Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik vermoed dat dit thema ook past binnen de sturm-und-drang waarnaar u zonet verwezen hebt, de sturm-und-drang bij de meerderheidspartijen van deze Vlaamse Regering. Want de voorbije twee weken kwam er striemende kritiek op de ondoorzichtige criteria die aan de basis liggen van de financiering van de gemeenten, onder andere de verdelingscriteria van het gemeentefonds.
Ik stel vast dat de krokusvakantie wel het uitgelezen moment leek voor een aantal CD&V-collega’s, voornamelijk West-Vlaamse collega’s, om uw beleid op de korrel te nemen. Zo moest de regiovorming het ontgelden, het was voorwerp van kritiek. Ik heb mij daar ook openlijk vragen bij gesteld; is dat ondertussen nog levensvatbaar?
Wat mij ook opviel minister, is dat het woord ‘kluwen’ een belangrijke rol speelde in die kritiek. In het kader van die regiovorming doet u enerzijds een poging om het kluwen in het intermediare landschap te ontrafelen. Die regiovorming maakt voorwerp uit van discussie, ook al staat het in het Vlaamse regeerakkoord. Anderzijds werd u een gebrek aan daadkracht verweten, omdat u het kluwen aan onduidelijke criteria van het gemeentefonds, en bij uitbreiding de financiering van de gemeenten, niet aanpakt. Dat staat nota bene niet in het regeerakkoord. Dat valt mij op.
Er wordt zelfs gesproken over verzet tegen dit ondoorzichtig kluwen, waarbij sterke uitspraken worden gedaan. Ik citeer er enkele. “Niemand weet nog waarom de ene meer krijgt dan de ander”. Er werd ook gezegd dat een inwoner van Gent of Antwerpen voor de Vlaamse Regering veel meer waard is dan een inwoner van andere gemeenten. Er wordt ook gesproken over koterijen waarmee de Vlaamse overheid de lokale besturen subsidieert. “Door dat hele kluwen wordt de scheeftrekking tussen steden en platteland alleen maar groter” is nog een ander citaat dat we konden vernemen, minister.
Onze gewaardeerde collega, die hier in de vorige legislatuur deel uitmaakte van de commissie Binnenlands Bestuur, maakte zelf ook de oefening om een beter beeld te krijgen op de ontvangsten van de driehonderd Vlaamse lokale besturen, en stelde vast dat het compleet onduidelijk is waarop de financiële verdeling gebaseerd is. Hij staat daarmee niet alleen, er zijn nog veel burgemeesters die dat gevoel delen. Er zitten er hier een paar in de commissie; misschien kunnen die daar straks ook een woordje over zeggen.
U bent er zeker van op de hoogte dat een aantal jaren geleden een twintigtal burgemeesters naar het Grondwettelijk Hof zijn gestapt om die ongelijkheid en die scheeftrekking aan te klagen. Dat is vruchteloos gebleken. Ook een aantal professoren die gespecialiseerd zijn in openbare financiën en lokale politiek bevestigen de onlogische kronkels. Zij treden het standpunt bij dat een grondige doorlichting aan de orde is.
Minister, het voorbije anderhalf jaar stel ik in de commissie vast dat, indien er kritiek komt op uw beleid en uw aanpak, of als er voorstellen worden gelanceerd, ook vanuit de oppositie, u onmiddellijk de koe bij de horens vat en daarmee aan de slag gaat.
Deelt u de mening van de collega’s die stellen dat de criteria voor de financiering van gemeenten een ondoorzichtig kluwen zijn, die tot scheeftrekkingen leiden en hierdoor gemeenten benadelen? Treedt u hen bij dat er een ongelijkheid is?
Zult u stappen ondernemen om dit te verhelpen? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?
Bent u bereid in te gaan op het voorstel van de academici om een grondige doorlichting van de subsidiestromen naar lokale besturen te maken? Bent u bereid om dit studiewerk te doen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer De Loor, u verwees naar de artikels van christendemocratische collega’s tijdens of vlak voor de krokusvakantie. Ik heb die ook gelezen. Ik besef, en u moet weten dat voor de christendemocraten de dagen voor Aswoensdag zeer moeilijk zijn, omdat dan de vasten begint. Dat zijn veertig zware dagen voor de mensen met een christelijke overtuiging. De dagen ervoor zijn ze soms wat zenuwachtig en formuleren wat scherper hun mening als ze de honger voelen knagen.
