Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over woonbegeleiding in de sociale huisvesting
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik heb een vraag ingediend over de nood aan huur- en woonbegeleiding bij sociale huurders, naar aanleiding van berichtgeving over een onderzoek van het Sociaal Verhuurkantoor Antwerpen en de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) Woonhaven en De Ideale Woning. Daaruit blijkt dat 12 procent van de huurders woonbegeleiding krijgt, maar dat eigenlijk het dubbele daarvan, een vierde van alle huurders, daar nood aan heeft. Dat zij toch geen woonbegeleiding krijgen, zou te maken hebben met een tekort aan begeleiders.
Het is daarbij opvallend dat de nood aan woonbegeleiding net iets hoger ligt in de sociale huisvestingsmaatschappijen, 25 en 27 procent, dan in het sociaal verhuurkantoor (SVK), waar het gaat over 23 procent. Op basis van de toewijzingsreglementen zou men verwachten dat de nood aan woonbegeleiding hoger ligt bij de SVK-huurders dan bij de SHM-huurders. Dit pleit alleszins voor het opzet van de Vlaamse Regering om tot eengemaakte woonmaatschappijen te komen.
Minister, voor sommige meer kwetsbare mensen, zoals mensen met een psychische of psychiatrische problematiek en soms ook met een verslavingsproblematiek, is begeleiding bij zelfstandig wonen een voorwaarde om dit te kunnen en om uithuiszetting en dus dakloosheid te vermijden. Dat staat ook in uw beleidsnota Wonen 2019-2024. U verwijst daarbij naar de nodige samenwerking en afspraken tussen verhuurder, huurder en het begeleidende netwerk rondom de huurder, en bijgevolg naar een goede afstemming tussen de beleidsdomeinen Wonen en Welzijn.
In uw beleidsnota zegt u verder te willen inzetten op “een voldoende aanbod van huur- en woonbegeleiding om mensen met problemen te begeleiden en ondersteunen bij het effectief realiseren van hun rechten en nakomen van hun plichten en dit zowel binnen de sociale huisvesting als op de private huurwoningmarkt”. U wilt ook werk maken van een gedegen monitoring van de woonsituatie van personen met een zorgnood zodat de impact van beleidskeuzes op die woonsituaties kan worden gemonitord en duidelijk wordt welk zorg- en welzijnsaanbod daar tegenover staat en in de toekomst moet staan.
Minister, op welke manier wilt u blijven inzetten op een voldoende aanbod van huur- en woonbegeleiding om mensen die daar nood aan hebben, te ondersteunen en te behoeden voor dakloosheid?
Hebt u een verklaring voor het gegeven dat de nood aan woonbegeleiding hoger blijkt bij de SHM-huurders dan bij de SVK-huurders?
Hebt u zicht op de beschikbaarheid en de nood aan woonbegeleiding in heel Vlaanderen? Zijn daarin provinciale of regionale verschillen merkbaar? Hoe wilt u daarop inspelen?
Voorzitter, minister, collega's, in Gazet van Antwerpen van 6 februari 2020 stond te lezen dat een kwart van de sociale huurders nood heeft aan woonbegeleiding, terwijl maar 12 procent die werkelijk zou krijgen. Dat resultaat volgt uit een onderzoek van de sociale huisvestingsmaatschappijen Woonhaven, De Ideale Woning en het Sociaal Verhuurkantoor Antwerpen. Hierbij werden 1993 woningen onderzocht.
Volgens de verschillende bij het onderzoek betrokken maatschappelijke werkers en leefbaarheidsmedewerkers zou 25 procent van de huurders nood hebben aan woonbegeleiding, begeleiding van huurders waarbij bijvoorbeeld het correct betalen van rekeningen of algemene gedragsregels in appartementsblokken wordt aangeleerd, en ook begeleiding die ervoor moet zorgen dat bepaalde huurders – van wie vaak ook het vermoeden bestaat van psychiatrische problematieken – niet meer de oorzaak zijn van overlast en andere samenlevingsproblemen. Bepaalde doelgroepen zoals dak- en thuislozen hebben een nog grotere begeleidingsnood. Initiatieven zoals het Zorghostel van het Antwerpse stadbestuur proberen hieraan tegemoet te komen, door ze onder meer intensief te begeleiden in hun overgang naar de sociale huisvesting.
