Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Goedemorgen collega’s, minister, mijn eerste vraag vandaag gaat over de geplande wijzigingen aan het toewijzingsreglement. Daar zijn we gestopt voor de zomer. De concrete wijzigingen zijn in het uitvoeringsbesluit opgenomen.
De wijzigingen roepen zowel bij ons als bij een aantal middenveldactoren vragen op. Zo zou er nog 20 procent van de toewijzingen versneld toegekend kunnen worden aan kwetsbare doelgroepen met een bijzonder hoge woonnood. Echter, op Vlaams niveau staan sociale verhuurkantoren vandaag in voor méér dan 20 procent van het totaal aantal toewijzingen en in sommige steden en gemeenten staan de sociale verhuurkantoren zelfs in voor 50 procent van het aantal toewijzingen. We hebben altijd over die 20 procent gesproken, maar ik nam aan dat u wist dat dit voor ons een minimum was – in uw uitvoeringsbesluit staat maximum 20 procent. Dat is te weinig om de huidige nood te lenigen. Tegelijkertijd bedraagt de gemiddelde wachttijd voor kandidaat-huurders op basis van chronologie gemiddeld rond de vier jaar, en dat is veel. Veel mensen met een hoge woonnood dreigen zo geen – tijdige – toegang meer te krijgen tot sociale woonoplossingen.
Minister, ik had graag nog wat gedebatteerd over dit deel van de fusie tussen de sociale verhuurkantoren (SVK’s) en de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s). Zoals gezegd is dat voor de zomer niet aan bod gekomen.
Hoe schat u de impact in van minder versnelde toewijzingen aan kandidaat-huurders met een hoge woonnood op de kandidaat-huurders? Hoe wilt u voorkomen dat de druk op de OCMW’s hierdoor toeneemt? Als deze mensen geen dak boven hun hoofd krijgen via die versnelde toewijzing via hoge woonnood is de situatie niet irreëel dat ze ook weer eens naar het OCMW worden doorverwezen.
Het SVK-puntensysteem laat bovendien toe om op een geobjectiveerde manier versneld toe te wijzen, tot nu was dat zo, dat was vanuit Vlaanderen helder gesteld, terwijl unieke lokale toewijzingsreglementen het tegengestelde kunnen teweegbrengen. Hoe wilt u versnippering en onduidelijkheid voor de burger voorkomen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Moerenhout, u geeft aan dat vandaag meer dan 20 procent, en in sommige steden en gemeenten meer dan 50 procent, van het totaal aantal toewijzingen gebeurt door de sociale verhuurkantoren. Ik wil daar toch eerst even dieper op ingaan.
Ten eerste is het niet zo dat gemiddeld meer dan 20 procent van de toewijzingen door de SVK’s gebeurt. Zo bedroeg in 2020 het percentage toewijzingen door de SVK’s 19,7 procent, net geen 20 procent. Bij het bepalen van het percentage versnelde toewijzingen, de zogenaamde pijler 2, heb ik dan ook rekening gehouden met deze realiteit en is voorzien dat de categorieën kandidaat-huurders die vandaag de hoogste punten voor woonnood scoren in het SVK-systeem of vandaag reeds in aanmerking komen voor een versnelde toewijzing, via deze pijler kunnen instromen. Dus dat blijft.
Zij kunnen bovendien ook via de standaardtoewijzingen of de toewijzingen aan specifieke doelgroepen – de zogenaamde pijler 3 – in aanmerking komen voor een toewijzing. Lokale besturen kunnen voor deze pijler 3 ook een derde van het patrimonium reserveren!
Ik wil toch ook het belang benadrukken om te streven naar een evenwichtig toewijzingssysteem, dat voldoende kansen biedt aan kandidaat-huurders met een hoge of specifieke woonnood, maar ook aan kandidaat-huurders die reeds lange tijd op een woning wachten of wonen in de gemeente waar de toe te wijzen woning ligt.
Het nieuwe toewijzingssysteem hecht tenslotte ook belang aan lokaal maatwerk. Ik verwacht dat de lokale actoren en verhuurders, in de schoot van de toewijzingsraad, de concrete noden nagaan en waar nodig accenten leggen in het toewijzingsbeleid. De OCMW’s zullen cruciale partners zijn om vorm te geven aan dit lokale maatwerk. In het geval het contingent versnelde toewijzingen – pijler 2 – lokaal ontoereikend zou zijn, dan voorziet het toewijzingsmodel de mogelijkheid om voor deze doelgroepen ook een voorrangsregeling uit te werken in het toewijzingsreglement, pijler 3. Het is immers toegestaan dat een derde van het sociaal huurpatrimonium voorbehouden wordt voor specifieke doelgroepen.
