Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, in een internationaal onderzoek gepubliceerd in het vakblad Journal of American Geriatrics Society, stellen onderzoekers dat reanimatie bij mensen van 80 jaar en ouder niet meer zinvol is.
De aangereikte statistieken zijn hard: als de reanimatie plaatsvindt buiten de ziekenhuismuren, dan overleeft slechts 3 procent van de patiënten. Je moet dan ook nog bijzonder veel geluk hebben, volgens hetzelfde onderzoek, om het als 80-plusser te overleven en nadien nog in goede gezondheid te verkeren.
De onderzoekers wijzen op de negatieve gevolgen van pogingen die niet zo succesvol zijn. Enerzijds zijn de enkelingen die de reanimatiepoging overleven als 80-plusser vaak neurologisch zwaargehavend: ze zijn bijvoorbeeld comateus of invalide. Anderzijds zijn er ook gevolgen voor de hulpverleners die na een mislukte reanimatiepoging vaker last hebben van een burn-out. Voor dit laatste baseert de onderzoeker zich op gelijkaardig onderzoek binnen de ziekenhuismuren.
Ondanks het lage slaagcijfer en de gekende gevolgen vindt een grote helft van de zorgverleners een reanimatiepoging bij 80-plussers toch gepast. Een deel twijfelt, een even grote groep vindt reanimatie ongepast.
Minister, wat is uw reactie op deze studie?
In de woonzorgcentra (wzc’s) worden onze verplegers, dokters en zorgverleners in het algemeen soms geconfronteerd met mensen die reeds aangaven dat het leven voor hen als voltooid gezien mag worden en dat ze willen sterven indien er zich iets voordoet. Ze willen dus niet meer gereanimeerd worden. Hoe moeten de wzc’s hiermee omgaan volgens u?
In elk woonzorgcentrum is een coördinerend en raadgevend arts – de zogenoemde CRA – actief. De taak van die CRA is tweeledig: enerzijds heeft hij een medische taak, anderzijds heeft hij een bijscholings- en vormingstaak en werkt hij mee aan het gezondheidsbeleid en het zorgbeleid van het woonzorgcentrum. Welke rol ziet u voor de CRA weggelegd in deze problematiek?
In Nederland kunnen ouderen al een pasje dragen waarbij ze kenbaar maken dat ze niet meer gereanimeerd willen worden in geval van een plots medisch probleem waardoor ze hun keuze op dat moment niet meer kenbaar kunnen maken. Hoe staat u tegenover een dergelijk initiatief? Zou u een dergelijk initiatief ondersteunen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, ik heb kennisgenomen van deze studie. Zowel mijn beleid als dat van mijn voorgangers is gericht op het aanbieden van kwaliteitsvolle en persoonsgerichte zorg. Dat wil zeggen dat we streven naar zorg die aansluit bij de wensen en de noden van de gebruiker.
Wanneer het gaat over niet reanimeren, in de domeinen die vallen onder mijn bevoegdheid, ligt de focus op het rekening houden met een eventuele wens tot niet reanimeren van de zorggebruiker en kadert dit in een proces van vroegtijdige zorgplanning.
Het Belgische parlement heeft in 2002 een aantal wetten aangenomen die het levenseinde regelen. Daardoor heeft elke Belg een aantal keuzemogelijkheden die met het levenseinde te maken hebben. Die keuzes kunnen vroegtijdig worden vastgelegd. Men spreekt dan van vroegtijdige zorgplanning.
Met betrekking tot deze vroegtijdige zorgplanning worden er binnen de Vlaamse regelgeving, waaronder het Woonzorgdecreet, bepalingen aan woonzorgvoorzieningen opgelegd rond het voeren van een beleid rond deze vroegtijdige zorgplanning, alsook rond palliatieve zorg, levenseindezorg en ethisch verantwoorde zorg.
De beslissingen waarvan sprake dienen gekaderd te worden binnen het gegeven van de vroegtijdige zorgplanning. Vroegtijdige zorgplanning wordt begrepen als een continu en dynamisch proces van reflectie en dialoog tussen de bewoner, zijn naasten en de zorgverleners, waarbij toekomstige zorg- en ondersteuningsdoelen besproken en gepland kunnen worden die de besluitvorming bevorderen op het ogenblik dat de bewoner niet meer in staat is zijn wil te uiten.
