Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, inbreuken tegen de taalwetgeving zijn in Brussel nog steeds schering en inslag. Het laatste jaarverslag van de Brusselse vicegouverneur bewees wederom het markante gebrek aan respect voor de verplichte tweetaligheid bij de Brusselse gemeenten en OCMW’s.
Het Huis van het Nederlands is in Brussel het centrale punt voor het verlenen van advies over het leren en oefenen van het Nederlands. Het staat niet alleen open voor nieuwkomers of andere particuliere individuen, maar ook voor openbare diensten, verenigingen en associaties die er een beroep op willen doen. Zo levert het Huis van het Nederlands inspanningen om samenwerkingen uit te bouwen met tal van Brusselse gemeenten om de kennis van het Nederlands bij het personeel te verbeteren. Uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 127 van 27 april 2020 bleek dat er taalbeleidstrajecten lopende zijn met Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Agatha-Berchem, Anderlecht en Elsene, dat de gemeente Vorst interesse geuit heeft en dat er in het kader van de Maand van het Nederlands in oktober van vorig jaar 22 activiteiten werden opgezet binnen Brussel-Stad, Elsene en Sint-Agatha-Berchem. Daarnaast gaf het antwoord mee dat het Huis van het Nederlands na de zomer een nieuwe communicatie naar de Brusselse lokale besturen zou voorzien om het aanbod aan taalbeleidsondersteuning opnieuw onder de aandacht te brengen.
Minister, kunt u een stand van zaken en verdere toelichting geven bij de lopende taalbeleidstrajecten met Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Agatha-Berchem, Anderlecht en Elsene, alsook bij de interesse vanuit Vorst? Kunt u per gemeente concretiseren welke activiteiten het traject precies inhoudt en in welke fase het traject zich momenteel bevindt? Werden er ondertussen nog taalbeleidstrajecten opgestart met andere Brusselse gemeenten? Indien ja, kunt u toelichten over welke gemeenten het gaat, wat de trajecten precies inhouden en in welke fase ze zijn?
Kunt u aangeven wat de huidige geplande timing is voor de nieuwe communicatie over het aanbod aan taalbeleidsondersteuning naar de Brusselse lokale besturen? Is deze communicatie enkel gericht aan het gemeentepersoneel of tevens aan het OCMW-personeel? Waarom wel of niet aan beiden? Zullen er in het bijzonder extra inspanningen geleverd worden om die gemeenten te bereiken die in het verleden nog geen taalbeleidstraject met het Huis van het Nederlands hebben afgelegd? Waarom wel of niet?
Minister Dalle heeft het woord.
Jullie weten dat, naast de decretale opdracht in het kader van het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid en de opdrachten toegewezen vanuit het Vlaams Brusselbeleid, het Huis van het Nederlands ook opdrachten uitvoert voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). De samenwerking tussen het Huis van het Nederlands en de Brusselse openbare diensten in het kader van het taalbeleid is inderdaad een opdracht gegeven door de VGC.
Het Huis van het Nederlands Brussel werkt op dit moment samen met de preventiedienst van de gemeente Sint-Pieters-Woluwe, met drie eerstelijnsdiensten van de gemeente Sint-Agatha-Berchem, namelijk Onthaal, Bevolking en Jeugd, en ook met de gemeenschapswacht van de gemeente Anderlecht. De samenwerking met de gemeente Elsene is door corona uitgesteld tot het najaar. In het voorjaar was er ook contact met de gemeente Vorst, maar door corona is verder contact uitgesteld tot het najaar. Er werden op dat vlak geen nieuwe trajecten opgestart.
Het Huis van het Nederlands hanteert vijf fases in het traject naar een duurzaam taalbeleid. Ik zal ze kort even duiden, om dan in te gaan op de gemeenten en andere organisaties die daarbij betrokken zijn.
De eerste fase is de initiatie. In de initiatiefase wordt het project in de organisatie geïntroduceerd. Dat is het moment van kennismaking met de medewerkers van de organisatie en van de informatie-uitwisseling over die samenwerking.
