Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Mijn vraag om uitleg gaat over het nieuwe armoederapport van Decenniumdoelen dat een aantal weken geleden werd uitgebracht. Een van de onderzochte thema’s van dat rapport is het lokaal woonbeleid. Budgetten om waardig te kunnen leven, zijn sterk afhankelijk van de woonsituatie. Een van de belangrijkste maatregelen om armoede te verhelpen, is nog steeds sociale woningen.
Uit de bevraging tijdens die lokale armoedebarometer blijkt onder andere dat 56 procent van de gemeenten – en dat is toch niet weinig – als doelstelling hebben meer sociale woningen te laten bouwen, boven op hun sociaal bindend objectief. De andere gemeenten hebben ofwel hun sociaal objectief nog niet bereikt ofwel willen ze geen bijkomende sociale woningen meer bouwen, terwijl de woonnood en de wachtlijsten ook in de meeste gemeenten vaak heel hoog zijn. De nood is duidelijk hoger dan het aanbod, en de Vlaamse Regering heeft natuurlijk ook hier een belangrijke rol te spelen. Dat staat ook heel helder in het rapport.
Minister, hoe verklaart u de discrepantie tussen de nood aan meer sociale woningen en het sociaal bindend objectief? Dringt er zich geen herziening op zodat het sociaal bindend objectief een correcte weergave is van de woonnoden vandaag in Vlaanderen? Daar was sprake van op het einde van de vorige legislatuur, maar de voorbije jaren hebben we daar niets meer over gehoord.
Wilt u tegemoetkomen aan de gemeenten die sociale woningen willen creëren boven op hun sociaal bindend objectief door ook voor deze gemeenten of steden financiering te voorzien, zolang de woonnood in een gemeente kennelijk hoger is dan het aanbod aan sociale woningen?
De lokale besturen en Vlaanderen hebben een grote verantwoordelijkheid in het voorzien van goede en betaalbare woningen. Het blijkt echter bij velen te ontbreken aan ambitie om een antwoord te geven op die nood, en bij anderen aan de nodige financiële middelen om de woonnood te lenigen.
Een van de aanbevelingen uit het rapport is dat de lokale besturen voor de uitbouw van sociale huisvesting ook moeten kunnen rekenen op middelen en regelgeving vanuit de Vlaamse overheid. Opnieuw: die verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid wordt ook binnen het stedelijke en gemeentelijke beleid toch wel sterk aangehaald. Maar zowel het aanbod vanuit Vlaanderen als de vraag en de inspanning vanuit de lokale besturen staan niet in verhouding tot de reële noden. Dat komt uit het rapport. Minister, hoe wilt u hieraan tegemoetkomen?
Tevens opmerkelijk en toch ook enigszins alarmerend is dat slechts 15 procent van de bevraagde gemeenten aangaven dat er een armoedevereniging aanwezig is tijdens het lokaal woonoverleg. Dat is weinig en dat is spijtig, gelet op hoe armoede en woonproblematiek hand in hand gaan. Mevrouw Van Volcem heeft het daarnet nog eens terecht geschetst: dat gaat helaas alleen maar crescendo.
In het lokaal woonoverleg kan de stem van zo’n armoedevereniging daarom niet ontbreken, denken wij, zeker gelet op de vele stappen die de gemeenten nog kunnen zetten in het woonbeleid om armoede in hun gemeente tegen te gaan. Hoe kijkt u aan tegen de rol van armoedeverenigingen binnen het lokaal woonoverleg?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Moerenhout, ik neem uw eerste twee vragen samen. Zoals ik reeds aangaf in mijn beleidsnota, zal ik deze legislatuur een nieuw Vlaams objectief voor sociale huurwoningen voor de periode 2026-2035 formuleren. Dat is uw eerste vraag. Er zal dus een herziening plaatsvinden van het bindend sociaal objectief (BSO), dat gebaseerd is op de bestaande sociale noden. De voorbereidende werken hiervoor werden reeds opgestart. U weet dat dat een grondig werk is. Dat is al lopende. We hebben het daar volgens mij al over gehad in de commissie. Zo werd onder andere aan het Steunpunt Wonen gevraagd om diverse scenario’s voor het nieuwe BSO te onderzoeken.
