Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Dank u wel voorzitter, goedemiddag allemaal. Het succes van infectiebestrijding staat of valt enerzijds met een preventieve aanpak en anderzijds met een doorgedreven contactopsporing en ondersteuning van getroffen voorzieningen en gemeenschappen. Zo leefde eind juli, begin augustus van vorig jaar bij een aantal lokale besturen de vraag om beter te kunnen inzetten op lokale contact- en bronopsporing. Het inzicht groeide dat zo veel mogelijk zorgraden – in samenwerking met de lokale besturen – moesten inzetten op het versterken van de centrale contact- en bronopsporing en tegelijkertijd van nabij lokale situaties moeten opvolgen en aanpakken. Daarvoor werden subsidies toegekend en moeten er samenwerkingen gesloten worden met lokale besturen en met huisartsenkringen voor de medische expertise.
De zorgraden met hun netwerk kregen het afgelopen jaar dan ook van de Vlaamse Regering een belangrijke rol in de aanpak van nieuwe heropflakkeringen van COVID-19 toebedeeld. Naast de contact- en bronopsporing werd er vanuit de zorgraden ook gespecialiseerde outreachende support georganiseerd voor voorzieningen waar de ondersteuning van het psychosociaal welzijn van de medewerkers tijdelijk niet door de organisaties zelf gegarandeerd kon worden. De centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG’s) zetten gespecialiseerde therapeuten in die in de organisaties ter plaatse instonden voor ondersteuning, klinische triage, klinische interventie en klinische opvolging om zo een antwoord te bieden op acute stresssituaties ter voorkoming van ernstige psychische problemen. De zorgraden kregen eveneens de opdracht om in te zetten op sensibilisering en bewustmaking rond signalen die konden wijzen op besmetting alsook op preventie.
Momenteel bereiken mij dan ook heel wat vragen op het terrein over het verdere verloop en in het bijzonder over de financiering van bovenstaande opdrachten, waarvan het einde van de financiering of de taakstelling stilaan nadert. Tegen deze achtergrond had ik dan ook graag volgende vragen gesteld.
Minister, hoe evalueert u de uitvoering van deze opdrachten? Wat liep er goed en wat waren of zijn volgens u nog steeds de grote hiaten?
Kunt u uw visie op het verdere verloop van deze opdrachten wat nader schetsen? Hoe passen die in de strategie om nieuwe varianten – ondanks de zeer hoge vaccinatiegraad – van nabij op te volgen?
Is het volgens u opportuun om bepaalde opdrachten al dan niet allemaal te verlengen?
Tegen wanneer denkt u uitsluitsel te kunnen geven over de eventuele verzetting van de opdrachten en de bijhorende financiering?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, alle eerstelijnszones zijn erin geslaagd om op korte tijd na hun oprichting in juli 2020 een aanspreekpunt en een COVID-19-team inclusief teamleider en medische single point of contact (mSPOC) samen te stellen. Ze kregen vanuit het consortium voor de Vlaamse contactopsporing een lokale field agent ter beschikking en ook de lokale besturen stapten in het verhaal van de lokale bronopsporing met covidcoaches en huisbezoekers.
De lokale aanpak werkt goed. De burger wordt benaderd vanuit een coachende houding en krijgt ondersteuning bij quarantaine en isolatie. De informatie-uitwisseling met de centrale contactopsporing wordt ook stelselmatig verbeterd en sommige lokale besturen doen ook actief aan contacttracing. De samenwerking tussen de eerstelijnszones en de lokale besturen is geformaliseerd en uitgediept.
Verschillende actoren, waaronder de covidcellen van de eerstelijnszones, de lokale initiatieven, de CLB’s, de arbeidsgeneeskundige diensten, de coördinerend en raadgevend artsen (CRA’s), het team infectieziektebestrijding van Zorg en Gezondheid en het consortium voor contactonderzoek zetten samen hun schouders onder contact-, cluster- en bronnenonderzoek. Naargelang de context en het type contact zal een actor meer of minder betrokken zijn. Zo worden de clusters in de zorgvoorzieningen opgenomen door het corona Outbreak Support Team van het agentschap Zorg en Gezondheid en werken de CLB’s in eerste instantie samen met de mSPOC’s van de zorgraden met het team infectieziektebestrijding in de tweede lijn.