De tweede fase is de definitie. Het huis analyseert dan het bestaande taalklimaat en de werkomgeving van de organisatie. Het project wordt gedefinieerd door bevragingen, interviews, eventueel observaties en een SWOT-analyse met de sterktes en zwaktes. Op basis van deze informatie worden concrete acties geformuleerd voor het taalbeleid.
De derde fase is dan het ontwerp, de opmaak van een taalbeleidsplan met een overzicht van acties. Dat is eigenlijk een cruciaal moment in het project. Dit is ook het product dat na afloop van het project het kader is voor de organisatie om het taalbeleid ook structureel voort te zetten, zodat het niet eenmalig is maar een structurele verandering teweegbrengt.
De vierde fase is de realisatie. Het huis ondersteunt de organisatie bij de uitrol van het taalbeleidsplan en de uitvoering van de taalacties die erin zijn opgenomen.
Tot slot is er natuurlijk ook de opvolging, dat is de vijfde fase. Op het einde van het taalbeleidstraject worden de ondersteuningen en de taalacties geëvalueerd.
In antwoord op uw vraag geef ik mee in welke fase de betrokken gemeenten zitten. De gemeente Sint-Pieters-Woluwe zit in de ontwerp- en realisatiefase, de gemeente Sint-Agatha-Berchem zit in de definitiefase en de gemeente Anderlecht zit ook in de definitiefase.
Om dan te antwoorden op uw tweede reeks vragen: de communicatie over het aanbod aan taalbeleidsondersteuning wordt in oktober uitgestuurd. Vandaag is het zo dat de communicatie gericht is aan de burgemeesters en de gemeentesecretarissen van de Brusselse gemeenten. Die wordt gericht op de gemeenten waar het Huis van het Nederlands nog niet mee heeft samengewerkt.
Naar aanleiding van uw vraag vraag ik ook aan het Huis van het Nederlands om die uitnodigingen in de toekomst ook te bezorgen aan de Nederlandstalige schepen in de betrokken gemeenten.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Inderdaad, we zitten momenteel in een moeilijke en uitdagende crisis. Het is alle hens aan dek bij de lokale besturen, ook in Brussel, daar ben ik mij zeker van bewust. Maar het is wel belangrijk dat er van uitstel geen afstel komt. Het kan natuurlijk niet zijn dat er geen voorbereidingen kunnen worden getroffen om in post-corona onmiddellijk de koe bij de horens te vatten wat betreft taalbevordering Nederlands.
De feitelijke verantwoordelijkheid voor een gedegen tweetalige dienstverlening ligt in eerste instantie bij de Brusselse gemeenten en OCMW’s zelf. Ik heb het daarjuist al even aangehaald: het rapport van de vicegouverneur toont aan dat zij die verantwoordelijkheid compleet met de voeten treden. Daarnaast dragen ook de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en de VGC een grote verantwoordelijkheid, omdat zij onwettige bedoelingen kunnen vernietigen maar dat nooit doen. Deze overheden leggen dus bewust de taalwetgeving naast zich neer.
Het is voor de N-VA cruciaal dat de taalwetgeving gerespecteerd wordt, en daarom juich ik deze initiatieven voor taalbeleidsondersteuning van het Huis van het Nederlands dan ook heel sterk toe. Het huis levert heel goed werk, laat mij daar duidelijk over zijn. Maar er moet ook worden gezegd dat Vlaanderen hier in feite alweer extra inspanningen levert en investeringen doet voor iets wat wettelijk verankerd is, maar de facto niet wordt nageleefd door andere overheden. Dat is een scheve situatie, die dringend moet worden rechtgetrokken. Wat mij niet geheel duidelijk was in uw antwoord, minister, is of u de communicatie over het aanbod van de taalbeleidsondersteuning ook aan het OCMW-personeel richt.
Ik had nog een slotvraagje, dat ook aansluit bij een volgende vraag om uitleg die ik zal stellen. Het betreft de huidige overeenkomst tussen de Vlaamse overheid, de VGC en het Huis van het Nederlands die eind dit jaar afloopt, en die geactualiseerd dient te worden. Welke plaats krijgen mogelijke samenwerkingen met de instellingen waarvan het personeel al lange tijd vaak Nederlandsonkundig is, maar wettelijk gezien wel Nederlands moeten kennen in die nieuwe beheersovereenkomst? Ik doel hiermee niet alleen op de Brusselse lokale besturen maar bijvoorbeeld ook op Brusselse ziekenhuizen, de dringende medische hulpverlening en de brandweer.
