Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Rooy heeft het woord.
Dank u, voorzitter, ook om deze vraag uit te stellen naar deze week.
Er is opnieuw een asielcrisis in België. In 2019 werden er bijna 28.000 asielaanvragen geregistreerd. Dat is een stijging met bijna 20 procent tegenover het jaar ervoor en zelfs 40 procent meer dan in 2017. Om diverse redenen, die we ondertussen allemaal kennen, denk ik, is België dus blijkbaar nog steeds een topbestemming voor immigranten van allerlei slag. Vorig jaar waren het vooral Afghanen, Syriërs, Palestijnen en Irakezen die via de asielprocedure een verblijfsvergunning voor België hoopten te verkrijgen. Dat zijn dus vooral moeilijk of zelfs niet-integreerbare moslims, met een cultuur die haaks staat op de onze.
Fedasil heeft dan ook de noodklok geluid, niet over hun cultuur helaas, maar over de kwantiteit. De opvangcentra zitten overvol en er is de begrijpelijke weerstand tegen de inplanting van nieuwe asielcentra. Als de centra volzet zijn, is het wettelijk toegestaan om nieuwe asielzoekers te weigeren en ze door te sturen naar de OCMW’s van de lokale besturen.
Op de nieuwjaarsreceptie van Fedasil zette de directeur-generaal de invoering van een spreidingsplan opnieuw op de agenda. Ik citeer: “In deze context zal België eenvoudig gezegd, ofwel een opvangnetwerk van 40.000 of zelfs 50.000 plaatsen moeten oprichten, wat me moeilijk te realiseren lijkt, ofwel een spreidingsplan toepassen voor de asielzoekers in alle gemeenten van het land.”
Minister, hoe staat u tegenover het voorstel van Fedasil om een spreidingsplan op te maken waarbij de asielzoekers gespreid worden over onze steden en gemeenten? Werden er al gesprekken met u hierover gevoerd? Werden er voorbereidingen getroffen of afspraken gemaakt?
Welke initiatieven werden of worden er genomen naar aanleiding van deze fors toegenomen instroom bij bijvoorbeeld het Agentschap Integratie en Inburgering?
Uit ervaring weten we dat vluchtelingen, eenmaal ze een erkenning op zak hebben, massaal naar onze steden trekken, die al serieus verzadigd zijn – om het zacht uit te drukken. Legt u zich daarbij neer of zult u initiatieven nemen om dat tegen te gaan?
De Vlaamse Regering is in grote mate verantwoordelijk voor de aantrekkelijkheid van ons land voor nieuwe asielmigratie. De Vlaamse regelgeving maakt de toegang tot onze sociale voorzieningen nog steeds zeer eenvoudig voor nieuwe migranten door bijvoorbeeld niet te eisen dat ze eerst bijdragen tot het systeem alvorens ze op onze sociale zekerheid een aanspraak kunnen maken. Oordeelt u dat bijkomende initiatieven zich opdringen om ons land, naar het voorbeeld van vele andere Europese landen, toch minder aantrekkelijk te maken voor massa-immigratie, zoals bijvoorbeeld via het invoeren van een getrapte kinderbijslag waardoor erkende vluchtelingen pas na voldoende jaren verblijf het volledige bedrag aan kindergeld kunnen krijgen? Welke andere initiatieven neemt u tegenover de verhoogde instroom?
Minister Somers heeft het woord.
De vragen die u stelt, komen natuurlijk ook op het terrein van andere overheden. Op de eerste plaats zijn dat de federale en zelfs Europese instanties. De toegang tot het grondgebied is geen bevoegdheid van het Vlaamse beleidsniveau, maar een federale bevoegdheid en eigenlijk ook voor een deel Europese verantwoordelijkheid. Er is nood aan een sterk Europees migratie- en asielbeleid, geüniformeerd en gecoördineerd. Vragen over de toegang tot het grondgebied horen eigenlijk thuis in het federale parlement. Ook het voorzien in opvangplaatsen en de spreiding daarvan zijn een exclusieve federale bevoegdheid. Onze rol bestaat er eigenlijk in om gemeenten die geconfronteerd worden met een opvangcentrum, in tweede lijn te ondersteunen. Dat proberen we ook op een zo efficiënt mogelijke manier te doen.