Ik zal ingaan op uw vraag. Ingrijpende hervormingen gaan gepaard met discussie en debat, het zou spijtig zijn van niet. De regiovorming is een poging tot een grote interne Vlaamse staatshervorming. Die is niet vrijblijvend. Dat veroorzaakt natuurlijk debat. Hier is er nog een ander belangrijk debat over de vraag: hoe financieren we de lokale besturen? Hoe gebeurt dat? Is dat helder en transparant? Zit dat goed in elkaar?
Ik heb dat trouwens al eens uitgebreid toegelicht in deze commissie op 22 oktober 2019. Wat ik toen gezegd heb, komt heel dicht bij de opmerkingen van een aantal collega’s die ik in de krant las. Ik deel een deel van die opmerkingen, maar we moeten ze juist formuleren. Als men zegt dat de subsidiestromen vandaag niet transparant zijn, is dat niet helemaal juist. Elke euro die naar de lokale besturen gaat, wordt gegeven op basis van decretale bepalingen die in het Vlaams Parlement zijn goedgekeurd.
De verdelingsmechanismen liggen allemaal decretaal vast met duidelijk gedefinieerde financieringsmechanismen. Ze zijn allemaal raadpleegbaar op de website van het Agentschap Binnenlands Bestuur. Als men zou suggereren dat er willekeur in het spel is, of als een onzorgvuldig lezer het zo zou begrijpen, als men zou beweren dat het onduidelijk is, kan ik u zeggen dat het allemaal vastligt tot de laatste eurocent.
Wat is dan wel het probleem? Ik heb toen het beeld van de Vlaamse koterij gebruikt. De manier waarop we lokale besturen financieren is misschien ooit begonnen in een huis, maar we hebben er dan een garage achter gebouwd en dan nog een veranda, een berghok en een duivenkot. Op die manier wordt het een kluwen. De initiële effecten van elk van die verschillende stromen worden tenietgedaan of uitgehold door andere stromen die op basis van andere criteria met andere ambities zijn opgesteld. Op het einde van de rekening, als we alles optellen, is er geen beeld. Waarom krijgt gemeente X dat bepaalde bedrag en gemeente Y een ander? Waar zit de logica?
Als we dat kluwen gaan ontrafelen, en zoeken waar het allemaal vandaan komt, zien we dat het allemaal decretaal bepaald is. Dat heeft allemaal wel een zin, een logica, maar opgeteld, wordt het erg ondoorzichtig. Er is bij de regeringsbesprekingen inderdaad niet zoveel over gezegd, ik zou u daar van alles over kunnen vertellen. Er zijn wel opmerkingen over gemaakt, en ik weet nog goed door wie. Maar men is wel een beetje teruggeschrokken, omdat er te weinig voorbereidend werk was om eraan te beginnen.
Als men dat met gesloten beurs moet doen, dat uitkristalliseren en weer helder maken van die stromen, dan zijn er winnaars en verliezers. Dat wordt dan een heel moeilijke oefening. Als men dat niet met gesloten beurs doet, zit men bij de politiehervorming. Dan wint iedereen, en is er maar één verliezer, namelijk de publieke financiën. De brandweerhervorming was er ook zo een in de afgelopen jaren. Het is een heel complexe oefening. Er is niet alleen een technische dimensie maar er zijn ook politieke keuzes. Wie willen we hoeveel steunen? Kan een kleine gemeente in verhouding exact even veel krijgen als een grote? Zijn er gemeenten waarvan we erkennen dat ze grotere uitdagingen kennen dan andere? Dat is een heel interessant, moeilijk en complex debat, dat men niet in een-twee-drie heeft opgelost.
Het dreigt een kostenfactor te zijn. Als men in dit land tot een nieuw systeem wil komen – ook al is het eenvoudiger – zonder verliezers en alleen winnaars, betalen de algemene middelen de factuur.
We doen deze legislatuur enorme inspanningen naar de lokale besturen, met een budget van 15 à 20 miljard euro. We hebben hen al op veel gebieden ondersteund. Ik vind dit een heel belangrijk debat. We hebben in het regeerakkoord, mijnheer Warnez, nog extra stromen gecreëerd: het plattelandsfonds, de openruimtedotatie, de responsabiliseringsbijdrage, bijkomende middelen voor grootstedelijke problematieken, en de mobiliteitsknooppunten. Het zijn allemaal nieuwe evenwichten die we daar hebben proberen in te steken, die het systeem nog uitgebreider maken, het kluwen nog groter maken.
