Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen stelde recent zijn jaarrapport voor. Daarin wordt onder meer gepleit voor meer alternatieve straffen om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan.
U hebt daarop meteen gereageerd en gesteld dat meer inzetten op alternatieve straffen gepaard moet gaan met bijkomende financiële middelen. We konden lezen dat u daarover in overleg zou gaan met uw federale collega.
Al eerder heb ik vragen gesteld met betrekking tot de uitvoering van werkstraffen. Het is goed dat u inspanningen levert om in het aanbod daarvan extra plaatsen te creëren. Door de coronamaatregelen hebt u bijvoorbeeld ook ingezet op nieuwe mogelijkheden, bijvoorbeeld via het Agentschap voor Natuur en Bos.
De werkstraf blijft tot op de dag van vandaag een relevante straf, die bovendien in de meerderheid van de gevallen ook tot een goed einde wordt gebracht. Belangrijk is dat met een werkstraf het gemeenschapsgevoel bij de betrokken veroordeelde wordt gestimuleerd en dat op die manier ook wordt gewerkt aan integratie.
Uit een antwoord dat ik recent kreeg op een schriftelijke vraag, minister, blijkt dat het aantal uitgesproken werkstraffen in Vlaanderen – of tenminste, het aantal werkstraffen dat Vlaanderen ontving – in 2019 opnieuw steeg tot boven de 4.000, en dit na enkele jaren van daling. Er blijken enorm grote regionale verschillen te bestaan, en waar Antwerpen de koploper blijkt te zijn, worden in West-Vlaanderen en Limburg veel minder werkstraffen uitgesproken. Ondertussen kreeg ik ook nog een antwoord op een recentere vraag, waarin ook blijkt dat er in de eerste maanden van dit jaar echt een geweldige piek is in het aantal werkstraffen die Vlaanderen ontvangt.
Minister, heb u in het verleden de aangelegenheid van de alternatieve straffen al besproken met uw federale collega? Welke afspraken werden gemaakt? Hebt u het rapport van de Centrale Toezichtsraad al besproken met uw federale collega? Wat is uw visie op de alternatieve straffen en het voorstel om die uit te breiden? Hebt u een zicht op de recente omvang van die alternatieve straffen? Zijn er nu ook nog grote regionale verschillen merkbaar?
Minister Demir heeft het woord.
Collega, dank u wel. Ook over dit dossier van de alternatieve straffen heeft mijn kabinet vorige week nog een voorbereidend overleg gehad met de federale collega. Er zullen nog gesprekken met de federale overheid komen. Voor hen is het natuurlijk wel leuk om in te zetten op alternatieve straffen en op die manier minder volk in de gevangenissen te zetten. Dat lost misschien een deel van hun probleem op, maar dat is eigenlijk een verschuiving naar de regio’s, zeker als ook de middelen niet volgen. Dat is dus ook een heel belangrijk gegeven dat we al hebben overgemaakt. Los van de middelen moeten we ook wel plaats vinden. Het is heel moeilijk om plaatsen te vinden als we zien hoe fel die alternatieve straffen, zeker de werkstraffen, stijgen.
Ook zijn alternatieve straffen niet in alle gevallen het meest aangewezen. Werkstraffen kunnen wat mij betreft nog steeds niet voor zwaardere feiten. Ik wil dat ook zo houden en zal dat dus ook bewaken bij de invoering van het nieuwe federale strafwetboek, want ik vind het nog steeds belangrijk dat mensen bij misdrijven ook wel degelijk een gevangenisstraf kunnen krijgen. Je zou trouwens ook nooit een werkplaats vinden voor die ‘justitiabelen’. Het is nu al niet evident om mensen te stimuleren om prestatieplaatsen aan te bieden. Ik ken heel weinig lokale besturen die staan te springen om ons daarbij te helpen, om plaats te maken bij de groendienst of wat dan ook. Ik zeg dus gewoon: stop, ik zie dat niet zitten. Het kan zijn dat de federale overheid heel sterk wil inzetten op die alternatieve straffen, maar zolang wij geen plaats hebben of kunnen vinden ... Door corona konden heel wat van die personen met een werkstraf ook niet op school, in bejaardentehuizen, ziekenhuizen enzovoort zijn. Ook dat zijn we aan het inhalen, maar terwijl we dat aan het inhalen zijn, zien we ook een tsunami van die werkplaatsen. Ik ben naar Natuurpunt geweest, naar het Agentschap voor Natuur en Bos. Dat gaat dan altijd over vijftig plaatsen, honderd plaatsen, maar zo’n tsunami van duizenden is problematisch. We zullen dat dus echt wel verder moeten opvolgen met de federale overheid.