Ter ondersteuning van deze activiteiten worden opgeleide veldagenten van het Vlaams consortium voor contactonderzoek afgevaardigd naar de COVID-19-cellen van de zorgraden. Dit faciliteert de samenwerking tussen het lokale en het centrale niveau. Al zijn er waarschijnlijk bij alles wel casuïstische voorbeelden te geven waar het minder goed liep, toch hebben we de ervaring dat deze samenwerking goed verloopt en de gezamenlijke grote inspanningen van alle actoren bijdragen aan het beperken en indijken van de clusters.
Het project gespecialiseerde, outreachende support vanuit de CGG’s aan de residentiële organisaties binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) loopt momenteel nog. De eerste projectperiode liep van 15 juni 2020 tot en met 31 december 2020. Eind vorig jaar werd duidelijk dat de coronacrisis nog niet ten einde was en dat verdere ondersteuning van het personeel nodig zou zijn. Het project werd verlengd van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021.
Van de twintig CGG’s zijn er zestien in het project ingestapt. Daarmee zijn de dertien werkingsgebieden van de CGG’s gedekt en is het aanbod beschikbaar in heel Vlaanderen. We krijgen zeer positieve feedback uit de diverse CGG’s. De groepssessies bieden een moment waarop de teams van woonzorgcentra, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), jeugdvoorzieningen en jeugdhulpvoorzieningen stilaan op adem kunnen komen na de afgelopen periode. Daarnaast geven de interventies een opstap richting individuele hulpverlening aan medewerkers die daar nood aan hebben.
Als eenmaal het aantal besmettingen sterk is gedaald, zal het belang van het cluster- en brononderzoek steeds meer toenemen. Dat geldt zowel voor het vermijden van het uitdijen van uitbraken met de al aanwezige varianten als voor het vertragen van de verspreiding van nieuwe varianten. De basisbenadering is niet verschillend. Zo is de nu dominante alfavariant, vroeger de Britse variant genoemd, ooit een ‘nieuwe’ variant geweest. Wanneer een zorgwekkende variant opduikt, moet er extra worden ingezet op bron- en clusteronderzoek. Wanneer is geweten dat iemand met zo’n zogenaamde ‘variant of concern’ (VOC) is besmet, wordt de persoon opnieuw gecontacteerd en wordt het contactonderzoek nog eens overgedaan om te zien of er geen contacten zijn vergeten, wordt er gepeild naar de mogelijkheden en hindernissen bij de isolatie en wordt de nood aan ondersteuning ingeschat. Daarvoor werken het team Infectieziektebestrijding en Vaccinatie, de centrale field agents van het consortium en de COVID-19-cellen samen.
De bron- en contactopsporing heeft zijn deugdelijkheid bewezen binnen de zorgraden. Inzetten op preventie en bron- en contactopsporing heeft zijn meerwaarde ook bewezen tijdens de crisis. Ik ben dan ook van oordeel dat het zeker en vast nuttig is om deze essentiële functies te verlengen in functie van de verdere evolutie van de pandemie.
Ik hoop voor het zomerreces uitsluitsel te kunnen geven over de toekomstige financiering van de COVID-19-teams. Momenteel onderzoeken we nog of het aanbod van de mobiele CGG-support zal worden gecontinueerd na 30 juni van dit jaar en of er, naast de voorziene structurele investering in onder meer de CGG’s, het voortzetten van www.dezorgsamen.be en de versterking van de personeelssterkte waarin is voorzien in VIA 6 (Vlaams intersectoraal akkoord), andere bijkomende acties nodig zijn op het vlak van het psychosociaal welzijn van het personeel.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik kan alleen maar bevestigen dat de lokale bron- en contactopsporing in samenwerking met de zorgraden van de eerstelijnszones heel goed werkt. Ik zie elke week hoe goed dat er overal aan toegaat. Ik hoor u ook zeggen dat er voor het zomerreces meer duidelijkheid zal komen. Dat is heel goed. Het is in deze tijden natuurlijk allesbehalve evident om op voorhand duidelijkheid te verschaffen, maar ik denk toch dat we die duidelijkheid wel verschuldigd zijn aan de zorgraden in de eerstelijnszones. Zoals u ook weet, hebben ze de afgelopen maanden bergen werk verzet, van bronopsporing tot de massale vaccinatie van de Vlaming. Ze hebben de handen meer dan vol. Zorgen of onduidelijkheid over de financiering en de toekomst van de huidige opdracht zijn dan dingen waarmee ze zich eigenlijk niet zouden moeten bezighouden. Ik weet ook dat dat niet altijd gemakkelijk is in een crisis waarin het virus constant van strategie verandert, maar ik roep u zeker op om zo veel mogelijk ruim op voorhand aan te kondigen wat u van de lokale besturen en van die eerstelijnszones blijft verwachten.
