Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
De Erkennings- en Bemiddelingscommissie voor slachtoffers van historisch misbruik werd opgericht na de parlementaire werkzaamheden rond de getuigenissen van misbruik en geweld in jeugd- en onderwijsinstellingen van twee en meer decennia geleden. De doelstelling van de commissie is om slachtoffers in de eerste plaats de steun en erkenning te geven die zij verdienen voor het leed dat hun werd aangedaan.
Die tijdelijke commissie was aanvankelijk alleen actief van 1 december 2014 tot eind december 2015. Maar ook nadien bleef de commissie actief om de continuïteit van lopende dossiers te garanderen en om in zeer beperkte mate nieuwe aanvragen te behandelen. Er werd immers vastgesteld dat er op dat moment nog wel verder vraag naar was. In juli 2018, na de parlementaire commissie rond #MeToo, heeft het Vlaams Parlement mijn voorstel van decreet goedgekeurd om de commissie een permanent karakter te geven en de werking ervan uit te breiden.
Op 18 december 2020 besliste de Vlaamse Regering om de coördinatie van de Commissie Erkenning en Bemiddeling voor institutioneel misbruik en geweld uit het verleden de volgende twee jaar te laten gebeuren door het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en de commissie op termijn een definitieve inbedding te geven bij de Vlaamse Ombudsdienst, het Vlaamse Gelijkekansencentrum of het Agentschap Justitie en Handhaving, dit om de onafhankelijkheid en neutraliteit van de commissie te garanderen. Er was immers ter zake een advies van de Raad van State gekomen.
Het toepassingsgebied van de vroegere commissie werd ook uitgebreid. Zo worden niet enkel meer gevallen van institutioneel geweld en misbruik behandeld, maar ook situaties van grensoverschrijdend gedrag in alle gezagsrelaties, relaties met gelijken en intrafamiliale context. Voorheen kwamen enkel feiten in aanmerking die vijftien jaar geleden waren, maar dat werd in het voorstel van decreet aangepast naar tien jaar. Daarnaast is het niet meer nodig dat de slachtoffers ten tijde van het misbruik of geweld minderjarig waren. Het geldt nu ook voor meerderjarigen.
Op 16 juli 2021 besliste de Vlaamse Regering uiteindelijk om de commissie in te bedden in het nieuwe Agentschap Justitie en Handhaving. Die overgang werd definitief op 1 januari 2022. Bij de beslissing van de Vlaamse Regering omtrent de oprichting van het Agentschap Justitie en Handhaving is ook een mededeling aan de Vlaamse Regering voorgelegd die de onafhankelijke positie van de commissie benadrukt.
Minister, in antwoord op mijn schriftelijke vraag van 27 september 2021 antwoordde minister Beke dat een oproep naar bijkomende commissieleden werd voorbereid. Er waren toen zestien dossiers in behandeling.
In het kader van de overdracht naar het Agentschap Justitie en Handhaving bereikten me nu berichten over denkpistes om de commissie ook dossiers te laten behandelen waarin het misbruik minder dan tien jaar geleden is gebeurd en de dienstverlening open te stellen voor elk slachtoffer dat er een beroep op wil doen. Indien dit daadwerkelijk zou gebeuren, dan rijzen er natuurlijk vragen met betrekking tot de interferentie met lopende strafrechtelijke procedures.
Minister, kunt u meer informatie geven over de inbedding van de Commissie voor Erkenning en Bemiddeling van slachtoffers van historisch misbruik in het Agentschap Justitie en Handhaving?
Hoe werd en wordt er verder werk gemaakt van de uitbreiding van de commissie? Werd er al een oproep gedaan naar bijkomende commissieleden? Wat was het resultaat?
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de commissie ten aanzien van alle sectoren waarin mogelijk misbruik of geweld plaatsvond, gegarandeerd?
Hoe kan de commissie, naast haar functie op het vlak van herstel, ook een rol vervullen inzake preventie?