U vraagt of ik wil tegemoetkomen aan de gemeenten die boven op hun BSO sociale woningen willen bouwen. Ook dat is uiteraard voorzien. Met die gemeenten kan een sociaal woonbeleidsconvenant worden afgesloten. Vorig jaar hebben we een woonbeleidsconvenant afgesloten met 56 gemeenten, goed voor 3150 extra toegekende sociale huurwoningen. En begin juli van dit jaar werden alle gemeenten die hun BSO bereikten of binnenkort zullen bereiken, aangeschreven om een nieuwe reeks convenanten af te sluiten. Gemeenten kunnen hun voorstellen tot eind oktober indienen bij de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW). Ook daar blijven we verder aan werken.
Ik kom tot uw derde vraag. U stelt dat de lokale besturen voor de uitbouw van sociale huisvesting moeten kunnen rekenen op middelen vanuit de Vlaamse overheid, en dat die volgens u niet in verhouding zouden staan tot de reële noden.
Hier haalt u toch enkele zaken door elkaar als u het mij vraagt. Zoals u weet, verloopt de realisatie van bijkomende sociale huurwoningen overwegend via sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren. Voor beide sectoren bestaat een apart financieringssysteem dat deze woonactoren in staat stelt een bijkomend aanbod te realiseren. De lokale besturen zijn – tenzij zij zelf over een sociaal huuraanbod beschikken – hierbij geen betrokken partij.
Zoals ik al herhaaldelijk heb aangegeven, levert deze Vlaamse Regering ongeziene financiële inspanningen ter ondersteuning van de sociale huursector. Ik heb extra middelen voorzien, onder andere door een bijkomende verhoging van de middelen voor FS3-leningen (financieringssysteem). De sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) kunnen extra middelen benutten, er is de laatste jaren geen enkel project op de beoordelingscommissie geweigerd omdat er niet voldoende budget zou zijn. Dan kan je niet zeggen dat er niet voldoende middelen zouden zijn.
De financiële middelen en instrumenten om een extra sociaal huuraanbod te realiseren zijn dus aanwezig, en ik reken op de SHM’s en sociale verhuurkantoren (SVK’s) om hiervan gebruik te maken om de kandidaat-huurders zoveel mogelijk een woning te kunnen aanbieden. Ik reken ook op de medewerking van lokale besturen om woonprojecten die worden voorgesteld op het lokaal woonoverleg op een constructieve manier te beoordelen. Zeker in die gemeenten die hun BSO nog niet hebben bereikt.
Het besluit Vlaamse Codex Wonen bepaalt de minimale samenstelling van het lokaal woonoverleg, namelijk de lokale besturen, de sociale woonorganisaties, de lokale welzijnsorganisaties en het Agentschap Wonen-Vlaanderen. Het staat de gemeente vrij om bijkomende partners, zoals armoedeverenigingen, uit te nodigen voor het lokaal woonoverleg. Dat kan inderdaad een meerwaarde bieden, maar die keuze behoort tot de lokale autonomie.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb nog twee bijkomende vragen.
U zegt dat de herziening van het BSO gaat plaatsvinden. De eerste werken zijn opgestart in de vorm van een onderzoek van het Steunpunt Wonen. Mijn concrete vraag daarbij is: hebt u daar een timing voor? Wanneer komt het onderzoek eraan? Wanneer zullen de debatten starten in de regering en in het parlement?
Zal het nieuwe BSO op maat van de steden en gemeenten zijn? Per stad en per gemeente? Of per woonregio? U hebt de fusies doorgevoerd en dergelijke. Ik heb deze zomer van Limburgse schepenen gehoord dat er nu een regio van 42 steden en gemeenten is. In de afvaardiging zitten maar 15 schepenen van die 42 steden en gemeenten. Ik neem aan dat dit ook in andere provincies hier en daar geldt. Het kan zijn dat iemand schepen is in een stad of gemeente, en men krijgt een BSO opgelegd, maar alle of toch veel middelen om dat te bereiken zitten een trapje hoger, waar men niet vertegenwoordigd is. Het is misschien een vraag die u vandaag nog niet kunt beantwoorden. Ik ben hiermee begaan. Waar de BSO wordt opgelegd en waar het moet worden ontwikkeld, moeten ook de verantwoordelijkheden liggen. Dat moet op hetzelfde niveau gebeuren.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
(Slechte geluidskwaliteit)
Ik ben in Limburg schepen van Wonen. De vijftien plaatsen, dat zijn leden van de raad van bestuur. Niks belet ons om extra werkgroepjes van … (onverstaanbaar) … te installeren in Limburg. Ik maak me daar niet te veel zorgen over. Het proces moet nog beginnen.
