel ook binnen de 3 procentnorm vallen als die binnen de overheidssector worden geclassificeerd.
Ik denk dat het duidelijk in de tekst staat, maar ik vat het nog even samen. We willen dat lopende uitgaven in evenwicht zijn. Daarnaast is er een marge van 3 procent voor investeringen, maar afhankelijk van de soort investeringen. Als dat investeringen zijn met een businessmodel, bijvoorbeeld autosnelwegen die aangelegd worden en waar tol op geheven wordt, dus waarop onmiddellijk economische ontvangsten staan, dan moet je, om die te mogen doen binnen die 3 procent, geen rekening houden met je schuldgraad.
Als je productieve investeringen doet, dus investeringen die ook een positief effect hebben op je economische groei, maar die niet onmiddellijk terugbetaald worden door bijvoorbeeld tolgelden, mag je die ook binnen die 3 procent doen, maar wel a rato van je schuldnorm, dus van hoeveel schulden dat je hebt. Beide vallen binnen die 3 procent. Ik hoop dat het daarmee wat duidelijker is.
Ten vijfde wil ik toch even concretiseren: in alle begrotingsdocumenten vind je in alle transparantie het vorderingensaldo. We zeggen heel duidelijk dat we streven naar een begrotingsevenwicht buiten enkele specifieke zaken. Die worden op hun beurt heel duidelijk en transparant weergegeven. Door de lijn aftoetsing van de begrotingsdoelstelling zie je heel duidelijk welke inspanningen hiervoor nog geleverd moeten worden om die te behalen.
Als de Vlaamse Regering vandaag stelt dat we Oosterweel en het relanceplan buiten de doelstelling houden, betekent dat voor de eerste jaren dat we 0,2 procent bbp van de 3 procent flexibiliteit inpalmen als we in evenwicht zouden zijn. Dat is dus heel beperkt. En tegen het einde van de legislatuur daalt dit volgens de huidige prognoses tot 0,1 procent van het bbp. Collega Rzoska, dit lijkt me een redelijk standpunt te zijn van de Vlaamse Regering. Want het is ook hier eerder beperkt in het interfederale kader.
Wat betreft uw derde vraag: in het kader van het begrotingstraject voor deze legislatuur, is een duidelijk traject afgesproken dat in alle transparantie is gecommuniceerd. Dit traject is opgesteld los van de uitgavennorm, maar op basis van concrete dossiers, onder andere aangebracht door de Vlaamse Brede Heroverweging (VBH). Er is toen ook afgesproken dat alles in gereedheid zal worden gebracht opdat in de volgende legislatuur het meerjarig budgettaire traject op basis van een uitgavennorm kan worden opgesteld. Mijn absoluut streefdoel blijft een vorderingensaldo waar de lopende uitgaven in evenwicht worden gehouden door de inkomsten.
Concreet, waar staan we? De expertengroep heeft recent zijn werkzaamheden afgerond. Er is een samenvattende nota van de blauwdruk van een Vlaamse uitgavennorm opgeleverd, alsook een operationalisering van de blauwdruk op basis van de huidige meerjarenraming.
Verder hoop ik op korte termijn de uitgavennorm decretaal te verankeren in de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën, maar daar moet ik natuurlijk nog mee naar de regering. Dat is een voornemen, maar dit werd nog niet gerealiseerd.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. U moet het met mij doen, niet met Larry King. Deze Larry King ligt op dit moment wat gebroken in de zetel, maar goed, daar is nu eenmaal niet veel aan te doen.
Ik heb nog twee bijkomende vragen, minister. Dit is een standpunt, een position paper van de Vlaamse Regering. U hebt er daarnet naar verwezen dat u die ook voorgelegd hebt aan de Hoge Raad voor Financiën. Gaat u met deze nota ook naar de andere overheden in dit land? Ik snap heel goed dat u op Europees niveau wilt meepraten. Dat is heel goed. Het is lovenswaardig dat u dat doet, maar het zou ook goed zijn dat we proberen om met een standpunt naar Europa te gaan waar ook de andere overheden zich achter zetten. Neemt u daar nog initiatieven om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen bij de andere overheden?
Ten tweede, in uw antwoord op de laatste vraag zegt u dat de studie rond de uitgavennorm of de blauwdruk – zo omschreef u het ook – opgeleverd is. Ik hoop dan ook dat de commissie op een gegeven moment die blauwdruk kan zien. Het zou interessant zijn als we met de commissie nog kunnen kijken naar die blauwdruk alvorens dat het decretale werk echt aangevat wordt want ik vind die uitgavennorm een boeiend instrument om toch in de toekomst ook voor een stuk aan financieel beleid te kunnen doen.