Welke initiatieven werden er genomen? U weet dat we in de begroting voldoende middelen hebben ingeschreven voor inburgeringstrajecten voor iedereen die een erkenning krijgt. Het gaat dan evident over erkende politieke vluchtelingen of om mensen die op basis van andere migratiegronden toegang hebben verkregen tot ons grondgebied. Er is daarvoor 5 miljoen euro extra voorzien voor 2020. Het is de bedoeling om iedereen die op ons grondgebied komt; zo snel mogelijk in te schakelen in een inburgeringstraject.
Verder hebben we verbindingsofficieren ingeschakeld om lokale besturen en lokale partners te ondersteunen.
Ten derde, we hebben samengezeten met het kabinet van minister De Block, om af te spreken dat, wanneer er een nieuwe asielcentrum komt, dit zo snel mogelijk aan ons wordt doorgespeeld, zodat wij zo snel mogelijk aan de slag kunnen gaan met de lokale besturen.
U vraagt naar de vestigingsplaats van mensen die erkend zijn. Het gaat dan over de erkende politieke vluchtelingen. U zegt dat mensen vooral naar de stad trekken. Dat is inderdaad zo. Zodra men erkend is, heeft men de facto dezelfde rechten, zeker op het vlak van mobiliteit, als andere burgers. Dat is ook internationaalrechtelijk zo georganiseerd. Indien men een erkenning heeft om op ons grondgebied te verblijven, kan men in ons land gaan en staan waar men wil. Evident moet men daarbij de regels respecteren die gelden voor iedereen in ons land. Het klopt dat een belangrijk deel van de mensen die nieuw zijn in de samenleving, naar de stad trekken. Dat is niet alleen eigen aan óns land, maar dat zie je internationaal zo. De steden zijn de plaatsen van aankomst in migratie. Dat stelt steden voor extra uitdagingen en daarom krijgen ze extra middelen.
Ik ben het er niet mee eens dat dat noodzakelijkerwijze een negatieve impact heeft op de leefbaarheid van onze steden. Ik verwijs daarvoor naar onze Stadsmonitor. Daarin wordt zowel de houding ten aanzien van mensen met een migratieachtergrond als bijvoorbeeld fierheid gemeten. Men bevraagt daarin heel uitvoerig mensen in elke stad. Beide indicatoren zijn de voorbije jaren gestegen. Dat wil niet zeggen dat er in bepaalde buurten en wijken van onze steden geen samenlevingsproblemen, spanningen, moeilijkheden of uitdagingen kunnen zijn, want die zijn er evident. Het is voor onze steden een belangrijke opdracht en opgave om daar op een goede manier mee om te springen. De ene stad doet dat beter dan de andere. Dat behoort deels tot de lokale autonomie. Er zijn middelen voorzien om de steden daarin te ondersteunen. Zo is er het Stedenfonds, dat extra middelen geeft aan steden. En ook de parameters in het Gemeentefonds houden rekening met de aanwezigheid van nieuwkomers. De middelen die een stad of een gemeente krijgt, worden daar mee door bepaald.
U zegt dat wij medeverantwoordelijk zouden zijn voor de aantrekkelijkheid. Ik durf dat nuanceren, op twee gronden. Ten eerste, wie uit pakweg Somalië naar Europa wil komen, in Europa voor België kiest, en in België voor Vlaanderen en niet voor Wallonië, doet dat niet omdat hier een zorgpremie is die hem zou kunnen interesseren. De aantrekkingskracht van Europa in zijn totaliteit is heel groot ten aanzien van mensen die in sommige landen leven, door de welvaartsverschillen en de mogelijkheden die er hier zijn. Maar of men nu specifiek voor Vlaanderen kiest voor de zorgpremie, daaraan durf ik persoonlijk te twijfelen.