In samenhang met de creatie van de nieuwe eengemaakte woonmaatschappijen, stappen we inderdaad af van de tweedeling tussen het SHM-systeem enerzijds en het SVK-systeem anderzijds. Dat het SVK-puntensysteem hiermee zou verdwijnen, heb ik ook nooit onder stoelen of banken gestoken. Integendeel, het stond uitdrukkelijk in het regeerakkoord.
Dat betekent evenwel absoluut niet dat we onduidelijkheid in de hand werken, integendeel. We hebben een evenwichtig nieuw toewijzingssysteem op poten gezet dat een goede balans biedt tussen: standaardtoewijzingen op basis van een veralgemeend voorrangscriterium rond lokale binding en op basis van chronologie; een vast contingent van 20 procent voor de kandidaat-huurders met de hoogste woonnoden – nog steeds is expliciet bepaald aan welke doelgroepen een woning versneld kan worden toegewezen en welke organisaties of voorzieningen een aanvraag mogen doen, daar kan niet van worden afgeweken –; en een derde van het patrimonium dat lokale besturen aan specifieke doelgroepen kunnen toewijzen, net zoals overigens vandaag het geval is.
U verwijt mij versnippering in de hand te werken, maar sta me toe om de evoluties die in deze bestuursperiode binnen het sociaal wonen plaatsvinden in herinnering te brengen. Het is vreemd dat u dat zegt, want u hebt ook kritiek op de eengemaakte woonmaatschappij. Dat is wel één ding dat de versnippering absoluut niet in de hand werkt en zelfs tegengaat. We evolueren van de tweedeling tussen het SHM-toewijssysteem naar het SVK-toewijssysteem naar een eengemaakt toewijssysteem. We brengen die samen, dat is ook niet bepaald een versnippering. We evolueren van verschillende inschrijvingsregisters naar één centraal inschrijvingsregister.
Dit is er allemaal op gericht om de sector transparanter en slagkrachtiger te maken, ten behoeve van de huurder of kandidaat-huurder. We werken wel degelijk aan de versnippering, het gaat de goede kant op, mevrouw Moerenhout. Ik ben het niet eens met uw opmerking.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Die versnippering hebt u te cassant opgenomen, ik bedoelde gewoon dat het een besogne is. Het is iets dat vanuit Vlaanderen gemonitord moet worden. Het zal niet sowieso zo zijn, het is inderdaad de doelstelling van de fusie, daar volg ik u in. Ik breng het gewoon vanuit de oppositie, dat is mijn rol. Het is een mogelijkheid dat als de toewijzingssystemen te veel verschillen, er een zekere ongelijkheid tussen steden en gemeenten zou kunnen optreden. Ik zeg niet dat het zo zal zijn, het is iets om te monitoren, dat zullen wij vanuit de oppositie alleszins doen.
U sprak over 19 procent toewijzingen door hoge woonnood. Ik neem aan dat u dan spreekt over een Vlaams gemiddelde. De cijfers die ik heb aangehaald, zijn eerder willekeurig tot bij mij gekomen. Ik heb een vraag bij u ingediend om ze van alle centrumsteden te krijgen, omdat ik daar oprecht bezorgd over ben. 19 procent als Vlaams gemiddelde is natuurlijk maar een gemiddelde. We gaan nog heel grote verschillen kunnen hebben tussen bijvoorbeeld een centrumstad en een plattelandsgemeente. Dat zijn verschillen waar we rekening mee moeten houden.
Maar dan zegt u dat indien de 20 procent van de tweede pijler niet voldoet, we moeten overschakelen op de derde pijler van de specifieke doelgroepen. Ik had natuurlijk dat antwoord verwacht. We zullen dat vanuit de oppositie zeker monitoren. Het is in het verleden nooit de logica geweest om die doelgroepen en het doelgroepenbeleid in te zetten voor dak- en thuislozen die zouden ontstaan omdat ze niet meer via de voorrangsregeling van hoge woonnood doorstromen. Ik stel me daar vragen bij. De sector doet dat ook. Het is belangrijk om dat minstens te monitoren. Er zit een zeker risico.
Ik heb deze vraag een tijd geleden al ingediend. Daarna is er nog protest naar buiten gekomen in de media van belangrijke spelers zoals het Vlaams Huurdersplatform en het Netwerk tegen Armoede. Zij vrezen ook dat de zwakkere profielen uit de boot gaan vallen.