Een vroegtijdige zorgplanning kan resulteren in het invullen van een of meerdere wilsverklaringen, waaronder de ‘negatieve’ wilsverklaring, die een persoon vooraf kan opstellen. Bij een negatieve wilsverklaring kunnen specifieke behandelingen door de persoon worden geweigerd zoals chemotherapie, reanimatie, beademing, antibiotica.
De vroegtijdige zorgplanning en wilsverklaringen hebben als doel artsen en zorgverleners in de mogelijkheid te stellen om met de wil van de persoon rekening te houden wanneer deze zich niet langer zelf kan uitdrukken.
In de regelgeving wordt toenemend belang gehecht aan deze vroegtijdige zorgplanning, alsook aan palliatieve zorg en levenseindezorg in de woonzorgvoorzieningen. Het nieuwe decreet van 15 februari 2019 en het bijhorende uitvoeringsbesluit kennen een sterke uitbreiding rond deze thema’s.
In de erkenningsvoorwaarden voor woonzorgcentra zijn volgende punten expliciet opgenomen: het voeren van een beleid omtrent vroegtijdige zorgplanning, palliatieve zorg en levenseindezorg; het vastleggen van de gemaakte afspraken in het woonzorgleefplan en het beschikken over een interdisciplinair team dat taken opneemt met betrekking tot de organisatie en de kwaliteitsopvolging van deze vroegtijdige zorgplanning, palliatieve zorg en levenseindezorg.
Niet enkel is er een centrale focus op deze thema’s in de nieuwe regelgeving, ook worden de woonzorgcentra ondersteund in de uitbouw van deze zorgcultuur rond vroegtijdige zorgplanning, palliatieve zorg en levenseindezorg.
Ik merk op dat enkel in een woonzorgcentrum met bijkomende erkenning de initiatiefnemer een coördinerende en raadgevende arts moet aanwijzen. Zoals geantwoord op de eerste twee vragen, moet een woonzorgcentrum een beleid voeren rond die vroegtijdige zorgplanning. Minstens de coördinerende en raadgevende arts en de door de initiatiefnemer aangestelde verantwoordelijke met een specifieke opleiding op het vlak van vroegtijdige zorgplanning maken deel uit van dat interdisciplinair team.
Dat team is belast met de ontwikkeling van een palliatieve zorgcultuur en de sensibilisering van het personeel voor de noodzaak daarvan; het formuleren van adviezen over vroegtijdige zorgplanning, palliatieve zorg en levenseindezorg voor het personeel; het bijwerken van de kennis en de competenties van de personeelsleden over vroegtijdige zorgplanning, palliatieve zorg en levenseindezorg; de evaluatie van de kwaliteit van de vroegtijdige zorgplanning, de palliatieve zorg en de levenseindezorg en de mate waarin die worden afgestemd op de specifieke waarden, behoeften en keuzen van de bewoner.
De vroegtijdige zorgplanning en de daaruit mogelijk resulterende wilsverklaringen zijn van toepassing op alle burgers en is federale materie. Binnen het domein waarvoor ik bevoegd ben, worden bijvoorbeeld concreet voor bewoners in woonzorgcentra de gemaakte afspraken over de vroegtijdige zorgplanning vervat in een woonzorgleefplan.
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, mijn vraag was kort, uw antwoord was langer, maar het was duidelijk. Ik heb dan ook geen bijkomende vragen.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
De vorige legislatuur heeft beslist om te werken aan vroegtijdige zorgplanning. Dat betekent dat iemand op voorhand kan meedelen dat hij een bepaalde behandeling niet wil. Dat hebt u allemaal uitgelegd. De wet op de patiëntenrechten stelt ook zeer duidelijk dat een patiënt een behandeling kan weigeren. Hoe staat het met de vroegtijdige zorgplanning in woonzorgcentra? Komt ook euthanasie daarbij aan bod?
De discussie over de therapeutische hardnekkigheid en de vroegtijdige zorgplanning mag ook worden gevoerd.
Collega Vande Reyde, ik stel voor dat u het antwoord erop naleest. Het was een uitgebreid antwoord, en er zijn duidelijke standpunten ingenomen over vroegtijdige zorgplanning en over euthanasie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.