Ik heb daarom in deze commissie op 15 december 2020 aangekondigd dat ik een grondige evaluatie van het Gemeentefonds, en bij uitbreiding de algemene financiering van lokale besturen, wil opstarten. Om dit grondig aan te pakken, wil ik daar de benodigde academische expertise bij betrekken. Ik ben momenteel in gesprek met de experten van het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing om de scope van het onderzoek te bepalen en af te bakenen.
Binnen dit Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing hebben volgende overkoepelende onderzoeksinstellingen zich verenigd: KU Leuven, UGent, UHasselt en UA. Hierdoor is alle expertise die we nodig hebben in dit dossier, voorhanden: financieel, fiscaal, juridisch, bestuurskundig en sociaalgeografisch.
Tot slot heb ik aan het steunpunt gevraagd heb om in het kader van de studieopdracht een brede maatschappelijke consultatie uit te voeren. We gaan het maatschappelijke debat dus niet uit de weg.
Indien jullie dit wensen, wil ik de mogelijkheid creëren om hieromtrent bijvoorbeeld jaarlijks een terugkoppeling te vragen in deze commissie. De commissie kan dan betrokken worden bij die oefening.
Het studiewerk wordt binnenkort opgestart voor de volgende drie jaar. Het dossier moet klaarliggen met een aantal varianten zodat het inzet kan worden van het volgende verkiezingsdebat, de verkiezingen zijn in 2024. Het kan dan voorwerp zijn van maatschappelijk debat, van politieke keuzevorming. Het kan op tafel liggen bij een volgende regeringsonderhandeling. Ik ben een voluntarist, maar ik wil vooruitgang boeken. Als we deze legislatuur daar elk jaar een grondig debat over voeren in de commissie, academisch onderbouwd, en we kunnen de volgende formateur een nota aanreiken, en partijen kunnen een standpunt innemen, grondig onderbouwd met wetenschappelijke expertise, dan maken we het meeste kans om in dat woud weer bomen te vinden. We kunnen dan snoeien en de zaken vereenvoudigen.
In deze legislatuur is de opdracht de regiovorming, om in het bos van de meer dan tweeduizend structuren, organisaties die ontstaan zijn, wat meer eenvoud, transparantie, duidelijkheid te creëren. Dat wordt ook nog een boeiend debat. We zijn er volop mee bezig. Ik ben er vast van overtuigd dat we daarin kunnen landen, omdat we daar in het regeerakkoord opties en keuzes hebben genomen. Daar kunnen we dus vooruitgang boeken.
De volgende stap die we zullen moeten zetten, is de stap naar het Gemeentefonds en de financiering van lokale besturen. Op die manier creëren we toch op relatief korte termijn heel wat meer helderheid, transparantie, orde in de gegroeide wanorde van de voorbij jaren, zowel in bovenlokale structuren als in financieringsmechanismes voor die lokale besturen.
Ten gronde ben ik het dus eens met de kritiek, en ik heb er ook al actie in ondernomen. Maar ik denk dat we dat in een juist tijdskader, met een juist tijdschema moeten doen, met betrokkenheid van de commissie en van het parlement.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, het is inderdaad geen eenvoudige oefening, zoveel is duidelijk. Het zal ook niet op een-twee-drie gedaan zijn. Maar ik denk dat er wel moed en durf nodig is om deze problematiek aan te pakken. Nu is er immers een soort stilstand wat betreft het evalueren van de verdelingscriteria van het Gemeentefonds enerzijds, maar anderzijds is er absoluut geen stilstand wat betreft het bijbouwen van nieuwe koterijen. Dit werkt vaak ook het mattheuseffect in de hand. De groeivoet van het Gemeentefonds, die decretaal verankerd is, is een goed instrument, maar brengt vaak het mattheuseffect nog meer in werking. De verschillende systemen die aanwezig zijn, hebben al geleid tot heel veel kritiek. U deelt zelf ook een stuk van die kritiek, minister. Ik vind het goed dat er een debat op gang komt op basis van objectieve criteria, en niet enkel op basis van buikgevoel. Want ik stel vast – en u hebt er terecht naar verwezen – dat deze regering extra inspanningen doet naar de lokale besturen, maar dat die extra inspanningen niet altijd gebouwd zijn op de grootste transparantie en transparante criteria. Daar volg ik dus ook de kritieken.