Minister, tegen deze achtergrond had ik dan ook graag volgende vragen gesteld. Hoe evalueert u de algemene situatie zoals ze in Antwerpen geschetst is? Hebt u ook een zicht op de situatie in de andere provincies en eventueel bijhorende regionale verschillen? Hoe vult u het begrip ‘woonbegeleiding’ zelf in? Bent u van plan om hier, eventueel in samenwerking met uw collega van Welzijn, bijkomende stappen in te zetten?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank voor de vragen. Omdat ze inhoudelijk overlappen, zal ik een aantal vragen bundelen en samen beantwoorden.
De eerste vraag van mevrouw Verheyen en de derde vraag van mevrouw Schryvers vallen samen. U vraagt of ik een zicht heb op de beschikbaarheid en de nood aan woonbegeleiding in heel Vlaanderen. Zoals aangehaald in de vraagstelling, gaat het hier over data die opgevraagd werden door drie Antwerpse sociale woonactoren. Op dit moment heb ik onvoldoende data ter beschikking om uitspraken te doen over de situatie in andere provincies. Maar ik stel net als u vast dat er blijkbaar een hiaat zit tussen de vraag naar begeleiding en het aanbod. Ik denk dat we kunnen aannemen dat we uit die bevraging wel iets kunnen afleiden en dat het niet anders zal zijn in de andere provincies.
Hoe moet het begrip ‘woonbegeleiding’ concreet worden ingevuld? Eerst en vooral denk ik dat het zinvol is om het onderscheid te maken tussen huurdersbegeleiding enerzijds en woonbegeleiding anderzijds.
Huurdersbegeleiding valt onder de verantwoordelijkheid van de sociale woonactoren in het kader van hun basisbegeleidingstaken. Deze basisbegeleidingstaken zijn bepaald in artikel 29bis van het kaderbesluit Sociale Huur (KSH) en in artikel 6 van het ministerieel besluit houdende de uitvoering van een aantal bepalingen van het KSH. Daarin worden, rekening houdend met het zwakker profiel van de SVK-huurders, aan SVK’s meer taken opgelegd dan aan SHM’s. De huurdersbegeleiding zorgt ervoor dat eventuele problemen tijdig kunnen worden gedetecteerd, ondersteuning kan worden aangeboden met het oog op een oplossing en indien nodig, gespecialiseerde begeleiding kan worden ingeschakeld.
Begeleidende maatregelen die de basisbegeleidingstaken van sociale verhuurders overstijgen, vallen onder de noemer ‘woonbegeleiding’. Woonbegeleiding wordt aangeboden door de welzijnsactoren waarmee de sociale verhuurders kunnen samenwerken. De begeleidende maatregelen stellen de huurder in staat om duurzaam en zelfstandig te blijven wonen en dus aan zijn huurdersverplichtingen te voldoen. Maatwerk staat daarbij uiteraard centraal, maar steeds wordt ingezet op het aanleren van specifieke woonvaardigheden. Op die manier vormt woonbegeleiding een belangrijk instrument in de preventie van uithuiszetting en kan het bepaalde samenlevingsproblemen voorkomen.
Er moet dus wel een onderscheid worden gemaakt in de mate waarin iemand begeleiding nodig heeft. Er is namelijk een groot verschil tussen iemand die ondersteuning nodig heeft in het tijdig betalen van de huur, en iemand die vanwege zware psychische of verslavingsproblematiek nood heeft aan intensieve begeleiding om zelfstandig te kunnen wonen. Het artikel maakt hierbij geen nuance en spreekt van 13 procent die geen woonbegeleiding krijgt. In die 13 procent zitten heel wat verschillende problematieken vervat, die, afhankelijk van de nood aan begeleiding, dus bij de verschillende actoren terechtkunnen, hetzij de sociale woonactoren zelf, hetzij de welzijnsactoren zoals bijvoorbeeld de centra voor algemeen welzijnswerk (CAW’s). Uiteraard is hier ook vaak een multidisciplinaire aanpak nodig, waarbij verschillende actoren betrokken zijn in de begeleiding.
U vroeg ook naar de samenwerking met collega Beke. Zoals ik eerder al heb aangehaald, beperken de data zich tot enkele woonactoren in het Antwerpse. In de eerste plaats moet er worden ingezet op een bredere analyse van de concrete vragen en mogelijke tekorten. We moeten eerst meer zicht krijgen op wat er achter die cijfers zit. Dat moet ons in staat stellen om de woonbegeleidingsnoden beter in kaart te brengen. Ik heb hiervoor mijn administratie de opdracht gegeven om na te gaan of en binnen welke termijn dit kan worden onderzocht.