Zij verwijzen dan ook nog eens naar de lokale binding, waar u zelf ook over sprak. Oké, dat kan het uniformer maken tot op een bepaald niveau, maar zij waarschuwen ook: ‘Pas op, vijf jaar onafgebroken in een bepaalde stad of gemeente wonen in de voorbije tien jaar, dat is heel veel voor bepaalde profielen mensen, omdat ze heel vaak verhuizen en een zogenaamde verbrokkelde woonhistoriek hebben.’ Dat gaat dan over slechte behuizing, psychosociale problemen, soms het ontvluchten van partnergeweld; er zijn verschillende redenen waarom de meest kwetsbaren vaker dan gemiddeld verhuizen. Ik denk dat het ongelooflijk belangrijk is om dat minstens te monitoren, want ik volg hen daar wel in. U herschikt alles, er zijn heel veel criteria – en voor elk criterium valt vanuit uw filosofie waarschijnlijk wel iets te zeggen –, maar de vraag is wat al die criteria samen gaan doen. Ik denk dat het wel belangrijk is om dat de komende jaren goed te blijven monitoren. Daarom zou ik willen afsluiten met twee bijkomende vragen.
Eén, bent u dat ook van plan om dat de komende 2,5 jaar goed te monitoren en na te gaan wat al die nieuwe regels nu op het veld teweegbrengen?
Twee, los van die SVK-voorrang voor hoge woonnood, heb je vandaag, in het huidige model, nog die sociale huisvestingsmaatschappijen, die 5 procent versnelde toewijzing kunnen doen, bijvoorbeeld na een onbewoonbaarverklaring. Mijn vraag was of die 5 procent in uw berekeningen of in de nieuwe reglementen ook opgenomen is in de tweede pijler van 20 procent? Of ziet u die eerder binnen die tweede pijler? Of blijft die gewoon bestaan? Het is mij nog niet helemaal duidelijk waar die 5 procent van de SHM’s naartoe is binnen de nieuwe regelgeving.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, de insteek van mijn tussenkomst zal enigszins anders zijn dan die van collega Moerenhout, omdat wij uiteraard ontgoocheld zijn over wat in uw uitvoeringsbesluit staat. Ik denk dat ik toch mag stellen dat wat bij het overgrote deel van de Vlamingen leeft, is dat de wachtlijsten steeds langer worden, waar ongenoegen over bestaat, dat de woonnood steeds groter is en dat er een buitenproportioneel en onevenredig aandeel vreemdelingen in onze sociale woningen woont.
Wat die lokale binding betreft, zullen de minimumcriteria die de Vlaamse Regering oplegt, weinig verschil maken, aangezien de gemiddelde wachttijd voor sociale woningen dikwijls die termijn van vijf jaar overschrijdt. Bovendien, minister, zijn er uitgebreide mogelijkheden om af te wijken van de chronologische toewijzing. U hebt het al vermeld: 20 procent versnelde toewijzing. Dat gaat dan voornamelijk over personen die uit een instelling komen, begeleide minderjarigen, erkende vluchtelingen, de niet-begeleide minderjarigen. Daarnaast kan een derde van de woningen worden toegewezen aan bijzondere doelgroepen. Dat betekent eigenlijk dat acht op de vijftien woningen kunnen worden toegewezen los van de chronologie van de wachtlijsten. Iedereen weet dat het resultaat daarvan zal zijn dat er nog meer vreemdelingen hun intrede zullen doen in die sociale woningen en dat de Vlaming nog langer zal moeten wachten op een sociale woning. Dat is nu net het omgekeerde van wat de doorsnee Vlaming wil en van u verlangt. Met deze nieuwe toewijzingsregels zullen er nog meer vreemdelingen nog sneller in onze sociale woningen terechtkomen, waardoor steeds meer Vlamingen in de kou zullen blijven staan. We komen daar later zeker nog op terug.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Ik wens hier toch ook even bij aan te sluiten. De hervorming van de regelgeving is bedoeld om evenwichtig te zijn, en complementair met het toewijzingsbeleid. Het is ook de bedoeling om te focussen op de specifieke woonnoden, de lokale binding, de chronologie op de lijst en de doelgroepen. Ik vrees ook – het zijn nieuwe regels, het is een hervorming – dat de onrust vooral komt, omdat alles nog niet zo goed gekend is. Daarom lijkt het mij een goed idee, minister, om nog eens in te zetten op communicatie hierrond. En collega’s hier in deze commissie, het is onze taak om hierrond geen onduidelijkheden aan te praten, maar net om correct te communiceren. De huurder of kandidaat-huurder zal daar veel meer aan hebben.