Hoe zal er meer bekendheid worden gegeven aan de werkzaamheden van de commissie, zodat slachtoffers ook weten waar ze terechtkunnen?
Klopt het dat erover wordt nagedacht om de commissie niet alleen toegankelijk te maken voor misbruik of geweld dat langer dan tien jaar geleden is, maar dat de commissie ook zou openstaan voor alle slachtoffers?
In bevestigend geval: hoe kan er dan voor worden gezorgd dat er geen interferentie is met betrekking tot de strafrechtelijke procedure?
Minister Demir heeft het woord.
De Erkennings- en Bemiddelingscommissie voor slachtoffers van historisch misbruik levert bijzonderlijk belangrijk werk, want ze geeft elk slachtoffer de kans om erkenning te krijgen voor het leed dat hem of haar is aangedaan, en dat los van het juridische aspect van de zaak. En als je met slachtoffers spreekt, dan geven zij zelf ook aan dat erkenning een essentieel onderdeel is van hun herstelproces. Met deze erkenning kunnen we het leed niet wegnemen of ongedaan maken, helaas, maar maken we duidelijk dat misbruik, geweld of verwaarlozing niet wordt geaccepteerd door onze samenleving.
Slachtoffers staan centraal in ons nieuw Agentschap Justitie en Handhaving. En zo past de commissie ook perfect in het agentschap Justitie. Sinds 1 januari 2022 is de commissie daar effectief in ingebed. De overstap is vlot verlopen. De coördinator van de commissie is mee overgegaan naar het agentschap, om zijn werkzaamheden zonder onderbreking verder te zetten. De overdracht heeft daardoor ook geen invloed gehad op de dossiers die in behandeling zijn bij de commissie.
We zijn inderdaad ook al gestart met de uitbreiding van de commissie. De oproep naar bijkomende commissieleden werd op maandag 20 december 2021 via verschillende kanalen verspreid. Tien personen hebben naar aanleiding van de oproep contact opgenomen met de coördinator. Vier personen hebben zich intussen officieel kandidaat gesteld. Kandidaten kunnen zich nog altijd aanmelden tot 31 januari van dit jaar. De effectieve uitbreiding van de commissie is voorzien tegen maart-april.
Wat de onafhankelijkheid van de commissie betreft ten aanzien van sectoren waarin het misbruik plaatsvond: dat vind ik essentieel. Maar om de onafhankelijkheid te benadrukken, werden er in de mededeling over de commissie door de Vlaamse Regering vorige zomer ook verschillende voorwaarden opgenomen die waarborgen dat de commissie zich op een transparante manier kan profileren, en ook kan communiceren naar de samenleving in het algemeen en specifiek naar slachtoffers. Het gaat er dan bijvoorbeeld om dat de commissieleden ten persoonlijken titel in de commissie zetelen en dat de commissie haar aanbevelingen en beleidsadviezen in alle onafhankelijkheid en neutraliteit kan formuleren, zonder repercussies voor haar bestaan, samenstelling of wat dan ook.
Wat de vraag rond preventie betreft: een directe rol qua preventie zie ik in niet meteen weggelegd voor de commissie. Daar zijn andere actoren voor bevoegd. Wel speelt de commissie daar indirect een rol in: sommige instellingen worden daardoor ook voor de eerste keer aangesproken over misbruik in het verleden en hun preventiebeleid. Ook doet de commissie jaarlijks aanbevelingen aan de Vlaamse Regering in verband met preventie.
Uw vijfde vraag ging over de bekendheid van de commissie. Daarrond kan ik u meegeven dat er structurele overlegmomenten zijn met belangrijke aanmeldpartners zoals 1712 en de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s), waarin ook blijvend aandacht is voor de bekendheid van de commissie bij deze aanmelders. Daarnaast wordt genetwerkt met de betrokken sectoren – Onderwijs, Welzijn, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) – en verschillende organisaties en lotgenotengroepen. Ook werd er voor de eerste keer contact opgenomen met de parketten om bij seponeringen voor verjaarde zaken aan te stippen dat slachtoffers wel nog steeds terechtkunnen bij de commissie, mochten ze daar nood aan hebben. De commissie beschikt daarnaast over een website van de sociale kaart. Die is toegankelijk voor zowel professionelen als burgers.