Over die problematiek zijn we natuurlijk het gesprek aangegaan met de collega van Welzijn. Zoals u weet, gaat het hier immers om begeleidingsnoden die de basisbegeleidingstaken van sociale verhuurders overstijgen. We moeten wel dat overleg aangaan, en dat loopt ook. Denk hierbij ook aan de dak- en thuisloosheidproblematiek. Een gezamenlijke aanpak en afstemming zijn absoluut noodzakelijk.
Collega Schryvers, uw tweede vraag ging over de verklaring van de verschillen. Dat is een zeer terechte opmerking bij de resultaten die zouden stellen dat de nood aan woonbegeleiding hoger blijkt te liggen bij de SHM’s dan bij de SVK’s. We hebben de data uiteraard opgevraagd, en daaruit kunnen we vaststellen dat de cijfers waar het krantenartikel naar verwijst niet correct zijn. In het onderzoek wordt namelijk gesteld dat voor de Antwerpse sociale huisvestingsmaatschappijen bij 23 en 25 procent van de onderzochte woonheden een begeleidingsnood aanwezig is. Voor de onderzochte wooneenheden van het sociale verhuurkantoor gaat het om 27 procent. Men heeft daar dus gewoon een foutje gemaakt: de cijfers zijn omgewisseld. Maar de correcte data liggen wel in lijn met wat verwacht kan worden, afgaande op het doelpubliek van de verschillende types verhuurders, zoals u ook suggereert. Ik denk ook dat de analyse dat dit de noodzaak onderschrijft om te gaan naar één woonactor, wel degelijk overeind blijft. Die liggen immers zo dicht bij elkaar dat de begeleiding op elkaar moet worden afgestemd. De beleidsintentie van de Vlaamse overheid wordt bevestigd door het onderzoek.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben heel tevreden dat u in uw beleid toch duidelijk een plek wilt geven aan enerzijds huurbegeleiding en anderzijds woonbegeleiding. Dat zijn inderdaad twee onderscheiden zaken.
Het blijkt nu toch ook dat we veel te weinig zicht hebben op de juiste noden en op het aanbod, en op de afstemming van vraag en aanbod. Het lijkt mij goed dat u met uw administratie bekijkt op welke manier we die analyse kunnen maken, voordat er verdere stappen worden gezet. Ik zou u willen vragen om dat zeker op korte termijn te willen doen.
Met betrekking tot die cijfergegevens: het is goed dat u dat hebt nagevraagd, en dat nu blijkt dat de cijfers in het krantenartikel werden omgedraaid. Maar ze liggen hoe dan ook dicht bij elkaar. U zegt zelf dat de SVK’s voor huurbegeleiding binnen hun basisbegeleidingstaken eigenlijk meer taken hebben dan de sociale huisvestingsmaatschappijen. De noden liggen zeer dicht bij elkaar. Het is iets wat we zeker in de gaten moeten houden als we gaan naar een eengemaakte woonmaatschappij. Op welke manier gaan we die taakomschrijving in het kader van huurbegeleiding opstellen?
U hebt verder natuurlijk volledig gelijk dat woonbegeleiding, vanuit de samenwerking met Welzijn, zeker ook maatwerk moet zijn. Het is echt nodig om daar maatwerk te leveren. Zo zorgen we ten eerste voor een huisvesting voor de personen met een zorgnood, en zorgen we ten tweede natuurlijk ook voor een goede samenleving van verschillende mensen die samen gehuisvest zijn. Want we moeten overlastproblematiek beperken.
Ik heb daar in mijn eigen gemeente toch ook wat ervaring mee opgebouwd. We hebben een heel groot psychiatrisch ziekenhuis, en daar zijn natuurlijk heel wat mensen die uitstromen naar begeleid zelfstandig wonen en beschut wonen, en nadien naar de sociale huisvesting. In het kader van de versnelde toewijzing heb ik ook vastgesteld dat de regelgeving eigenlijk zegt dat die woonbegeleiding moet worden aangeboden binnen een afgebakende termijn. De sociale huisvestingsactor kan dan vragen om een beroep te doen op versnelde toewijzing. Het is mijn ervaring dat het voor een bepaalde categorie van mensen eigenlijk niet mogelijk is om de woonbegeleiding op een bepaald moment te stoppen binnen een afgebakende termijn. Dat is eigenlijk een soort continuüm, soms intensiever, soms minder intensief. Maar sommige mensen moeten we toch voor een stuk bij de hand kunnen houden. Ik denk dat we in de toekomst moeten kijken op welke manier we dat kunnen doen.
Minister, ik dank u alleszins voor uw antwoorden en voor uw aandacht voor deze problematiek. Ik hoop dat u de nieuwe gegevens die u zult opvragen bij de maatschappijen, ook naar aanleiding van dit onderzoek, mee in rekening brengt bij de uittekening van uw verder beleid.
