Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, in december verschenen de jaarcijfers van 2019 van de justitiehuizen. Uit deze cijfers komen een aantal opvallende evoluties naar voren.
De dienst slachtofferonthaal behandelde maar liefst 6034 nieuwe opdrachten, het jaar voordien ging dit om 5310 opdrachten. We zien hier dus een aanzienlijke stijging.
De justitiehuizen voorzien naast slachtofferonthaal ook in strafrechtelijke advisering en opvolging. De dalende trend wat betreft enquêteringsopdrachten zet zich ook in 2019 door, dit voor zowel de werkstraf, probatie, vrijheid onder voorwaarden als de invrijheidsstelling op proef.
Sommige van die dalingen kunnen echter worden verklaard. Zo is het in het kader van de autonome probatiestraf wettelijk niet meer mogelijk om vooraf een enquête aan te vragen. Andere dalingen zijn minder goed te verklaren, aangezien een enquête-opdracht juist een handig instrument is voor de rechter om de juiste straf mee te bepalen, wat zorgt voor een hogere kans om de straf goed ten einde te kunnen brengen.
Het maatschappelijk onderzoek bij familiale conflicten – scheidingszaken – daalde ook. Zo ging het in 2019 om 1643 dossiers. Een verklaring die hiervoor wordt gegeven, is het meer inzetten op bemiddeling, waardoor enkel de zwaarste dossiers nog bij de justitiehuizen terechtkomen. Een andere mogelijke verklaring is dat de gerechtelijke procedure duurder is geworden en dat daarmee de drempel wordt verhoogd om hiervan gebruik te maken.
Wat betreft de begeleidingsopdrachten is er vooral een sterke stijging bij de opvolging van de autonome werkstraf. Deze steeg van 3782 opdrachten in 2018 tot 4290 opdrachten in 2019. Gezien de coronacrisis en de daarmee gepaard gaande stijging van de werkstraffen zullen deze cijfers waarschijnlijk ook in 2020 blijven stijgen.
Minister, hoe evalueert u deze cijfers en evoluties?
Welke initiatieven zult u nemen om de trend dat de enquêteringsopdrachten inzake werkstraf en vrijheid onder voorwaarden dalen, te kenteren? Welke verklaringen ziet u voor deze dalingen?
Welke rol zullen deze cijfers spelen in de toekomstplannen voor de justitiehuizen?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Blancquaert, het aantal mandaten dat een justitiehuis ontvangt, wordt bepaald door de gerechtelijke en administratieve overheden die wettelijk bevoegd zijn om de justitiehuizen te mandateren. Het gaat hier om parketten, rechtbanken, strafuitvoeringsrechtbanken en het gevangeniswezen.
Om een meer volledig beeld te kunnen geven op de oorzaak van de schommelingen in de instroom, zou er permanent een vergelijking moeten zijn met cijfers van de opdrachtgevers. Het is immers zo dat het aantal zaken dat jaarlijks op parketniveau of rechtbankniveau wordt behandeld, een rechtstreekse impact heeft op de cijfers van de justitiehuizen. Dalingen en stijgingen in de cijfers van de justitiehuizen worden dus het best samen gelezen met de cijfers rond het aantal vervolgingen, het aantal dagvaardingen, het aantal veroordelingen tot straffen en het aantal uitgesproken vonnissen. Dat is een betere vergelijkingsbasis dan de totaalcijfers van de instroom in de justitiehuizen.
Stijgingen of dalingen in de instroom kunnen met verschillende zaken te maken hebben. Ten eerste, het voorhanden zijn van alternatieven op het niveau van de opdrachtgever, bijvoorbeeld de mate waarin magistraten kunnen gebruikmaken van de snelrechtprocedure – waar ook de justitiehuizen een rol opnemen –, maar waardoor er minder adviesopdrachten worden gevraagd. Daarnaast kan het ook gaan over de mate waarin actief doorverwezen wordt naar externe familiale bemiddeling in burgerrechtelijke zaken. Dit kan verschillen van magistraat tot magistraat. Op parketniveau speelt het vervolgingsbeleid dat parketten uitwerken een belangrijke rol. Dit kan lokaal of per provincie verschillend zijn. Op rechtbankniveau speelt de autonomie van de rechters. Zoals u weet, bepalen rechters individueel of ze al dan niet een advies inwinnen bij de justitiehuizen, al dan niet een gerechtsdeskundige aanstellen, al dan niet kiezen voor een alternatieve straf. Dat behoort tot de autonomie van de rechters.