Als er alternatieve straffen worden opgelegd, zijn daar soms ook voorwaarden aan gekoppeld, zoals probatie of elektronisch toezicht. Vaak is er ook hulpverlening. We moeten er dan dus voor zorgen dat die hulpverlening ook kan volgen. Dat is een gegeven dat ik met collega Beke en collega Vandenbroucke zal moeten bekijken. Ik spreek over extra investeringen in drugshulpverlening, maar bij collega Vandenbroucke blijft de deur op slot als het gaat om meer investeren in psychiatrische hulp. Ik heb dat vaak aangekaart bij zijn kabinet, maar dat is blijkbaar een no-go. Ik vind dat problematisch. Ik heb zo de indruk dat alle problemen gewoon op mij worden afgeschoven, maar ik vind dat ik genoeg shit aan het opkuisen ben. Ik kan het federale probleem er dus niet bij nemen, al zeker niet als er ook geen middelen volgen. Het aantal werkstraffen stijgt, maar de middelen uit het federale globaal plan die we daarvoor moeten gebruiken, worden afgebakend, en men wil die ook niet verhogen. Hetzelfde geldt voor zorg- en leerstraffen. Je kunt dus geen discours inzake alternatieve straffen houden als de middelen niet volgen. Hetzelfde geldt voor de dotatie die we van de federale overheid ontvangen op basis van het aantal mandaten die we krijgen: dit wordt maar om de drie jaar herzien, houdt geen rekening met vernieuwende projecten waar nog geen officieel mandaat voor is, zoals de drugopvolgingskamer, en houdt geen rekening met de lengte of zwaarte van een mandaat. Een werkstraf van twintig uur weegt dus even zwaar door als een werkstraf van driehonderd uur voor de dotatie. Dat is natuurlijk onhoudbaar, zeker als je merkt dat men ook zwaardere alternatieve straffen begint uit te spreken, die een veel langere opvolging vragen. Dat is toch ook een gegeven waarbij men moet stilstaan.
Ik zal zeker nog in gesprek gaan met de federale collega over die alternatieve straffen. Mijn standpunt daarover is heel duidelijk. Wij gaan de overbevolkingsproblemen van de gevangenissen niet oplossen. De oplossing is ook niet het federale probleem doorschuiven naar de deelstaten, wat nu eigenlijk al een dik jaar aan het gebeuren is. Mensen vergeten soms hoe hard er nu al ingezet wordt op alternatieve straffen of afhandeling bij de justitiehuizen. Er zitten op dit moment ongeveer 10.000 mensen in de gevangenis. Wel, op hetzelfde moment zijn er ongeveer 28.000 mensen over heel dit land die een lopende alternatieve straf hebben.
Maar ik merk nu inderdaad een toename van alternatieve straffen. Zoals jullie weten, hebben we een stijging van elektronisch toezicht bij voorlopige hechtenis van 60 procent gekend tijdens corona, maar die cijfers dalen niet heel erg. Ik heb de indruk dat men dat gewoon wil doortrekken. Toen was het door corona, maar men doet gewoon voort. Ook voor de werkstraffen merk ik een enorme stijging, onder andere door de inzet van werkstraffen voor coronaovertredingen, maar het is ruimer dan dat. We hebben al 1500 werkstraffen meer dan vorig jaar. Die stijging merken we in alle justitiehuizen, met uitschieters in Leuven, Brussel, Limburg en Antwerpen.