Minister, het waren inderdaad enkel cijfers van de provincie Antwerpen en alleen van sociale huurders. U hebt gezegd dat u een bredere analyse zult maken, voor heel Vlaanderen en ook voor de private woonmarkt. Ik ben er echt wel van overtuigd dat een goede woonbegeleiding voor een deel uithuiszettingen kan vermijden. Ik zie dat in mijn eigen gemeente. We moeten daar echt op inzetten.
Ik heb deze vraag ook in de commissie Welzijn gesteld. Minister Beke gaf aan dat hij samen met u een globaal plan dak- en thuisloosheid zal uitwerken, waarin hij ook de preventie van uithuiszettingen zal opnemen. Mijn vraag is of die bredere analyse ook zal worden opgenomen en of men ook de verdere begeleidingsnood zal nagaan.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Het is een terechte vraag van mevrouw Schryvers en mevrouw Verheyen.
Enig realisme en voeling op het terrein zegt vaak meer dan gegevens of cijfers uit een – mag ik dat zeggen als het op Antwerpen slaat? – kleinschalig onderzoek. Uitbreiding naar Vlaanderen, dat kennen wij vanop het terrein. Mevrouw Schryvers heeft verwezen naar Zoersel. Ik denk dat er ook een taak is weggelegd voor de steden en gemeenten zelf, die het dichtst bij het woonbeleid en bij de noden van sociale huurders staan. Men kan beleidsondersteunend werken via subsidies aan lokale actoren en via samenwerking met lokale vzw’s die specifiek inzetten op woonbegeleiding. We hebben dat in Aalst zo aangepakt.
U hebt terecht ook naar het CAW verwezen. Dan gaat het natuurlijk over preventieve maatregelen om uithuisuitzetting te voorkomen en dat gaat dan over de financiële kant. U had het meer over samenlevingsproblemen: hoe ga ik om met mijn huurder, hoe integreer ik taal?
De SVK’s en SHM’s weten van aanpakken. We kunnen daar de best practices halen wanneer we naar één woonactor zullen gaan, maar het is zeker niet fout om steden en gemeenten aan te raden zich te laten begeleiden door lokale actoren en daarvoor zelf de nodige middelen uit te trekken. Ik denk dat de verantwoordelijkheid vooral lokaal ligt.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik denk dat iedereen wel aanvoelt dat het eigenlijk gaat om een problematiek die zich zowel voordoet bij huurders van een SVK als van een SHM, bij de enen al wat meer dan bij de anderen. We maken zelf een beetje een artificieel onderscheid, afhankelijk van waar hij huurt.
Door één woonactor te maken en ook één woonactor per gemeente te hebben, is het de bedoeling om gemakkelijker en concreter in te spelen op die problematiek en dus maatwerk aan te bieden. Men kan het dan veel efficiënter organiseren voor de mensen die er nood aan hebben.
Om dat maatwerk te kunnen verzekeren, moeten we zorgen voor een veel betere structurele samenwerking met Welzijn. Er wordt aan gewerkt. Omgekeerd geldt dit natuurlijk ook, want die verbeterpunten zullen aan twee kanten worden gegeven. Wij horen SHM's regelmatig zeggen dat er iemand in begeleiding was vanuit Welzijn maar dat die begeleiding plots is gestopt. SHM’s doen enkel huurbegeleiding en kunnen niet instaan voor die welzijnsbegeleiding. We moeten die twee dus op elkaar afstemmen om effectief maatwerk te kunnen aanbieden. Het enige wat kan helpen, is een structurele samenwerking met Welzijn, en daar werken we ook aan. Ik denk dat dit tegemoetkomt aan de opmerkingen die u geeft.
Het plan dak- en thuisloosheid is een apart plan, het overlapt altijd wel voor een deel, maar het is een apart plan dat we deze week nog hebben besproken met de administratie en dat veel ruimer gaat dan enkel woonbegeleiding. Daar komt een inkomenspolitiek bij te pas.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, uit de bespreking hier blijkt dat we allemaal een goede begeleiding van bepaalde kwetsbare groepen binnen de sociale huisvesting, ongeacht of dat gebeurt via een SHM of het SVK, heel belangrijk vinden om dak- en thuisloosheid te vermijden, om te zorgen voor een goede huisvesting, ook voor kwetsbare mensen en om het samenleven te kunnen bevorderen en garanderen. Samenwerking tussen Wonen en Welzijn is daarbij essentieel, en ik hoop dan ook dat daar de komende periode verder werk van kan worden gemaakt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.