Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw D’Hose heeft het woord.
Minister-president, we hebben het hierover al een paar keer gehad en ik dacht dat het misschien het moment was om hierover nog eens een vraag te stellen en een gedachtewisseling te houden.
In de vorige discussie is het nog maar net over het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) gegaan. Daaruit blijkt dat het onroerend en roerend erfgoed gigantisch met elkaar vervlochten zijn. Op Europees niveau, maar ook op Vlaams en lokaal niveau zorgt men voor een geïntegreerd erfgoedbeleid.
Onroerend erfgoed heeft ook een prominente plaats in uw visienota Erfgoed. Samen met het beleidsdomein wilt u gezamenlijk antwoorden kunnen bieden op gedeelde uitdagingen.
U laat, eveneens in uw visienota, optekenen dat het onderscheid tussen onroerend en roerend erfgoed vaak als artificieel ervaren wordt. Ik vind dat ook. Het publiek en onze internationale bezoekers maken het onderscheid niet. Zij voelen gewoon de aantrekkingskracht van Vlaanderen op het gebied van erfgoed, zowel cultureel, roerend als onroerend erfgoed.
Er bestaat gewoon veel overlap en ik denk dat vriend en vijand dit beseft. We moeten eigenlijk de vraag stellen of dit decretaal onderscheid op termijn nog wel zinvol en nuttig is.
Er waren een aantal elementen die ook in uw visienota stonden, waarover ik een aantal vragen wilde stellen.
U pleit nog tijdens deze legislatuur voor een verdergaande afstemming tussen Cultureel en Onroerend Erfgoed. U ging de betrokken administraties laten bekijken hoe die verregaande afstemming kon gebeuren. Ik vroeg mij af hoever dit traject staat en of we tijdens deze legislatuur al concrete zaken zouden kunnen verwezenlijken.
Hoe realistisch ziet u de mogelijkheid om deze bevoegdheidsdomeinen, natuurlijk op termijn, en dus ook de agentschappen die daarbij horen te laten fuseren? Zou dat dan vanaf 2024 zijn?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mevrouw D’Hose, ongeacht de positie van Cultureel Erfgoed en Onroerend Erfgoed binnen de verschillende beleidsdomeinen zijn beide bij de voorbereiding van beleidsdocumenten verplicht tot afstemming.
Sinds vele jaren is er een verregaande samenwerking en afstemming met een structureel overleg en een regelmatig bilateraal thematisch werkoverleg, dat zowel beleidsmatig is als over concrete dossiers en beleidsinstrumenten gaat. Ook op het vlak van de aanwezigheid op internationale fora – in de Europese Unie, de Raad van Europa, tijdens de voorbereiding van het Europees Jaar van het Cultureel Erfgoed en zo meer – is er steeds overleg en afstemming.
Ik geef hier enkele voorbeelden van deze samenwerking, zonder volledig te willen zijn in de opsomming. Recent vond een afstemming plaats bij de wijzigingen rond het Cultureelerfgoeddecreet. Vooral de samenwerking of afstemming tussen de cultureelerfgoedcellen en de intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten (IOED’s) stond hier centraal. Dit werd ook verder aangemoedigd door de regiovorming. Ook de evaluaties van de werkingen die subsidies ontvangen vanuit beide entiteiten, worden afgestemd. In 2020 werden ook de resultaten bekendgemaakt van het gemeenschappelijk gevoerde onderzoek naar publieksarcheologie.
Al vele jaren wordt structureel samengewerkt rond het behoud en beheer van topstukken in kerken en kloosters. In het kader van deze samenwerking werd een gericht proefproject opgestart om na te gaan hoe de bewaaromstandigheden van deze topstukken, die zich vaak bevinden in beschermde monumenten, kunnen worden verbeterd. Begin december mochten minister Diependaele en ikzelf het eindrapport van dit proefproject ontvangen. Hierin zijn ook concrete beleidsaanbevelingen opgenomen om deze bewaaromstandigheden te optimaliseren.
Verder neem ik samen met mijn collega de regiefunctie rond het depotbeleid op en wordt bekeken hoe ook op het vlak van digitalisering samengewerkt kan worden. Het relanceproject rond de integratie van de voormalige provinciale erfgoeddatabanken biedt zeker mogelijkheden. Uiteraard is er ook bij het project rond het virtuele museum nauwe samenwerking.
Ten slotte startte op mijn initiatief, in samenspraak met de collega’s bevoegd voor het toerisme, voor het onroerend erfgoed en voor de omgeving, een denkoefening om een gemeenschappelijke visie en doelstellingen te ontwikkelen voor het beschermd onroerend patrimonium in eigendom van de Vlaamse overheid. De coördinatie van de oefening is in handen van het Departement Cultuur, Jeugd en Media (CJM).