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik vind het dus wel een goed initiatief, laat dat duidelijk zijn, maar de zwakte ligt natuurlijk in die gemeenten die totaal niet zouden reageren. U zegt dat u de burgemeesters en de Nederlandstalige schepenen gaat aanschrijven. Maar wat gebeurt er met die gemeenten die ondanks jullie vriendelijke uitnodiging en aanbod helemaal niet reageren? Ik zou eens willen weten hoe dat wordt aangepakt en bekendgemaakt, want ik vind dat die gemeenten op zijn minst serieus gekapitteld mogen worden. Als het aan mij lag, kregen ze veel minder Vlaamse subsidies als ze echt onwil vertonen.
U hebt de cijfers gegeven. Het zou wel nuttig zijn dat we ook in een tabel zien verschijnen of al die gemeenten ondertussen aangeschreven zijn, hoe ze benaderd zijn, in welke situatie we zitten, en dat we daar regelmatig een update van zouden krijgen, om de maand of om de twee maanden, zodat we kunnen zien hoever het ermee staat.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik begin met de vraag van collega Tavernier rond het OCMW-personeel. Als dusdanig wordt het personeel niet rechtstreeks aangeschreven, dat is ook niet zo evident vanuit GDPR-oogpunt (General Data Protection Regulation). We werken met de burgemeester, de gemeentesecretaris, en ik vraag dat men ook de Vlaamse schepen zou aanspreken, die natuurlijk allen samen met de OCMW-voorzitter zetelen in het schepencollege. Het is ook van daaruit dat de verschillende personeelsleden betrokken kunnen worden.
U hebt ook verwezen naar de wijze waarop het taalbeleid wordt aangepakt. Op zich is taalbeleid een zaak van de VGC, maar we hebben een beheersovereenkomst die we trilateraal trachten af te sluiten en waar taalbeleid een essentieel onderdeel van zal zijn. U kunt erop rekenen dat dit voor ons ook een prioriteit is.
De heer Laeremans verwees naar de gemeenten die niet zouden reageren. Wat het Huis van het Nederlands tracht te doen, is een positief project voor te stellen waarbij het echt een win-win kan zijn voor gemeenten om daarop in te gaan en om zo de tweetaligheid te versterken van hun dienstverlening en van hun personeel. De gemeenten die daar niet op ingaan, worden opnieuw aangeschreven. Alle gemeenten zijn uiteraard aangeschreven, dus ze hebben allemaal kennis van dat aanbod. Voor zij die niet reageren, wordt dat aanbod opnieuw naar voren geschoven. Het niet toekennen van Vlaamse subsidies aan gemeenten die daar niet op ingaan: bij mijn weten hebben we geen rechtstreekse Vlaamse subsidies voor gemeenten, maar misschien zijn er dingen die ik niet weet; bij mijn weten is er een dotatie vanuit de Bijzondere Financieringswet, die dus niet vanuit Vlaanderen komt. Natuurlijk zijn bepaalde gemeenten partner in projecten waarvoor er projectmatig subsidiëring is, er zijn bepaalde subsidies op dat vlak. Ik zou er niet voor pleiten om dat rechtstreeks te koppelen aan de houding van gemeentebesturen, anders zou dat wel eens jammer kunnen zijn voor de dienstverlening aan Nederlandstaligen in die betrokken gemeenten.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoorden, minister. Als slot heb ik nog een verzoek voor u. Ik vraag het niet voor het eerst, en ik blijf het herhalen zo lang als nodig. Wij verwachten van u dat u op tafel klopt in de VGC, waar u een waarnemende rol hebt, om aan te geven dat de illegitieme aanstellingen bij de OCMW’s, de slechtste leerlingen van de klas, zo snel mogelijk aangepakt moeten worden. Wij moeten vanuit Vlaanderen duidelijk het signaal uitdragen dat het niet door de beugel kan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.