Wat die hervorming betreft, waren de belangrijkste uitgangspunten: objectivering, zorgen voor eenvoud en zorgen voor meer transparantie. En we wilden ook afstappen van de veelheid aan voorrangsregels, uitzonderingen en aparte regimes. Het is een open deur intrappen te zeggen dat de regels rond sociale huur eerlijk en rechtvaardig moeten zijn. We moeten een duidelijk draagvlak hebben binnen de sector. Daar heeft de sociale huurder en de kandidaat-huurder alleen maar voordeel bij, zodat iedereen weet wat hen te wachten staat en zodat alles duidelijk vaststaat. Alles zomaar op een hoop gooien, is verkeerd, en ook heel kort door de bocht.
Er zijn bezorgdheden over dat er lokale verschillen zullen zijn, maar ik denk dat het net een voordeel is om in te spelen op de lokale woonnoden, de lokale behoeftes. Er is overleg mogelijk met verschillende actoren op het werkterrein, waardoor het toewijzingssysteem kan worden aangepast aan de lokale noden. Ik denk absoluut niet dat dit een asociaal beleid is.
De heer Veys heeft het woord.
Ik denk, collega’s, dat het essentiële probleem heel duidelijk is. We hebben het er hier ook al vaker over gehad. Er is een wooncrisis op de private huurmarkt en er zijn veel te weinig sociale huurwoningen. Het is ook om die reden dat we met Vooruit pleiten voor een noodprogramma, want de versnelling moet nu gebeuren. Het gevolg van te weinig sociale woningen is dat je kwetsbare mensen noodgedwongen moet gaan uitspelen tegen nog kwetsbaardere mensen. Dat is wat hier ook gebeurt.
Wij hebben de berekening gemaakt in Kortrijk. De minister geeft aan dat die 20 procent bekeken is op Vlaams niveau. Uit onze cijfers blijkt dat wij met het nieuwe toewijzingssysteem tot dertig gezinnen die dakloos dreigen te worden, niet meer zullen kunnen helpen. Die zullen naar het lokale bestuur stappen, maar we weten allemaal dat er ook nog eens te weinig noodwoningen zijn en te weinig crisisopvang. Dat is een probleem dat opduikt. Wat is de oorzaak daarvan? In Kortrijk zijn we zeer snel aan het renoveren. Daarbij breiden we het woonpatrimonium ook telkens uit, maar je moet wel verhuisbewegingen doen: nieuwe woningen gebruik je even om mensen onder te brengen van de volgende wijk die je renoveert. Dat heeft minder chronologische toewijzingen tot gevolg.
Nu, er valt mij hier één iets op. Er wordt verwezen naar die derde pijler, die maatwerk toelaat, omdat je een derde van de woningen aan specifieke doelgroepen kunt toewijzen. Ik heb echter geen enkele collega horen zeggen dat de lokale binding daar wel degelijk op van toepassing is, op die derde pijler. Dat is net het probleem in het puntensysteem bij de toewijzing op basis van de woonnood. Ik heb dus ook de vrees dat er mensen uit de boot zullen vallen.
Mijnheer D’haeseleer, die lokale binding, ik denk dat die vandaag slechts in een viertal gemeenten niet bestaat, maar ook Vlamingen vallen daardoor uit de boot. Ik krijg genoeg berichten, onlangs nog van een kleuterleidster met twee jonge dochters die in Kortrijk lesgeeft. De private markt in Kortrijk is te duur om te wachten, dus gaat zij naar een goedkopere buurgemeente. Bij ons geldt de regel drie jaar op zes jaar, en zij heeft slechts 2,5 jaar in Kortrijk gewoond binnen de laatste zes jaar, waardoor zij weer helemaal achter in de rij staat. Ik denk ook niet dat dit een goede oplossing is.
Minister Diependaele, u verstrengt het criterium. Voor Kortrijk moeten we van drie op de laatste zes jaar naar vijf op de laatste tien jaar. Op basis waarvan is dat criterium er gekomen? Zijn er simulaties geweest? Waarom net die periode? Dat wilde ik nog eens van u horen. Maar over het algemeen, collega’s, denk ik dat we dit hier heel sterk moeten monitoren, om ervoor te zorgen dat er niemand uit de boot valt. Er vallen vandaag al heel veel mensen uit de boot; we moeten ervoor zorgen dat dat niet nog erger wordt.
Minister Diependaele heeft het woord.