De derde fase van de staatshervorming in 1988 en de hiermee gepaard gaande wijziging van de bijzondere wet van 1980 bracht Vlaanderen inderdaad in een merkwaardige positie wat betreft zijn erfgoedbeleid. De bevoegdheid inzake ‘monumenten en landschappen’, behorend tot het cultureel patrimonium, werd onttrokken aan de gemeenschappen en overgeheveld naar de gewesten vanwege de nauwe verbondenheid met de stedenbouw en de ruimtelijke ordening. Monumenten, landschappen en bij uitbreiding archeologische monumenten, blijven een culturele relevantie behouden, maar de bevoegdheid is overgedragen aan de gewesten.
Internationaal maakt het erfgoedbeleid deel uit van het cultuurbeleid. In diverse landen is de bevoegdheid bij ministers/administraties soms ook opgesplitst. Verschillende Europese conventies over onroerend erfgoed vragen enerzijds integratie en afstemming op het vlak van behoud en beheer met het cultuurbeleid, anderzijds met het beleid inzake ruimtelijke ordening. Onroerend erfgoed gaat ook over kwaliteit van leefomgeving, waarbij de landschappelijke component ook een rol speelt. Zowel roerend- als onroerenderfgoedbeleid vraagt soms afstemming met het milieubeleid.
Onroerend erfgoed is een gewestmaterie, en bijgevolg hebben ook de provincies nog bevoegdheden. Tegelijk is er ook een delegatie van bevoegdheden naar het lokale bestuursniveau. Cultureel Erfgoed is een gemeenschapsmaterie, en bijgevolg zijn de provinciale bevoegdheden vanaf 2018 volledig overgedragen naar de Vlaamse Gemeenschap. Cultureel Erfgoed delegeert geen bevoegdheden aan het lokale bestuursniveau maar ondersteunt dat via het instrument van de intergemeentelijke of gemeentelijke erfgoedconvenanten.
Om beide bevoegdheidsdomeinen te laten fuseren, is dus voorbereidend onderzoek nodig. Hoe kan een samenwerking of fusie tussen het cultureel-, roerend- en immaterieel-, en onroerenderfgoedbeleid een optimalisatie zijn voor het beleid en de werking van de Vlaamse overheid, in internationale context en in aansluiting bij de noden en wensen van steden en gemeenten, van eigenaars en beheerders van erfgoed en van de burger, bezoeker, deelnemer?
Naast een onderzoek naar de diverse instrumenten die beide bevoegdheidsdomeinen inzetten op het vlak van erkenning, bescherming, borging, behoud en beheer van erfgoed en op het vlak van erkenning en subsidiëring van erfgoedinstellingen, -organisaties en -beheerders, is ook het bestuurlijke aspect een belangrijk aandachtspunt.
Het samenvoegen van het erfgoedbeleid – cultureel, roerend en immaterieel en onroerend erfgoed – zou ook een interessante spilloveroefening kunnen zijn voor een volgende spending review.
Kortom: er zijn nog veel zaken om rekening mee te houden om een realistische inschatting te maken. Zoals gezegd, heb ik wel eerder de opdracht gegeven om diepgaand te onderzoeken waar de regelgeving, besluitvorming en opvolging verder op elkaar afgestemd kunnen worden. Er is het voorbije jaar een traject opgestart met werkgroepen en heel binnenkort heb ik daar zelfs met de betrokken ministers nog verdere gesprekken over. Ik oordeel dat het op dit moment nog iets te vroeg is om er gedegen uitspraken over te doen, maar geef dus graag mee dat de mogelijkheden concreet bekeken worden.
Los van die moeilijke situatie gemeenschapsmaterie/gewestmaterie, ben ik wel voor de fusie tussen roerend en onroerend erfgoed. Als er geen bezwaar van gewest en gemeenschap zou zijn, zouden we dat onmiddellijk moeten doen. Ik heb gevraagd om te bestuderen hoe we hier constitutioneel creatief mee kunnen omgaan. Het is natuurlijk een obstakel waarvoor we creatief een oplossing moeten proberen te vinden.
Mevrouw D’Hose heeft het woord.
Minister-president, ik ben heel tevreden met uw antwoord. U staat er echt voor open om constitutioneel te bekijken hoe we dit kunnen overbruggen. Uiteraard moet er eerst voldoende worden onderzocht. Ik begrijp dat er enerzijds een onderzoek is op basis van de instrumenten en anderzijds een onderzoek naar bestuurstechnische mogelijkheden.
Het is altijd moeilijk om vast te pinnen op een timing wanneer de werkgroepen zouden kunnen samenkomen. Hebt u bij benadering een idee wanneer de resultaten van die onderzoeken er zouden zijn? Het betekent dat ik ook in mijn agenda kan zetten wanneer ik een opvolgvraag kan stellen.
Minister-president Jambon heeft het woord.
In de eerste helft van volgend jaar zouden die studies moeten worden afgerond. Als er mogelijkheden zijn, wil ik het voorbereiden zodat er een plan klaarligt voor de volgende legislatuur.
Mevrouw D’Hose heeft het woord.
Het is zeer helder. We komen er dan begin volgend jaar op terug.
De vraag om uitleg is afgehandeld.