Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, dit is eigenlijk een relatief korte vraag, betreffende de stand van zaken met betrekking tot de elektronische monitoring van minderjarige delictplegers. U stelde in uw beleidsnota reeds het organiseren van het elektronisch toezicht op dergelijke delictplegers voorop. Die monitoring heeft tot doel de re-integratie te bevorderen en stigmatisering te vermijden. Dat zou ook niet louter gericht zijn op controle, maar ook op begeleiding. De monitoring kan dienen als aanvulling op een ambulante sanctie, positief project of opgelegde voorwaarden.
Om een dergelijke monitoring voor minderjarigen verder uit te werken, is de projectgroep elektronische monitoring opgestart. Hierbij is het ook belangrijk om te kijken naar ervaringen in het buitenland, om dat zo effectief mogelijk te kunnen organiseren. U gaf in het verleden in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag 936 reeds aan dat er zou worden gewerkt aan het uitdiepen van een visietekst. Aangezien die visietekst toch de basis zou vormen om de innovatieve oproep te lanceren in het najaar, zou die momenteel al verder moeten zijn uitgewerkt.
Minister, kunt u de huidige visietekst over die elektronische monitoring toelichten? Over welke inhoudelijke aspecten is er reeds beslist? Welke buitenlandse ervaringen worden alvast meegenomen in de uitrol van de elektronische monitoring voor minderjarigen? Wat wordt er zeker meegenomen uit uw werkbezoek in Nederland? Tegen wanneer zal het operationeel concept helemaal uitgewerkt zijn?
Minister Demir heeft het woord.
Collega, dank u wel. De visietekst werd uitgewerkt in samenwerking met academici, de magistratuur, het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht, de afdeling Justitiehuizen en de jeugdhulpverlening. Daar is er overeenstemming dat we de elektronische monitoring zoals die vandaag voor volwassenen bestaat, natuurlijk niet zomaar kunnen overnemen. We zullen die jongeren ook intensief moeten begeleiden. Het is dus een en-enverhaal. We moeten hen als het ware bij hun nekvel pakken en zeggen: ‘Kijk, ga naar school of ga werken, volg therapie, kom je afspraken na, en wij gaan dat ook controleren en intensief begeleiden.’ Concreet kan het bijvoorbeeld gaan om herinneringen om afspraken na te komen, om waarschuwingen geven wanneer men een afgesproken timing dreigt te overschrijden. Dat is dus een systeem van nudging. Begeleiders kunnen dan ook interactief ingeven, via een app, dat een minderjarige aanwezig was op school of op therapie. We zullen ook komen tot innovatieve technologie die al die zaken met elkaar verbindt.
Daarnaast loopt ook nog de oefening welke jongeren we onder elektronische monitoring zullen plaatsen. Daarbij houden we rekening met de leeftijd, de mogelijkheid tot verantwoordelijkheid nemen, de ondersteuning door de ouders en de rol van die ouders in heel dit verhaal, het feit dat men mogelijkheden heeft om onderwijs te volgen, te werken of therapie te volgen. Die drie dingen zijn ook cruciaal. Ook wordt er uitgesloten op basis van bepaalde feiten. Dan denk ik aan zedendelinquentie of terrorisme.
De elektronische monitoring voor minderjarige delictplegers wordt nog maar in een beperkt aantal landen toegepast: de Verenigde Staten, Nederland, Engeland, Wales en Hongarije. In Nederland werd dit al enkele jaren geleden ingevoerd. Daarom waren er de voorbije maanden ook regelmatig contacten met de Nederlandse collega’s. Een delegatie van medewerkers van mijn kabinet en van het agentschap Opgroeien bezocht eind september de verantwoordelijke Nederlandse diensten voor de elektronische monitoring van minderjarige delictplegers.
De Nederlandse ervaring leert ons dat elektronische monitoring echt wel een goede aanvulling kan zijn op het bestaande arsenaal van sancties voor minderjarige delictplegers. Zo hanteren zij zowel een locatiegebod als -verbod en worden ook de ouders heel nauw betrokken bij de uitvoering van elektronische monitoring. Ik vind dat zelf persoonlijk heel belangrijk, zeker bij minderjarigen, ongeacht of het nu met of zonder elektronische monitoring is. Dit is iets wat we nu zelf gaan invoeren, maar de rol van de ouders is belangrijk. Zij zijn tenslotte verantwoordelijk voor hun minderjarige kinderen, en ze zullen moeten mee zijn in dit verhaal. Dat is voor mij dus wel een cruciaal gegeven.