In het kader daarvan heb ik nog een bijkomende vraag voor u, in het bijzonder over de toekomstige rol van die eerstelijnszones bij de bestrijding van deze pandemie. Ondanks externe factoren die wij niet in de hand hebben, zit Vlaanderen op kruissnelheid wat de vaccinatie betreft, maar toch moeten we ook altijd rekening houden met een worstcasescenario waarbij de besmetting door een nieuwe variant, ondanks de hoge vaccinatiegraad, opnieuw de kop zou opsteken.
Minister, is het volgens u opportuun om in de toekomst een soort van minimumcapaciteit uit te bouwen in de schoot van de eerstelijnszones met als opdracht datgene waar we het net over hebben gehad, zodat zij bij een opflakkering onmiddellijk kunnen worden ingeschakeld, of ziet u dat eerder op Vlaams niveau? Zijn daar al plannen voor?
De heer Vaneenckhout heeft het woord.
Minister, naar aanleiding van deze terechte vraag kunnen we stellen dat dit een stresstest is geweest voor de eerstelijnszones. Hetzelfde geldt voor de pilootprojecten met regionale zorgplatformen.
Aansluitend bij deze vraag wil ik de link maken met de regiovorming die door minister Somers wordt getrokken en het spanningsveld die dat geeft, wat zorgt voor de nodige nervositeit bij de eerstelijnszones die net gestart zijn en zich meteen al fundamenteel in vraag moeten stellen over hun samenstelling. Dat zorgt voor grote ongerustheid.
Minister, wat zijn daarin de volgende stappen? Hoe wenst u zich daar verder toe te verhouden? Op welk moment komt daar duidelijkheid over? In welke mate moeten de eerstelijnszones zich volledig enten op de regiovorming? Dat leek me alvast de geest van de beslissing van de Vlaamse Regering, maar daar blijven vragen over binnenkomen, ook bij ons en bij de betrokken eerstelijnszones.
Minister Beke heeft het woord.
Onze aanpak is inderdaad om onze eerstelijnszones te betrekken bij deze crisis, zowel bij het contactonderzoek als bij de vaccinaties. Dat mag een succes worden genoemd en toont aan waarom we een dergelijk grote betrokkenheid en een dergelijk hoge ratio hebben, zowel wat testcapaciteit als wat het aantal vaccinaties betreft. Algemeen denk ik dus dat die eerstelijnszones inderdaad een belangrijke rol spelen. Dat is ook de reden waarom wij in juni 2020 de kaart van de eerstelijnszones hebben getrokken. Er waren alternatieven zoals de provincies, zoals dat in andere regio’s het geval was. Wij hebben echter heel duidelijk geopteerd om de kaart te trekken van de eerstelijnszones omdat wij daar absoluut in geloven en daar ook in de toekomst een rol voor weggelegd zien, collega Verheyen.
Wat de regiovorming betreft, spelen de eerstelijnszones en de regionale zorgraden inderdaad een rol. Wij hebben erover gewaakt dat die regiovorming recht doet aan de eerstelijnszones. Als ik me niet vergis, wordt het debat daarover op een zevental plaatsen lokaal gevoerd. Het is de bedoeling na te gaan of dit inpasbaar is en zo ja, hoe. Wij zullen de regionale zorgraden daarop oriënteren.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, er zijn heel wat samenwerkingsverbanden maar ikzelf geloof ook heel erg in de eerstelijnszones. Ik zie ook dat dat werkt, toch hier bij ons. Ik denk dat mijn oproep voor meer duidelijkheid over de toekomstige opdracht en financiering ook heel duidelijk was. Het is belangrijk dat wij een denkoefening maken om na te gaan hoe wij een minimumcapaciteit aan pandemiebestrijdingsopdrachten willen uitbouwen en organiseren. De discussie is niet zozeer of we dat moeten doen, maar eerder op welke manier. Zoals men zegt, is het bij een brand ook niet de bedoeling nog brandweerlui te moeten aanwerven en opleiden. We mogen dat zeker niet uit het oog verliezen en moeten daar zo snel mogelijk voor duidelijkheid zorgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.