Mevrouw Moerenhout, ik wil van uw vraag gebruikmaken om een bezorgdheid te uiten die bij ons leeft. We hebben het BSO al een tijdje bereikt in mijn gemeente. Dat zijn heel wat projecten. We streven naar voldoende sociale mix, dus private huurwoningen en sociale woningen. We merken steeds meer dat de buurt zich aan het verzetten is als er sociale woningen komen, en het gaat niet over een of twee personen. De hele buurt mobiliseert zich tegen die sociale woningen. Vaak halen ze ruimtelijk bezwaar aan. Heel veel mensen zeggen dat ze geen sociale woningen willen, om heel veel redenen. Vaak wordt ook de reden aangehaald ‘Er is toch al een BSO in Bree?’ Dat wordt dan zonder veel kennis van zaken gezegd. Men zegt dat men niets heeft tegen sociale woningen, maar niet in de eigen achtertuin, naast of voor de deur.
(Slechte geluidskwaliteit)
Dat is iets wat mij toch wel zorgen baart. Ik hoop dat dat geen tendens is, maar dat maakt het voor een lokaal bestuur wel heel moeilijk. Ik wilde u dat toch meegeven, minister, zodat u daar zeker waakzaam voor bent. En als we ergens toegevingen gaan doen, dan komt het volgend project en begint het weer van vooraf aan.
Twee, wat betreft die armoedeorganisaties die al dan niet vertegenwoordigd zijn in het lokaal woonoverleg, wilde ik ook nog zeggen dat dat percentage mij niet verwondert. Niet elke gemeente heeft een grote armoedeorganisatie die zomaar vertegenwoordigers naar het lokaal woonoverleg kan sturen. Vaak zijn het kleine vzw’s die draaien op vrijwilligers die daar de tijd of expertise niet voor hebben. Ik denk dat dat op zich niet erg is, want er zitten andere vertegenwoordigers rond de tafel die de kaart van die doelgroep wel trekken, zoals andere welzijnsorganisaties, medewerkers van het sociaal huis of het OCMW. Ik denk dat dat op zich geen probleem moet zijn.
Mijn vraag, minister, ging over timing en het BSO. Ik weet dat u niet van timingsvragen houdt, minister, maar het BSO voor de periode 2026-2035, zal dat tegen eind deze legislatuur bekend zijn of weet u dat nog niet?
U zei dat u het Steunpunt Wonen de opdracht had gegeven verschillende scenario’s te onderzoeken. (Het geluid van Katja Verheyen valt weg.)
De heer Veys heeft het woord.
Voorzitter, ik heb onlangs de cijfers van het BSO nog eens bekeken – er was geen voortgangsmeting, wel een update – en dan zie ik dat een derde van de gemeenten in West-Vlaanderen, mijn zeer mooie provincie, zijn doelstelling voor 2025 niet zal halen. Ik denk dat het goed is dat er een nieuw BSO komt, want de noemer klopt niet meer. Als we kijken naar de wachtlijsten, dan gaan we met dat sociaal objectief de woonproblematiek niet oplossen. Ik denk dat dat ambitieuzer moet, dat de lat hoger moet. Als we na twaalf jaar BSO zien dat een derde van de West-Vlaamse gemeenten zijn doelstelling niet haalt, dan moeten we daar toch eens naar kijken. De eerste letter van ‘BSO’ staat voor ‘bindend’, maar eigenlijk is het niet bindend; het is een vrijblijvend sociaal objectief. In die optiek heb ik een vraag, minister. Uit de cijfers blijkt dat een groot deel van de gemeenten na twaalf jaar te weinig inspanningen levert. Zal het volgende BSO wel bindend zijn? Zullen er gevolgen zijn voor gemeenten die de targets niet halen? Als we eerlijk zijn – ik hoop dat u dat ook bent –, dan zijn die er niet. Gaat u iets strenger zijn? Gaat u ervoor zorgen dat het bindend sociaal objectief ook effectief bindend wordt?