Waar we naar moeten streven, minister en collega’s, is een soort gemeentefonds of een gemeentefinanciering van de toekomst, dat functioneert als een soort herverdelings- en solidariteitsmechanisme tussen de verschillende gemeenten. Daarbij mogen we grootstedelijke problematieken zeker niet uit de weg gaan. Het moet ook een dynamisch gegeven zijn, dat zich aanpast aan de maatschappelijke evoluties. Het is misschien goed, minister, dat u nogmaals herhaald hebt wat u ook al in november en december gezegd hebt, zodanig dat alle collega’s mee zijn in het verhaal, en dat er dan niet zo’n Scud-raketten of torpedo’s gelanceerd worden in de richting van uw beleid.
Vanuit sp.a kijken we zeker ook reikhalzend uit naar de oefening. Laat ons wel een afspraak maken dat het dan niet de bedoeling is om de ganse oefening naar de Griekse kalender te verwijzen, maar dat er daadwerkelijk stappen worden ondernomen bij wijze van tussentijdse rapporteringen en discussies in onze commissie. Dank u wel.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Ik denk dat het inderdaad een interessante vraag is, waarop u ook wel een interessant antwoord gegeven hebt, minister. Ik denk dat de vergelijking met de regiovorming wel voor een groot stuk opgaat. Het grote verschil is dat de regiovorming al concreet gestalte krijgt, en dat de discussie rond de verdelingscriteria van de financiering van de lokale besturen een intentie is. Minister, er is wel een opening, dat is goed.
U kennende, gaat het niet alleen bij woorden moeten blijven en zullen we toch deze legislatuur een aantal krijtlijnen uitzetten voor wellicht een volgend regeerakkoord. Ik vrees dat dit niet ‘tussen de soep en de patatten’ geregeld kan worden, zonder een element in de regeringsonderhandeling. Het is belangrijk dat we dat klaar hebben om te doen, ik denk dat het een hoge nood is. Er moet bijna 4 miljard euro verdeeld worden. Er zijn een zeven-, achttal financieringsinstrumenten naast het Gemeentefonds, we kennen het allemaal. We hebben er nog eens twee bij gecreëerd in deze nieuwe legislatuur, met de responsabiliseringsbijdrage en het Open Ruimtefonds. Dat is inderdaad de koterij. Ik denk dat er inderdaad een aantal handvatten zijn om dit op te lossen. Er zijn gelukkig goede, stevige groeivoeten. Niemand verliest immers graag in het leven, afnemen is altijd moeilijk. Maar door de sterke groeivoeten die in het systeem zijn ingebouwd, kan men wel tot een verdeling komen zonder een aantal lokale besturen zwaar teleur te stellen. We willen dus absoluut dat debat aangaan, want die koterij moet weg.
Er moeten ook nieuwe criteria gevonden worden. De criteria van twintig jaar geleden waren toen misschien heel actueel, maar nu zijn er nieuwe uitdagingen. Ik denk bijvoorbeeld aan de open ruimte, de problematiek van ruimtelijke ordening, het bevriezen van de woonuitbreidingsgebieden en het Instrumentendecreet. Een aantal experten roepen duidelijk op om de aanpak van de klimaatuitdaging met een goed effectief ruimtelijkeordeningsbeleid te ondersteunen. Iedereen is het ermee eens dat de lokale besturen daar een enorme rol in kunnen spelen, maar daar staat dan ook financiering tegenover. Het criterium van open ruimte moet belangrijk zijn, ook voor de investeringen. Ik denk dat lokale besturen die willen investeren een extra steuntje in de rug willen hebben. Verder is er de vraag of de grootstedelijke problematiek nog altijd gefinancierd moet worden vanuit het Gemeentefonds, met die grote voorafnames tot gevolg, wat heel wat frustratie oplevert.
Ik denk dat wij vanuit onze fractie heel wat elementen hebben om mee te participeren aan dat debat, heel onbevangen, maar toch met een aantal principes om de nieuwe uitdagingen voor lokale besturen daadwerkelijk aan te pakken.