Ten tweede kan het te maken hebben met het type zaken dat wordt behandeld: zeker voor de dienst slachtofferonthaal geldt dat het voorkomen van zaken met veel slachtoffers voor een voelbare stijging van de dossierlast kan zorgen. Maar er is ook sprake – en dat is goed – van een grotere bewustwording bij bepaalde rechtbanken en parketten, waardoor zij de dienst slachtofferonthaal meer gaan vatten. Ik hoop dat dat in de toekomst nog meer het geval zal zijn.
Wat de daling van het aantal enquêteringsopdrachten betreft, is de invoering van het snelrecht in bepaalde arrondissementen doorslaggevend geweest.
Een aspect van een totaal andere orde is de invoering geweest van het Geïntegreerd Elektronisch Justitieel Opvolgingsdossier. Dit is een digitale omgeving die toelaat dat opdrachtgevers en justitiehuizen gegevens uitwisselen. Opdrachtgevers voeren de opdracht digitaal in en mandateren op die manier een justitiehuis. Justitieassistenten versturen op hun beurt hun verslagen via dat systeem. Het is dus in de eerste plaats bedoeld als postsysteem.
De webapplicatie is, naarmate die verder gevoed wordt, ook een heuse databank geworden, waarin een digitaal dossier bewaard wordt van iedere justitiabele die een traject gelopen heeft in de justitiehuizen. Opdrachtgevers hebben dus toegang tot verslagen van eerdere mandaten en hebben op die manier vaak ook al meer informatie over de betrokkene, de hulpverlening die al geprobeerd is, de trajecten die lopen, de werkstraffen die tot een goed einde gebracht zijn enzovoort. In sommige situaties kan dit een extra adviesopdracht overbodig maken en tot efficiëntiewinsten leiden. Dat is de bedoeling van die digitalisering.
Er zal ook verder geïnvesteerd worden in het creëren van een digitale werkomgeving voor de justitiehuizen, om cijfermateriaal verder te kunnen verfijnen en natuurlijk ook beleidsmatig aan te wenden.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, bedankt voor het antwoord.
Om bij het thema van de dag te blijven: als we verder gaan kijken naar die jaarcijfers van justitiehuizen, zien we dat ook de jaarcijfers van het Vlaams Centrum Elektronisch Toezicht (VCET) voor 2019 gepubliceerd werden. Hierin komt naar voren dat elektronisch toezicht nog steeds aan een opmars bezig is, met maar liefst 4107 enkelbandaansluitingen in 2019. Bij het merendeel van de dossiers, 71 procent, gaat het om een normale vrijlating. 11,3 procent werd herroepen; de straf werd dus niet succesvol afgerond. Bij 17,3 procent werd de activatie voor of tijdens de straf stopgezet. Mijn aansluitende vraag is hoe u die cijfers analyseert. Ik veronderstel toch dat u daar ook een evaluatie over hebt opgemaakt.
Worden argumenten of redenen voor het niet succesvol beëindigen van de straf bijgehouden? Zo ja, kunt u die verder toelichten? Welke verklaringen zijn er zoal? Ziet u een bepaalde trend door de jaren heen?
Kunt u de redenen toelichten op basis waarvan de activatie werd stopgezet? Ziet u hier een evolutie in?
En om af te sluiten: gaat u initiatieven nemen om ervoor te zorgen dat er meer straffen met betrekking tot elektronisch toezicht succesvol ten einde gebracht kunnen worden? Met andere woorden: hoe kan vermeden worden dat een kleine drie op de tien van de mandaten herroepen of stopgezet worden?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik heb twee vragen. U stelde in uw antwoord dat het aantal enquêteringsopdrachten gedaald is, omdat er in digitalisering werd voorzien. Is het zo dat de digitalisering die enquêteopdrachten eigenlijk helemaal kan vervangen? U zegt dat wat is opgezet, initieel was opgevat als een postsysteem, maar ondertussen eigenlijk een soort databank is geworden. Welke andere toepassingen ziet u nog in de toekomst om effectief met dat systeem aan de slag te gaan? Dat is mijn eerste vraag.