Dan kom ik tot uw laatste vragen, rond de toegankelijkheid van de commissie voor slachtoffers waarbij het misbruik nog geen tien jaar geleden is. Ik denk inderdaad aan een uitbreiding van die termijn. Die termijn van tien jaar is eigenlijk vrij arbitrair, zeker nu dossiers van seksueel misbruik ‘onverjaarbaar’ zijn geworden. Ik zie niet hoe ik aan een slachtoffer waarbij het misbruik negen jaar geleden is, kan gaan uitleggen waarom zij geen recht heeft op die erkenning, en als ze een jaar zou wachten, wel. Dit zou ook leiden tot secundaire victimisatie en dat is wat we willen vermijden. Ook uit gesprekken met slachtoffers komt vaak naar voren dat dit een hiaat is in de werking van de commissie, en dat dat echt wel drempelverhogend kan werken.
Momenteel zijn we nog juridisch aan het uitklaren hoe we ervoor kunnen zorgen dat er niet geïnterfereerd wordt in strafrechtelijke procedures, maar ik wil er alvast voor zorgen dat slachtoffers erkenning van hun slachtofferschap kunnen krijgen, ongeacht de tijd dat het geleden is dat ze slachtoffer werden.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord. Erkenning is inderdaad een essentieel onderdeel, en is nodig voor het helingsproces, wanneer mensen het slachtoffer zijn van ernstige feiten. We hebben dat destijds vastgesteld tijdens alle getuigenissen of gesprekken die er zijn geweest in het kader van historisch misbruik. Dat is trouwens ook de aanleiding geweest waarom de tijdelijke commissie er toen is gekomen. En als voorzitter van de Commissie Grensoverschrijdend Gedrag vorige legislatuur, meer bepaald de #MeToo-commissie, heb ik dat toch ook wel kunnen vaststellen. En dat was ook wel de aanleiding voor mijn streven om de commissie een meer permanent karakter te geven, het toepassingsgebied uit te breiden – van minderjaren naar meerderjarigen, niet alleen in bepaalde sectoren – en de termijn ook terug te brengen.
Minister, het is goed dat die commissie nu een definitieve inbedding gekregen heeft. Er was discussie waar dat zou zijn. De discussie is gevoerd, en het is alleszins goed dat ze er nu is, en dat ze een permanent en structureel karakter heeft gekregen. Nu moeten we er natuurlijk allemaal samen voor zorgen dat die goed werk levert en dat slachtoffers er hun werk naar vinden.
Mijn bekommernissen met betrekking tot die tien jaar zijn inderdaad die interferentie in een strafrechtelijk dossier. Ik ben het volledig met u eens dat u tegen iemand die negen jaar geleden slachtoffer was, niet kunt zeggen dat men er nu niet terechtkan, dat men nog een jaartje zal moeten wachten. Maar aan de andere kant moeten we er natuurlijk ook wel voor zorgen dat de strafrechtelijke procedure niet wordt doorkruist. Want in zaken waar slachtofferschap en daderschap heel duidelijk zijn, is dat minder moeilijk. Maar er zijn natuurlijk ook heel wat dossiers waar slachtoffers ook mee daders kunnen zijn. En daar moeten we natuurlijk ook heel alert voor zijn.