De heer Ongena heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik denk dat de hervorming van het Gemeentefonds zo een beetje de olifant in de kamer is. Terwijl ik in de krokusvakantie met mijn gezin naar de olifanten in Planckendael ben gaan kijken, heb ik het gevoel dat sommige CD&V-collega’s die olifant zijn gaan bekijken, terwijl we in de regeringsvorming hadden afgesproken dat we die olifant nog even gingen laten staan. Meer nog, we hebben hem serieus wat extra eten gegeven. Ik denk dat er geen enkele Vlaamse Regering zo veel miljarden euro’s aan lokale besturen geeft als deze. Op legislatuurniveau stijgt dat van 15 à 20 miljard, er is al naar verwezen. We hebben die olifant nog wel lekker vetgemest en we hebben afgesproken dat we die olifant in de volgende legislatuur – we zullen wel zien wie er dan allemaal bij zit – wel gingen aanpakken.
Maar daarvoor moesten we twee dingen doen: ten eerste, een grondig debat, een grondige studie opstarten omdat we weten dat dit een zeer moeilijke, complexe, gevoelige discussie is. En daarom, minister, dank dat u deze discussie opstart en dat u daarvoor op regelmatige basis ook naar het parlement wilt komen. Ik denk dat u daarmee heel wat voorbereidend werk verricht om de olifant uit die kamer te krijgen. Ten tweede is het zeker zo belangrijk dat we enkele hervormingen doorvoeren, richting bestuurskracht, bijvoorbeeld fusies, maar ook regiovorming. Het is hier ook al gezegd: de regiovorming waar wij toch heel veel verwachtingen bij hebben, zal er toch ook voor zorgen dat we naar dit kluwen – de intergemeentelijke samenwerking is toch ook een kluwen – gaan kijken en dat gaan aanpakken. Dat zal ook leiden tot minder uitgaven van de overheid, tot sterkere samenwerkingen. Ik denk dat u dat dus ook moet meenemen in het debat rond toekomstige financiering van gemeenten. We moeten kijken hoe we kunnen zorgen voor sterkere besturen, ten eerste door fusies en ten tweede door een sterkere samenwerking in de regiovormingen. Dat zijn toch de eerste twee stappen die we moeten zetten, vooraleer we aan die olifant gaan beginnen.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik voelde mij ergens toch ietwat aangesproken, vandaar dat ik toch even wil tussenkomen. Minister, eerst en vooral moet ik opmerken dat we voor de vastenperiode ook al carnaval hebben moeten missen. Als schepen van een carnavalsgemeente kan ik toch wel zeggen dat dat pijn doet. Maar de pannenkoeken op vette dinsdag hebben ervoor gezorgd dat we niet op onze honger zaten. Dus mochten er eventuele frustraties zijn, dan kwamen die niet van daar, minister.
Wat de lokale besturen en de financiering van de steden en gemeenten betreft, merk ik en weet ik dat die striemende kritiek, zoals u dat noemt, door de minister wordt gedeeld. We stellen samen met u en de minister vast dat die criteria verouderd zijn, en dat is ook logisch. Het Gemeentefonds dateert van 2002, en de samenleving ziet er ondertussen anders uit. Een onderzoek naar actualisering is dus uiteraard aan de orde. Het is ook goed dat de minister dat nu opstart. Minister, ik ben ook heel blij dat u meerderheid en oppositie daarbij wilt betrekken, want het is belangrijk om draagvlak te creëren.
Het lijkt mij wel heel belangrijk om het opzet van dat onderzoek ook te kennen, om het resultaat op die manier te kunnen bekijken. Minister, kunt u inzicht geven in de onderzoeksvragen die aan het Steunpunt werden voorgelegd in dat concrete onderzoek? Misschien kunt u die nu niet geven, maar kunt u ons die wel bezorgen. Of was dat eerder een vrije oefening?
Ik wil ook even aansluiten, collega’s. Ik denk dat de vraag die collega De Loor stelde, een interessante vraag is. Ik denk dat er ook al heel wat wijsheden zijn gezegd door eenieder. Ik heb met alle partijen die nu tussengekomen zijn al wel eens rond de tafel gezeten naar aanleiding van een regeringsvorming. En ik denk dat sp.a tot op heden nooit stond te springen om deze doos van pandora te openen – er is ook al gesproken over kluwen en olifanten.