Mijn tweede vraag gaat over het aantal begeleidingsopdrachten. Collega Blancquaert heeft daarnet al verwezen naar de VCET-opdrachten, maar er zijn er natuurlijk nog. We hebben inderdaad gezien dat zowel VCET- als begeleidingsopdrachten in een stijgende lijn zitten bij de justitiehuizen, maar de vraag is of die opdrachten, die al dan niet succesvol zijn afgerond, geëvalueerd worden en of we iets kunnen leren uit het feit dat sommige opdrachten zonder succes worden afgerond. Moeten we misschien ergens bijsturen?
Een laatste punt, inpikkend op wat collega Blancquaert zei, is natuurlijk het feit dat Vlaanderen tijdens de coronacrisis een ontzettend grote stijging heeft gezien van personen die met een enkelband onder huisarrest worden geplaatst. Wij zijn erin geslaagd, minister – en ik denk dat dat een pluim is op uw hoed –, om ervoor te zorgen dat daar geen wiel van de wagen is gereden, ook al was die stijging bijzonder spectaculair. We hebben iedereen de straf kunnen geven die gegeven was. De vraag is hoe u duidt dat het elektronisch toezicht in Vlaanderen zo sterk gestegen is, terwijl dat in Franstalig België helemaal niet het geval is geweest. Kunt u dat duiden?
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, wij zijn op dit moment een evaluatie aan het maken bij het VCET. Het is ook de eerste keer dat dat centrum geëvalueerd wordt. Dat is goed om tot meer succesvolle activeringen te komen.
Wat de succesvolle trajecten betreft: wij hebben natuurlijk niet altijd in de hand dat iemand zijn enkelband doorknipt of ontvlucht. Dan is dat geen succesvolle opdracht, maar daar kunnen wij natuurlijk niets aan doen. Dan is het heel eenvoudig: onze diensten informeren de politie onmiddellijk en dan moet de dader in principe opnieuw de gevangenis in. Mij lijkt het niet de bedoeling om die mensen die hun enkelband doorknippen of proberen om te vluchten, opnieuw onder elektronisch toezicht te plaatsen. Ik denk niet dat dat het opzet was van uw vraag, mevrouw Blancquaert, maar daar zijn wij heel kordaat in. Wij informeren onmiddellijk iedere verantwoordelijke en dan is het gedaan, want een elektronisch toezicht blijft een gunst. Ik wil dat ook benadrukken.
Maar er loopt dus een evaluatie. De opdracht is gegeven en we gaan dat bekijken.
Collega Parys, wij hebben tijdens de coronapandemie inderdaad alles op alles gezet om die toestroom toch tegemoet te komen en om te voorkomen dat er mensen zouden zijn die onder elektronisch toezicht geplaatst mogen worden, maar voor wie er geen enkelband zou zijn. We hebben alles op alles gezet, ook het kabinet en de goede, actieve medewerkster hier.
Wat het elektronisch opvolgingsdossier betreft, denk ik dat de digitalisering goed is. Eerst moeten we het systeem verder uitrollen, want er zijn nog wat kinderziektes in dat dossier. Eerst bekijken we dat goed en laten we dat systeem goed werken, voordat we in nog andere mogelijkheden voorzien. Maar op termijn is het wel de bedoeling, zodra die kinderziektes weggewerkt zijn.
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Voorzitter, ik kan het zeer kort houden.
Bedankt voor uw uitgebreide antwoord, minister. Voor extra cijfers, details en de einddatum van de evaluatie zal ik een schriftelijke vraag indienen. Alsnog bedankt voor uw antwoord en voor de inspanningen die u al geleverd hebt.
Een heel goed idee, mevrouw Blancquaert.
De vraag om uitleg is afgehandeld.