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik moet eerst en vooral zeggen dat ik de vragen van mevrouw Verheyen niet goed begrepen heb. Ik weet niet of dat bij iedereen was, maar bij mij viel het geluid deels weg. Misschien moeten die nog eens herhaald worden.
Mevrouw Moerenhout, wat de timing betreft: die oefening zal in 2023-2024 lopen. Het spijt me verschrikkelijk, maar ik kan niet onmiddellijk zeggen wanneer dat binnen de regering of het parlement besproken zal worden. Om het te doen ingaan in 2026, moet je daar natuurlijk voldoende steden en gemeenten bij betrekken en op de hoogte brengen. Het is dus niet voor direct. We zijn nu ook bezig met die woonmaatschappijen. Maar het zal dus op de wip zitten tussen deze legislatuur en de volgende legislatuur.
Uw punt over een BSO per gemeente of regio is heel terecht. Dat speelt nu ook al voor een deel. Het is nu al zo dat sociale huisvestingsmaatschappijen over verschillende gemeenten heen actief zijn en zelf nagaan waar ze welke inspanningen moeten leveren, waar ze welk project opstarten. Dat speelt dus al, maar het is wel een goed punt. Misschien moeten we dat meenemen en kijken of we meer per regio kunnen gaan werken. We moeten natuurlijk opletten, want dan krijg je ook discussies tussen verschillende gemeenten. Maar het is zeker iets om mee te nemen.
Mijnheer Veys, ik begrijp uw punt over het bindend maken van het BSO. Maar pleit u er dan voor om gemeenten te gaan straffen als ze het niet halen? Want dat is natuurlijk zeer moeilijk. Je hebt heel veel Europese regelgeving, om maar niet te spreken over begrotingsregels. Elk land heeft die de voorbije jaren met de voeten getreden, maar daar zijn nog nooit sancties voor uitgesproken, hoewel die wel afgesproken waren.
Dat is natuurlijk moeilijk. De vergelijking is niet helemaal juist, maar als je dat nu in een gemeente toepast, wat moet je dan doen. Moeten we ze dan boetes opleggen? Dat lijkt mij ook allemaal maar moeilijk.
Ik heb in elk geval de overtuiging dat als er al redenen zijn waarom het niet gelukt is om het BSO te halen, en dat is zeker geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraak, dat het dan zelden aan een gebrek aan inspanningen door de lokale besturen of huisvestingsmaatschappijen ligt. Wel dat het voor een groot deel aan de projecten of het vergunningenbeleid ligt. Het ligt zeker ook niet aan de financiering, we hebben die daarnet nog besproken. Die financiering is er wel, maar moet je dan daarom sanctioneren of het bindend maken? Ik zie niet direct oplossingen of gezonde methoden om dat af te dwingen.
Als u daar wel ideeën over hebt, dan sta ik daar zeker voor open, maar ik zie die niet direct. Ik zie in alle eerlijkheid ook niet veel kwaadwillige lokale besturen.
Mevrouw Verheyen, het spijt me, maar ik heb uw vragen niet goed begrepen.
Mevrouw Verheyen, is er nog een vraag waarop u van de minister een antwoord verwacht?
Mijn vraag ging ook over de timing, maar daar hebt u al op geantwoord. Dan had ik nog een vraagje over dat onderzoek naar de diverse scenario’s over het nieuw BSO, maar ik zal hierover een schriftelijke vraag stellen. Dat is misschien makkelijker.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Heel erg bedankt, minister, voor uw antwoorden en uw openheid om de bezorgdheid rond de regio’s mee te nemen. Ik denk dat we dan met z’n allen uitkijken naar het onderzoek van Steunpunt Wonen hierover. Naar wat ik heb begrepen, zal dat niet voor snel zijn, maar eerder voor 2023-2024. We zullen het verder opvolgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.