Ik denk dat er heel veel aanleiding bestaat om dat verder te bespreken. Dat is verder te bekijken, maar dan met de nodige nuanceringen en met het nodige overleg met Justitie.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik had een vraag in verband met ons landschap, als het gaat over preventie en de reactie op misbruik en geweld. Dat is een landschap dat ook wel gekenmerkt wordt door heel wat versnippering. Elke sector heeft zijn eigen beleid, preventieorganen, aanspreekpunten, integriteit, meldpunten, deontologische codes, tuchtorganen, enzovoort. En de commissie heeft daar al eens een opmerking over gemaakt in haar jaarverslag in 2022. Ze zei daarover: “De Commissie zal met al deze actoren samenwerken en zoveel mogelijk afstemmingsafspraken maken, zonder evenwel haar benadering van individuele dossiers via een aanpak op maat van de betrokkenen, te laten inperken door protocollen die zij met de betrokken instellingen of sectoren zou moeten afsluiten.”
Minister, mijn vraag aan u is hoe die samenwerking, die afstemming verloopt met de commissie en de verschillende instellingen en sectoren in dat uitgebreide landschap. En kunnen we daar in het volgend jaarverslag misschien een transparant overzicht over krijgen?
En dan is er de vraag die natuurlijk eeuwig tussen twee mogelijkheden swingt: moeten we naar een eengemaakt meldpunt, of is het nodig om sectorspecifiek bepaalde organisaties of aanspreekpunten te blijven behouden? De vraag is waar we naartoe gaan. Hoe kunnen we de mensen die eventueel slachtoffer zijn, door de bomen het bos laten zien?
Minister Demir heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, zoals ik al zei gaan we dat natuurlijk ook juridisch moeten uitklaren, om ervoor te zorgen dat het zo zuiver mogelijk kan worden gehouden. Maar we zien vandaag al, gezien de ‘onverjaarbaarheid’ van zedenmisdrijven op minderjarigen, dat een interventie met strafrechtelijke procedure nu ook wel mogelijk is. Maar ik denk dat we even moeten wachten op het juridische. Want we hebben daar advies over gevraagd om dat uit te klaren, om dat zo zuiver mogelijk te houden. Dat wordt dus vervolgd. Ik kom daar later nog op terug in deze commissie.
Collega Parys, de afstemming met de sectoren verloopt goed. We zijn daarmee bezig. We zijn ook in contact met al die verschillende meldpunten, in Onderwijs, Sport, Cultuur enzovoort. En we stellen ook vast dat er nood is aan meer afstemming tussen de verschillende sectoren. Er zijn ook heel wat gesprekken om na te gaan hoe dat beter kan gebeuren. Ook initiatieven rond het uittreksel strafregister en de meldcode dragen hiertoe bij. De afstemming loopt dus, en ik hoop dat we daar eerstdaags kunnen kijken of we het toch niet beter centraal kunnen aansturen, ja of neen. Wordt vervolgd.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
De commissie is dus heel recent van start gegaan onder het nieuwe agentschap. Ik kan haar alleen maar een goede vaart wensen onder de vlag van dat schip. Minister, het is goed dat u ook bezig bent met de uitbreiding van het aantal commissieleden, zoals eerder aangekondigd door minister Beke. Want we moeten er natuurlijk ook wel voor zorgen dat, als we uitbreidingen doen, zowel naar sectoren, naar leeftijd als naar wie er terechtkan, er ook voldoende capaciteit is bij die commissie om die dossiers ook op een goede manier af te handelen. Want daar hebben de slachtoffers ook vanzelfsprekend recht op.
Ik neem aan dat we de discussie met betrekking tot de termijn hier in de toekomst ook verder zullen kunnen voeren. Het is immers natuurlijk zo dat die termijn van tien jaar momenteel is opgenomen in het decreet. Er zal mijns inziens dus een decreetsaanpassing nodig zijn wanneer die wijziging zou worden doorgevoerd.
Minister, tot slot: ik stelde de vraag naar preventie omdat ik inderdaad denk dat die commissie op basis van de getuigenissen die ze hoort, toch wel heel belangrijke aanbevelingen kan doen aan diverse organisaties, instellingen en sectoren met betrekking tot hun preventiebeleid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.