Vlaanderen heeft zelf al heel veel geïnvesteerd in extra personeel, en zal dat ook blijven doen, en ook in extra prestatieplaatsen, maar ik kan die plaatsen ook niet uitvinden. Ik wil u de lijst overmaken. Wij zijn bij heel veel lokale besturen gegaan. Ook daar zit men met de handen in het haar. We gaan dus eens goed moeten nadenken. Ik hoop dat de federale overheid dan ook over de brug komt, desnoods met middelen. Heel de keten moet ook meegenomen worden in dit verhaal. Ook Vandenbroucke gaat moeten investeren.
Alternatieve straffen, dat klinkt misschien mooi, maar als ik daar wat dieper naar ga kijken, zie ik vooral heel veel problemen. Het mag echt geen verschuiving van het probleem naar de deelstaten zijn.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord met heel wat facetten, minister. Ik wil het gewoon heel klaar stellen, los van de vraag of het afschuiven is of niet: als iemand feiten heeft gepleegd en daarvoor veroordeeld wordt, moet die straf ook echt uitgevoerd worden. Dat is heel duidelijk. Afhankelijk van de feiten, afhankelijk van de zwaarte van de feiten, afhankelijk van de persoon van de dader en afhankelijk van wat de strafwetgeving ter zake zegt, oordeelt een rechter met betrekking tot de feiten en legt de rechter de straf op. En ik geloof wel in die alternatieve straffen, vanzelfsprekend niet voor alle feiten, maar voor een aantal zaken denk ik dat die wel een heel goed effect kunnen hebben op de persoon van de dader, op het vlak van re-integratie, het besef iets terug te moeten doen voor de gemeenschap en dergelijke meer. Maar ook dan moeten die werkstraffen natuurlijk uitgevoerd worden. En daar situeert u een probleem. Dat is een probleem dat ik vanzelfsprekend ook wel onderken. Als dat natuurlijk continu toeneemt, dan moeten we blijvend naar bijkomende prestatieplaatsen zoeken en een bijkomend aanbod daarin.
Dat dat een uitdaging is, dat wil ik heus wel geloven, zeker als ik de cijfers hoor die u nu geeft in antwoord op mijn laatste vraag. Ik denk dat het bij heel wat steden en gemeenten misschien ook nog niet genoeg bekend is en dat men angst heeft voor de repercussies die het heeft in begeleiding en opvolging, en ook in het administratieve luik en dergelijke meer. U hebt in uw antwoord twee keer gezegd dat u hen probeert te motiveren. De vraag is hoe we dat toch nog beter zouden kunnen. U hebt niet genoemd hoeveel steden en gemeenten daar vandaag al aan participeren. Ik weet niet of u daar zo van op de hoogte bent. Is daar nog ruimte voor verbetering? Hoe zouden we dat kunnen doen? Want we zijn natuurlijk allemaal heel duidelijk: de werkstraffen die worden opgelegd, moeten ook uitgevoerd kunnen worden. Want anders hebben ze vanzelfsprekend geen enkel effect.
Ik zou vanuit mijn zetel, maar ook als ervaringsdeskundige, even willen tussenkomen, mevrouw Schryvers. Wij hebben met onze stad alvast positief gereageerd op het ogenblik dat de oproep kwam voor bijkomende plaatsen. Nu wil ik daar toch ook twee bedenkingen bij maken.
Ten eerste, alternatieve straffen kunnen maar werken als er ook effectief via snelrecht, of het project M, zoals dat bij ons heet, gewerkt wordt, zodanig dat het vergrijp of de overtreding heel snel opgevolgd wordt door een correctieve maatregel. Dat is één.
Ten tweede is het zo dat je wel al een organisatie moet hebben van een redelijke omvang, waar men ook echt plaats kan maken voor mensen die een werkstraf moeten uitvoeren. Ik ga u een heel simpel voorbeeld geven. De groendienst van de stad Hasselt, die uit allemaal heel goede mannen en meisjes bestaat, is niet zomaar opgewassen tegen de problematiek dat men plots zegt: ‘Kijk, hier is iemand die een werkstraf komt doen. We zetten die bij u in het busje – al dan niet met coronamaatregelen – en jullie nemen die maar twee dagen mee op trot, ga maar wat onkruid wieden, enzovoort.’ Een organisatie moet daar natuurlijk op voorbereid zijn. Ik kan maar spreken als lokaal uitvoerend mandataris, en het is zo dat er wel heel veel goede wil is, maar dat op een bepaald moment ook mensen en middelen ontbreken om dat op een gedreven manier te kunnen doen, en om zodoende ook het correctieve effect te hebben dat beoogd wordt.