In Nederland zetten ze ook heel sterk in op de begeleiding van de jongeren tijdens de elektronische monitoring, en ze geven aan dat het cruciaal is dat er een goede samenwerking bestaat tussen de partners die een rol spelen in de organisatie van elektronische monitoring voor minderjarigen, zoals de reclasseringsdiensten, de jeugdrechtbanken, de jeugdparketten enzovoort.
Tegen wanneer zal dit operationeel zijn? In principe in 2023. Er is een projectteam dat nu een overzicht moet maken van welk materiaal en omkadering het meest geschikt is voor minderjarigen. Op basis daarvan zal er eind volgend jaar een overheidsopdracht gelanceerd worden zodat we in 2023 operationeel kunnen gaan.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Heel erg bedankt voor uw uitgebreid antwoord, minister. Ik denk dat het goed is dat er geopteerd wordt voor een intensieve begeleiding, zodat we die minderjarigen al van in het begin structuur kunnen bieden, en hen op het rechte pad kunnen houden. Het lijkt me ook logisch dat bepaalde feiten niet in aanmerking kunnen komen voor dergelijke monitoring. U gaf dat in het verleden ook reeds aan, bijvoorbeeld binnen het hele debacle rond de tienerpooiers, die met de enkelband thuis hun activiteiten zouden kunnen voortzetten. Ik heb er alle vertrouwen in dat u die lijn ook verder zult doortrekken naar minderjarige delictplegers. Als ik het goed begrijp – dit is misschien een korte bedenking of bijkomende vraag, minister – zult u er hier ook voor zorgen dat de ouders nauw betrokken zullen zijn bij die monitoring. Dat lijkt me niet altijd evident. Als we kijken naar minderjarige delictplegers, dan zijn dat in het algemeen vaak jongeren die uit probleemsituaties komen, waarbij de ouders, die de verantwoordelijkheid hebben, die vaak uit de weg gaan. Het zijn vaak kinderen die aan hun lot worden overgelaten. Ik vraag me dus af hoe u dat precies ziet wanneer de ouders van de minderjarigen die verantwoordelijkheid volledig uit de weg gaan en geen medewerking willen verlenen. Hoe zullen die situaties opgevolgd worden?
De heer Parys heeft het woord.
Het is heel goed om te horen dat u stappen onderneemt in het elektronisch toezicht voor jongeren. Toen wij dit – ik geloof een drietal jaar geleden – gelanceerd hebben als idee, schreeuwde iedereen moord en brand: ‘Hoe kan dat nu, dat je dat voorstelt voor jongeren?’ Het is nochtans voor een specifieke groep jongeren een kans om niet dieper in het systeem te worden geduwd. Ze kunnen daardoor bijvoorbeeld gewoon thuisblijven, ze kunnen naar school blijven gaan, maar ze krijgen daarnaast natuurlijk extra begeleiding, en ze krijgen een maatregel opgelegd in de vorm van elektronische monitoring.
De vraag die hier gesteld wordt, is natuurlijk wel terecht, omdat je dreigt voor een ethisch vraagstuk te komen staan, minister, en het is goed dat we daar allemaal samen over reflecteren. Het is natuurlijk wel zo – en dat blijkt ook uit internationaal onderzoek – dat het alleen maar succesvol is wanneer er een intensieve begeleiding bij zit en ook de ouders betrokken zijn. Als je dus een jongere bent in een context waar de ouders ‘missing in action’ zijn, dan kom je waarschijnlijk niet in aanmerking voor een succesvolle toepassing van elektronische monitoring. Dat is natuurlijk een vraagstuk waar wij ons, als politiek en als beleid, goed over moeten buigen. Krijgt iedereen dan dezelfde kansen en opportuniteiten van ons gerechtelijk systeem? En hoe gaan we daar specifiek mee om in de praktijk? Dat is dus een vraag die ik graag voor een eerste reflectie voorleg aan het uitvoerend niveau, maar waarover we hier zeker nog zullen moeten debatteren, want simpel is dat niet.