Anderzijds denk ik dat dit een legitieme vraag is, waar we ons vroeg of laat wel ernstig over moeten buigen, niet alleen omdat de verschillen te groot zijn. We moeten er ons ook rekenschap van geven dat als we iets veranderen, en we blijven dat doen binnen de huidige, gesloten enveloppe – die groeit sterk, wat ik enorm waardeer – er dan sowieso een aantal verliezers zullen zijn.
Ik neem een hypothetisch voorbeeld. Stel dat elke kleine gemeente, zoals bijvoorbeeld mijn gemeente, 223 euro per inwoner ontvangt. Ik wil ook investeren, collega Van den Heuvel, en we doen dat ook. Maar als al die kleine gemeenten fusioneren, dan komen die in een groter verhaal. Als je dat dan binnen dezelfde enveloppe doet heb je sowieso verliezers. Want als je langs de ene kant winnaars hebt, heb je langs de andere kant verliezers.
En als ik daar kritiek op heb, zijn er mensen die zeggen dat je dat probleem oplost door te fusioneren. Maar als je dat in een megaverhaal bekijkt, dan valt dat probleem daar niet zomaar mee op te lossen. Wat wel heel belangrijk is – en dat zat ook vervat in het antwoord van de minister –, is dat je dat allemaal in zijn totaliteit moet bekijken. Waar willen we naartoe met onze gemeente, welke opdrachten zullen we die gemeenten geven, wat verwachten we van hen en dies meer? In die optiek denk ik dat er een evolutie kan zijn. Als we naar meer bevoegdheden gaan, zal dat ook de enveloppe doen vergroten, neem ik aan. Want dat zijn dan opdrachten die niet meer op andere niveaus moeten worden uitgevoerd.
Dat lijkt mij inderdaad een heel belangrijke opdracht. Ik ben langs de ene kant blij dat de fracties toch allemaal te kennen geven dat dat vroeg of laat moet gebeuren. Er is inderdaad afgesproken dat er deze legislatuur nog niet te veel zal gebeuren, omdat je dat ook niet zomaar in de duik doet of tijdens een aantal weken van regeringsonderhandelingen.
Ik hoop dat je mij dat niet kwalijk neemt, collega De Loor, maar in die optiek moet je ook beseffen dat dit een veel bredere opdracht is, waarbij het uitgangspunt moet zijn dat het een win-win is voor eenieder. En dan denk ik dat wij ook bereid zijn om dit gesprek op een volwassen, deftige en efficiënte manier aan te gaan.
Minister Somers heeft het woord.
Bedankt, collega’s. Ik denk dat we elkaar weinig tegenspreken op dit moment. We kijken heel sterk in dezelfde richting. Voor mij is dat ook een debat dat de grenzen van meerderheid en oppositie overstijgt.
Trouwens, als we heel eerlijk zijn, en we kijken in onze eigen partij, dan hebben we daar ook geen kerndebatten over. Vaak heeft dat te maken met de plaats en de positie waarin men zich bevindt.
Wie in een kleinere gemeente actief is, begrijpt heel goed de noden, problemen en uitdagingen van een kleine gemeente. Wie in een stad actief is, is natuurlijk heel sterk gefocust op de stedelijke uitdagingen. Ik wil daarmee niet zeggen dat mensen in een stad blind zijn voor wat er in de kleinere gemeenten gebeurt of omgekeerd, maar onze kijk wordt natuurlijk ook altijd een beetje bepaald door de plaats waar we ons bevinden. Dat speelt tussen partijen, maar ook in partijen. Het is dus een debat om draagvlak te creëren en inzichten te verwerven, dat we samen moeten voeren. Ik ben blij dat we dat ook gaan kunnen doen.
Dat debat maakt voor mij deel uit van een soort klavertjevier waar we rond lokale besturen aan het werken zijn. We hebben de regiovorming als eerste blad van dat klavertjevier, dat we deze legislatuur willen vormen en inhoud geven. Daar wordt hard aan gewerkt, daar is al heel veel in verzet. Dat gaat binnenkort ook op de tafel van de Vlaamse Regering komen en dan gaan we er hier ook verder over kunnen discussiëren. Dat moet eigenlijk in deze legislatuur op kruissnelheid komen.