In dat kader, minister, heb ik wel een bijkomende vraag. Is het denkbaar om ook met Justitie eens te overleggen over het feit dat men, in het kader van snelle rechtspleging, ook van bij hen uit meer aandacht besteedt aan wat er nodig is om van die werkstraf ook een succes te maken? Dat wil zeggen dat men alle voordelen die mevrouw Schryvers aanhaalt – re-integratie en dergelijke – ook daadwerkelijk in zo’n werkstraf maximaliseert. Bent u bereid om dat ook aan te kaarten bij uw volgende contacten met Justitie?
Minister Demir heeft het woord.
Ik zal eerst terugkomen op dat laatste: ik ben het zeker eens met uw vraag, voorzitter. We gaan dat zeker aankaarten op onze volgende vergadering. We zien elkaar ook heel vaak, en ik heb de eerste bezorgdheid vanuit Vlaanderen al meegegeven.
Nu, ik moet zeggen dat wij al met heel veel gemeenten en steden samenwerken, en dat we nog een aantal keer een oproep hebben gedaan. We hebben ze nu zelfs drie keer allemaal aangeschreven. We hebben ook infosessies georganiseerd. Maar toch stel ik vast dat men daar blijkbaar niet op zit te wachten. Het loopt niet echt storm, als ik het zo mag zeggen. Dat betekent dat we ook moeten gaan kijken voor iemand die de begeleiding van die werkgestraften doet, en die hen opvolgt. Want zoals je zei: die lokale diensten, zoals de groendienst, hebben al hun werk. Maar dat vraagt natuurlijk allemaal ook weer mankracht, en dat betekent ook dat we middelen moeten krijgen van het federale niveau. Dat zijn zaken die we ook zullen vragen, en misschien kan dat dan een trigger zijn voor lokale besturen, voor gemeenten, dat ze het dan misschien wel zien zitten. Dat is nu een kwestie van onderhandelen met de federale collega’s, hoe we dat de komende dagen en weken doen. Ik moet zeggen dat men bij de Vlaamse overheidsdiensten, zeker ook bij het Agentschap voor Natuur en Bos, goed zijn best doet. We hebben nu ook heel wat projecten – samen met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) – om zwerfvuil te laten opruimen. Ook dat loopt. Maar het gaat over heel veel plaatsen. Als dat er enkele honderden waren, oké, maar nu is het een kwestie van verder zoeken naar voldoende plaatsen. We moeten ook aan het federale niveau zeggen dat ze het probleem niet moeten doorschuiven naar ons.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel. Mijnheer Vandeput, ik onderschrijf wel wat u zegt. Ik zit nu opnieuw in een schepencollege, maar ik heb ook lang op de burgemeestersstoel gezeten. Ik weet ook wel dat, als je zo’n vraag krijgt, het voor een schepencollege heel gemakkelijk is om te zeggen: ‘Natuurlijk doen we daaraan mee, want we willen ons ook engageren.’ Dan komt er echter een vraag op het terrein, op de werkvloer, want het is wel daar dat die mensen zelf moeten worden begeleid en dat gaat over al zulke trajecten die men aflegt. Minister, ik geloof dan ook wel in een soort ‘train the trainer’, in de begeleiding van degenen die die mensen moeten begeleiden bij de diverse lokale besturen. Dat zou wel kunnen helpen. Ik kan niet geloven dat de terughoudendheid zou zijn ingegeven door het feit dat men dat eigenlijk gewoon niet wenst. Ik denk dat men eigenlijk opziet tegen de werklast, dat het gaat over het kunnen begeleiden. Ik geloof daar dus wel in, en ik kan alleen maar hopen dat we daarin slagen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.