Minister, dan komen we tot de vraag welke jongeren, welke feiten precies in aanmerking komen voor dat begeleid elektronisch toezicht. Ik neem aan dat we daarover nog wel zullen reflecteren hier, maar ik vraag dus aan u en de administratie om daar zelf natuurlijk ook al wat voorbereidend werk voor te doen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Aansluitend op de vraag en op wat collega Parys al heeft gezegd: enkele jaren geleden hebben we in het kader van het decreet inderdaad deze discussie gevoerd. Onze fractie heeft altijd gesteld dat we niet neen zeggen tegen elektronische monitoring, maar dat dat natuurlijk wel een heel ander systeem moet zijn dan het systeem dat we kennen voor volwassenen. Dat was heel vaak de discussie: iedereen die dat woord in de mond neemt, denkt dat het gaat over hetzelfde systeem. Dus, ja, maar op maat van de jongere zelf, en ook niet zonder begeleiding. Als je het hebt over begeleiding, dan komen de ouders natuurlijk ook in beeld. Ik onderschrijf toch ook de bekommernissen van de collega’s ter zake.
Minister, in uw antwoord op een schriftelijke vraag die ik een tijd geleden heb ingediend, zei u dat er in het decreet is geopteerd voor een combinatie van elektronische monitoring en intensieve begeleiding. Dat spreekt vanzelf. Dat hebben we ook gesteld. U schreef vervolgens echter ook het volgende: “Innovatieve systemen zoals het werken met een smartwatch, inbellen via smartphone, E-loket met mogelijkheid tot beeldbellen (chat), edm. moeten worden verkend.” Op basis van al die verkenningen zou er dan op dat vlak een verdere keuze worden gemaakt. U zei te zullen streven naar systemen van een nieuwe generatie – en we zien natuurlijk dat er ontzettend veel evolueert op dat vlak – die gebaseerd zijn op innovatieve concepten, maar die ook aansluiten bij de leefwereld van jongeren. Dat lijkt me ook wel heel belangrijk. Niet alleen moet de instemming van de jongere er kunnen zijn, dit mag ook geen averechts effect hebben bij die jongere. Hoever staat men daarmee? Zijn daar al bepaalde keuzes in gemaakt?
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Neen, we hebben op dit moment nog geen keuzes gemaakt. Het klopt dat we daar goed over zullen moeten nadenken: welke jongeren zullen in aanmerking komen, wat zullen de voorwaarden zijn? Zoals ik eerder zei, is het kabinet samen met de jeugdhulpverlening naar Nederland gegaan. In Nederland start men echt alleen met dat traject van elektronische monitoring als de ouders daaraan willen meedoen. In zulke gevallen heb je immers ook een structuur nodig, ouders die dit mee volgen en bekijken of dat kind naar school, naar de therapie enzovoort gaat. We zullen dat inderdaad ook op ethisch vlak goed moeten nakijken. Doen we dat alleen, zoals in Nederland, als de ouders dat doen? Ik vind het persoonlijk echt heel belangrijk dat we de ouders aanspreken op hun verantwoordelijkheid. In Nederland moeten de ouders meedoen. Anders is dat bijna onmogelijk. De vraag is dus: volgen we het Nederlandse systeem of breiden we dat uit? Dat is een oefening die we de komende jaren met diverse deskundigen moeten maken. Als het gaat over situaties waar het ouderlijke gezag al lang weg is door omstandigheden enzovoort, dan vind ik dat die kinderen uiteraard ook wel die kansen moeten hebben. Het zal dus zoeken zijn naar de juiste evenwichten. Het belangrijkste vind ik wel, als er ouders zijn, dat zij moeten meedoen. Het gaat tenslotte over minderjarigen, niet over meerderjarigen. Het ouderlijk gezag is er. Gaat het om situaties waarin dat ouderlijk gezag al lang om zeep is, dan moeten we bekijken welke mogelijkheden we hebben.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, nogmaals dank voor uw antwoord. Collega’s, dank voor de interessante bedenkingen. Ik denk dat die maatregel met intensieve begeleiding voor minderjarigen om hen uit die probleemsituatie weg te trekken, een zeer goed initiatief is om hen ervoor te behoeden verder het criminele pad in te slaan. Als ouders van minderjarigen niet willen meewerken en hun ouderlijk gezag nog niet is afgenomen, terwijl de minderjarigen nog steeds in een probleemsituatie zitten, dan moeten we erover waken dat we die jongeren ook niet aan hun lot overlaten. Minister, ik denk dat we op dat vlak wel op dezelfde lijn zitten. We moeten opletten met de situatie in Nederland. Ik denk niet dat dat de manier is waarop wij hier in Vlaanderen te werk moeten gaan, maar ik ben er alvast van overtuigd dat we tussen nu en 2023 nog veel besprekingen zullen hebben over de vraag voor wie dit precies beschikbaar zal zijn en welke feiten in aanmerking zullen komen. Ik kijk alvast uit naar die besprekingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.