Collega’s, ik dank jullie voor de bijkomende vragen. Ik denk dat het zeer begrijpelijk is dat we hierover een dergelijke discussie hebben. We leggen immers allemaal verschillende klemtonen.
Mijnheer D’haeseleer, met alle respect, maar ik denk dat u een andere tekst hebt gelezen. Ik snap niet hoe u tot uw conclusies komt. Ik denk dat u leest wat u wilt lezen om het verwijt te kunnen maken, eerder dan te lezen wat er effectief staat.
Ik zal beginnen met de laatste vraag van de heer Veys. Die vijf op tien jaar is een inschatting. Het klopt dat we een beperkt aanbod hebben, we moeten daar niet flauw over doen. Het is niet zo dat we een overschot aan sociale woningen hebben en dan moeten we daar op een of andere manier een voorrang aan geven. In de eerste plaats gaan we voor die 20 procent, die hoogste woonnood. Mevrouw Moerenhout, ik weet niet of het Vooruit was of Groen of beide samen die vlak voor de zomer een amendement hebben ingediend over die 20 procent. Ik heb toen zelfs nog aangegeven dat we u misschien nog zouden verbazen. Maar het gaat hier dus over die 20 procent waar jullie het ook over hadden. Ik begrijp dan ook niet dat u daar nu plotseling storm tegen loopt.
Die vijf op tien jaar is een inschatting. We willen inderdaad een zekere binding met de lokale situatie. Mevrouw Moerenhout, u zegt dat er een groot verschil zal zijn tussen de lokale besturen, bij steden en gemeenten. Dat klopt en wij zullen die versnippering waar u naar verwijst en die ik blijkbaar een beetje te cassant heb opgenomen, waarvoor mijn excuus, in de gaten houden. We hebben echter ook de ingesteldheid dat we een deel van dat lokaal woonbeleid overlaten aan de lokale besturen. Dat is een deel van de autonomie die we hen geven en ik ben er ook van overtuigd dat zij daar een beter zicht op hebben dan wij die algemene regels over heel Vlaanderen toepassen. Men kan bezwaarlijk zeggen dat de woonsituatie in Antwerpen gelijk is aan die in Zottegem of waar dan ook in Vlaanderen. Dat zijn verschillende zaken.
Mijnheer D’haeseleer, u zei dat die vijf jaar langer is dan de wachtlijst maar dat is niet waar. De gemiddelde wachtlijst bedraagt drie à vier jaar. Bovendien zijn heel wat lokale situaties strenger en gaan zij veel verder. Zo kijkt de stad Ronse vanaf de geboorte naar een zekere lokale binding. Zij vinden dat belangrijker en het lijkt me ook een belangrijke bevoegdheid van de lokale besturen om in te schatten waar zij al dan niet de klemtoon willen leggen. Zij kunnen daar dus veel strenger in gaan.
Mevrouw Moerenhout, die 5 procent is die van de SHM’s. Niet iedereen maakte daar gebruik van. We trekken die op naar 20 procent met het toevoegen van de SVK. De basis vergroot natuurlijk ook voor een stuk.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Wanneer die 5 procent daar ook onder valt, wordt het natuurlijk nog precairder.
Het amendement van Vooruit en Groen ging natuurlijk over minimum 20 procent en niet maximum 20 procent. Dat is een groot verschil.
Ik denk dat we een goede eerste gedachtewisseling hebben gehad over de uitvoeringsbesluiten en de concrete zaken die daarin staan. Ik kan alleen maar zeggen dat Groen en een aantal organisaties die dit al hebben geuit, zich wel veel zorgen maken. Ik heb dat voor de zomer ook al meermaals gezegd. Ik maak me best wel zorgen over het feit dat die tweede pijler nu maximum 20 procent is. Daar komt dan nog eens de factor van de lokale binding bij die voor de meest kwetsbaren niet evident is en het feit dat, zoals ook andere collega’s al hebben gezegd, de gemiddelde wachttijd sowieso vier jaar bedraagt.
Ik neem aan dat het laatste hierover nog niet gezegd is. We zullen dit verder opvolgen, in de eerste plaats via schriftelijke vragen. En wanneer zich een probleem voordoet, wat ik ook verwacht op basis van signalen van een aantal centrumsteden, dan brengen we dit opnieuw naar de commissie zodat we dit verder kunnen monitoren. Ik hoop dat u daar dan ook constructief mee zult omgaan, minister, en probeert om op zijn minst de meest kwetsbaren te helpen en ervoor te zorgen dat niemand uit de boot valt of in dezen, op straat terechtkomt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.