Het tweede punt zijn de fusies. Het is een vrijwillige fusieoperatie die we vorige legislatuur gestart zijn en die we nu resoluut voortzetten. Ik krijg op het terrein heel veel signalen dat gemeenten dat heel ernstig aan het overwegen zijn, omdat die fusieoperatie ook zorgt voor een ander lokaal bestuurlijk landschap.
De derde zaak die we aan het doen zijn, is in het kader van de brede herverdeling te kijken hoe Vlaanderen verder kan decentraliseren. Welke bevoegdheden, middelen en taken kunnen we doorschuiven naar lokale besturen? De minister-president heeft daar in de Septemberverklaring heel nadrukkelijk naar verwezen. Dat is een grote en belangrijke uitdaging. Men moet nooit vergeten dat wij maar 13 procent van de publieke middelen in Vlaanderen uitdelen via lokale besturen; in Nederland is dat 30 procent. Dat blijft voor mij toch altijd een frappant verschil met onze noorderburen. En die werken allemaal op elkaar in. Als je natuurlijk meer decentraliseert, gaat die regiovorming waarschijnlijk nog belangrijker worden voor kleine besturen om te zeggen wat ze zelf niet aankunnen en samen op bovenlokaal niveau willen doen. Het gaat ook fusies stimuleren: sommigen gaan dan misschien zeggen dat het het moment is om toch te fusioneren.
Het vierde blad van dat klavertjevier is het voorbereiden van hoe we in de toekomst onze gemeenten willen financieren. Daar zijn er veel verschillende en interessante tussenkomsten geweest, onder andere van de heer Van den Heuvel, die terecht gezegd heeft dat we misschien nieuwe criteria moeten maken en dat die criteria van twintig jaar geleden misschien achterhaald zijn, dat er nieuwe uitdagingen zijn waar we voor staan, bijvoorbeeld rond duurzaamheid en ecologische uitdagingen, of rond mobiliteitsuitdagingen, of de vergrijzingsproblematiek die zich stelt. Dat zijn nieuwe dingen waar we als samenleving mee geconfronteerd worden. Dat goed voorbereiden is een belangrijke opdracht. Veel verder springen dan een goede voorbereiding, een goed debat, beter aflijnen waar het echt over gaat, misschien het aanreiken van twee of drie alternatieven: als we daarin slagen met onze commissie en daar draagvlak kunnen vinden, het liefst over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, hebben we flink gewerkt.
Wat de onderzoeksvragen betreft: het onderzoeksvoorstel wordt momenteel opgemaakt, collega Warnez. Midden maart is er een opvolgingsvergadering gepland met het steunpunt. Zodra die onderzoeksvragen gedefinieerd en goedgekeurd zijn, ga ik die zeker en met heel veel plezier overmaken aan de commissie. Op die manier is de commissie van in het begin betrokken. Ik behoud mijn voorstel – daar moet de commissie dan zelf over beslissen – om daarrond jaarlijks bijvoorbeeld een debat te hebben in de commissie en een opvolgvergadering, desnoods met de mensen van het steunpunt erbij. Dat lijkt me altijd zinvol om te doen. Maar nogmaals, ik laat het aan de wijsheid van het parlement over om zijn agenda ter zake te bepalen.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik neem u absoluut niets kwalijk, absoluut niet. En u zult het waarschijnlijk niet geloven, maar ik ben echt wel een stukje tevreden dat ik door mijn vraag heb kunnen bijdragen aan het streven naar een grotere cohesie binnen de meerderheid. Ik ben echt wel tevreden dat ik daartoe mijn steentje heb kunnen bijdragen.
Collega’s, ik denk dat we dit debat inderdaad met een open geest moeten aangaan. De minister heeft daarnet gesproken over het debat over decentralisatie. Daar onlosmakelijk mee verbonden is natuurlijk ook de financiële slagkracht van de lokale besturen. Die speelt daar ook een rol. Het is dan ook hoog tijd om die koterijen op het vlak van financiën aan te pakken en om daar een nieuw en degelijk huis neer te zetten, en te streven naar een Gemeentefonds en een lokale financiering van de toekomst. Ik kijk uit naar het vervolg. ‘To be continued.’
De vraag om uitleg is afgehandeld.