De heer Vande Reyde heeft het woord. Ik herinner u eraan dat u twee minuten hebt.
Ik ga me er zeker aan houden. Ik begin mijn twee minuten met een spoedig herstel te wensen aan mijn collega Rzoska. Minister, verder geef ik u mijn felicitaties om inderdaad uw stem te laten horen in het Europees debat. Dat is inderdaad belangrijk. Als je dat niet doet, dan hoor je op termijn enkel maar de landen die een heel expansief begrotingsbeleid hebben en weinig graten zien in lopende tekorten en veel schulden. Het is goed dat we daar ook als Vlaanderen onze stem laten horen. De principes die vooropgesteld worden, doen me trouwens een beetje denken aan de beleids- en beheerscyclus (BBC) voor lokale besturen. De modaliteiten zijn natuurlijk verschillend, maar de grote principes zijn in feite dat je een gezond begrotingsbeleid voert op je lopende uitgaven en daarbuiten flexibiliteit toelaat voor investeringen die productief zijn, die een stad en in dit geval de regio vooruithelpen, zonder dat je daarbij de schuldgraad uit het oog verliest. Ik denk dat die principes zeer goed zijn.
U hebt daar misschien Larry King niet mee gehaald, maar ik denk dat Ursula von der Leyen daar wel oren naar heeft, als meer landen en regio’s dat zeggen.
Mijn vraag is eigenlijk gelijkaardig aan die van collega Rzoska: wat gaat u daarmee doen binnen het interfederaal kader? Gaat u andere regio’s ervan overtuigen om dezelfde principes naar voren te schuiven? Als we bijvoorbeeld kijken naar onze Waalse collega’s, dan denk ik dat er toch wel ruimte is om een aantal principes scherp te stellen. Ik vroeg me af hoe dit past binnen het interfederaal kader, en of u daarover nog gesprekken zult aangaan?
De heer Muyters heeft het woord.
Ik ben het er uiteraard mee eens dat het heel goed is dat we ons in dat debat moeien. Ik ben het ook met u eens om naar een streng begrotingsbeleid te gaan. Ik heb vandaag soms het gevoel dat er ook in de publieke opinie nog weinig interesse is om begrotingen naar een evenwicht te brengen. Ik blijf dat belangrijk vinden, niet alleen voor deze generatie, maar ook voor de volgende generaties. Het is dus zeer goed dat u, en ook de Vlaamse Regering, daarnaar blijft streven.
Iets wat me wel van het hart moet is de continue verwarring als we het hebben over schuld. U verwees daar ook naar. We spreken er dan over hoe hoog de schuld is in procent, maar de ene keer is het ten opzichte van het bbp, en de andere keer is het ten opzichte van de uitgaven. Wat ik toch nog eens wil onderstrepen is, dat als we 44 miljard euro schuld zouden hebben, zoals de SERV berekend heeft, en we de inflatiemeevaller niet zouden uitgeven, dan komen we volgens mijn berekening nog altijd onder de 10 procent schuld, ik denk 8,6 procent. Dat is niet om te zeggen dat we ons daar niets van moeten aantrekken, maar om alles een beetje in de juiste verhouding te zien.
Een vierde punt is dat ik het voorstel van de Vlaamse Regering zeer goed vind. Wat Oosterweel betreft, vraag ik me af hoe je op een budget van dik 40 miljard euro in een paar jaar een investering van 3,6 miljard euro zou kunnen doen binnen de begrotingsdoelstellingen. Als die doelstelling is om een evenwicht te bereiken, hoe zou je dat dan kunnen realiseren? Ik vind dat het de enige juiste manier is als je dat daar uit haalt, omdat er een terugverdieneffect is. Het Rekenhof heeft dat ook ooit als een robuust model omschreven. Dus ook daarin ondersteun ik u volledig.
Tot slot: ik zou uiteraard niet kunnen zwijgen over de uitgavennorm. Ik denk dat dit zeer fundamenteel is, als we willen gaan naar een acyclisch beleid. Dat is een beleid waarbij we als het goed gaat wat centen opzijleggen, en we als het slecht gaat wat extra kunnen investeren. Ik hoop echt dat we daar nog tijdens deze legislatuur stappen vooruit kunnen zetten.
Ik heb dus geen vragen, minister, maar tot daar mijn standpunt.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Je kunt alleen maar een eengemaakte munt hebben, en overeind houden, als je daar een Stabiliteits- en Groeipact tegenover zet, en dan nog het best een dat de geloofwaardigheid van de markt heeft. Zo niet, dan rafelt de eengemaakte munt uit elkaar, zoals we bijna tien jaar geleden meegemaakt hebben. Zo’n Stabiliteits- en Groeipact is dus essentieel. Ik denk dat het debat daarover in Europa opnieuw op gang zal komen na de Franse verkiezingen.
Wat we al weten is in welke richting men in Nederland en Duitsland denkt. We kennen wel hun positie nog niet, gesteld dat ze die al hebben, maar je ziet wel dat ze vermoedelijk het Stabiliteits- en Groeipact trouw zullen blijven, maar daarnaast meer ruimte zullen maken voor investeringen, niet enkel in infrastructuur, maar ook in klimaat en milieu. Dat zie je in beide regeerakkoorden duidelijk terugkomen. Ik denk dat dat ook de lijn is die we op Europees vlak kunnen verwachten, en die zit ook in de nota die de Vlaamse Regering opgesteld heeft. Ik sta achter die nota, en ik ben eigenlijk heel benieuwd naar wat de Europese discussies zullen geven. Wat het intra-Belgische betreft is er natuurlijk de zogenaamde DGE (directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie), waar de verschillende ministers van Financiën van dit land samenkomen om hun standpunt voor de Europese Ecofin-raad (Economic and Financial Affairs) te bepalen. Dat overleg zal ongetwijfeld ook nog plaatsvinden.
Dat is in grote lijnen hoe wij ernaar kijken.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijn dank voor de eensgezindheid die ik hoor over ons standpunt en de steun die we daarvoor horen.
Ik ben het eens met de heer Van Rompuy. Ik heb het ook al gezegd: als je zo’n munt overeind wilt houden, dan moet je inderdaad zorgen dat daar een stelling rond staat die die munt overeind houdt. En dat is dit een beetje.
Er zijn verschillende vragen gesteld over wat we nu gaan doen. De heer Rzoska is daarmee begonnen. Wat gaan we doen om dat zoveel mogelijk te laten horen? We gaan inderdaad in overleg gaan met de federale overheid. Ik denk dat we daar een steun kunnen zijn voor de federale minister van Financiën, die de gesprekken zal moeten voeren op Europees niveau. Daar willen we zeker mee helpen om vorm te geven aan het standpunt dat daar verkondigd wordt.
We hebben trouwens ook al een initiatief genomen om dat onder andere met de Nederlandse ambassade eens te doorlopen, met het duidelijke signaal dat wij op die manier met dit standpunt het Nederlandse standpunt proberen te schragen, hoewel het niet helemaal gelijkloopt, voor alle duidelijkheid. Maar het is ook wel een standpunt dat vertrekt vanuit de overtuiging dat er een streng Europees begrotingsbeleid nodig is.
Ook ten aanzien van de Europese Unie zelf gaan we initiatieven nemen, maar daar zitten we inderdaad niet rechtstreeks mee aan tafel. De Ecofin-raad is voor de federale minister van Financiën. Maar dat betekent niet dat er geen andere wegen zijn om onze stem te laten horen. We gaan dat dan ook zo luid mogelijk doen, maar in het volle besef, en zonder enige illusies te koesteren, dat we daar jammer genoeg – en dat is volgens mij nog altijd een groot tekort van de Europese besluitvorming – niet gehoord worden als volwaardige partner aan de tafel. Maar we gaan dat wel proberen.
Mijnheer Rzoska, u had nog een vraag over de uitgavennorm. Er zijn verschillende mensen die u kunt uitnodigen. Koen Algoet kent het heel goed en heeft het heel goed in de vingers. Ik heb daar zeker niets op tegen, mocht de commissie interesse hebben om hem uit te nodigen. Het laatste werk is nog maar van vorige week, dus misschien zal er wel nog wat verwerkingswerk nodig zijn, maar dat lijkt mij geen enkel probleem. In het verleden is dat ook al gebeurd. Ik denk dat mevrouw Demeester het dan zelf is komen toelichten. Dergelijke zaken zijn altijd mogelijk, wat mij betreft.
De heer Rzoska heeft het woord.
Het was een boeiend debat, voorzitter. En het zal nog een boeiend debat zijn. Ik vind het niet meer dan terecht dat de Vlaamse Regering haar stem laat horen in dit debat.
De vraag om uitleg is afgehandeld.