Ten tweede, we hebben in ons Vlaamse regeerakkoord heel nadrukkelijk het verzekeringsprincipe ingeschreven op tal van domeinen. Denk maar aan de zorgpremie of aan het feit dat men tien jaar moet wachten alvorens men prioritair in aanmerking komt voor een sociale woning. Er zijn in ons regeerakkoord heel wat criteria opgenomen die de komende jaren zullen worden uitgerold en die het verzekeringsprincipe omarmen, waarbij men zegt dat men eerst moet bijdragen alvorens men volwaardig kan gebruikmaken van alle sociale voorzieningen in onze samenleving. We hebben dat op een evenwichtige manier gedaan. Zo hebben we erover gewaakt dat kinderen daarvan geen slachtoffer kunnen zijn. Maar we hebben er wel voor gezorgd dat mensen die nieuw zijn in onze samenleving, beseffen dat ze eerst moeten bijdragen alvorens ze volwaardig en op een gelijke manier een beroep kunnen doen op datgene wat is opgebouwd.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Dat het migratiebeleid tot nader order op Belgisch en helaas ook steeds meer op Europees niveau ligt, is mij natuurlijk welbekend. Maar ik weet niet hoe lang ik het verhaal dat u daarover ophangt, namelijk dat er een sterk Europees migratiebeleid moet komen, al hoor. En toch komt het er blijkbaar maar niet. Dat wil ik toch even zeggen.
U geeft het voorbeeld van iemand die uit Somalië komt. Ik denk dat u de immigranten dan toch onderschat. Want zij weten zeer goed waarom ze bepaalde landen uitkiezen. Zij weten zeer goed waarom ze Duitsland, België of Zweden – dat zijn zowat de topbestemmingen, net als het Verenigd Koninkrijk, vanwege de taal – moeten uitkiezen om te komen vertoeven. En Vlaanderen is dan natuurlijk nog wat aantrekkelijker dan Wallonië, en dat zie je ook in de cijfers. Ik denk niet dat dat toevallig is. U kunt dat niet op toevalligheden steken.
Ten tweede vind ik toch dat u, hoewel u als Vlaams minister bevoegd bent, onderschat hoezeer onze steden al verzadigd zijn. Ik denk dus dat u meer met uw vuist op tafel zou moeten slaan, om het Belgische niveau aan te sporen om die instroom op zijn minst significant te verkleinen. Want bij de OCMW’s staat het water aan de lippen. Ze trekken ook regelmatig aan de alarmbel. U zegt dat het verzekeringsprincipe in dit regeerakkoord ingeschreven is. Ja, voor een aantal kleinigheden, maar de kinderbijslag, het leefloon, een sociale woning: daar heeft men nog steeds recht op vanaf het moment dat men als vluchteling erkend is. Dit is nog altijd het land van melk en honing en dat is nog altijd niet veranderd door dit regeerakkoord, minister.
Ten derde is er – en dat is een beetje mijn stokpaardje, zoals u weet – het culturele aspect. Ik hoorde een medewerkster van een asielcentrum op Radio 1 een aantal dagen geleden zeggen: “Ik draag bewust geen korte rok als ik ga werken in een asielcentrum.” Ik hoorde haar zeggen: “Vaak aanvaarden asielzoekers geen richtlijnen van een vrouw.” Het is niet de eerste keer dat ik dat soort verhalen hoor. Dan is er uw strekking, die denkt dat dat allemaal kan worden opgelost met cursussen en dat die islamitische asielzoekers zich dan volledig zullen inschrijven in onze westerse waarden. Dan is er ook mijn strekking, onze strekking, die daar zeer sceptisch over is, die daar eigenlijk niet in gelooft, die denkt dat dat zo diepgeworteld is in de mentaliteit van velen – misschien niet allemaal, maar wel velen. Wij zijn daar zeer sceptisch over en vinden dat die instroom nu eens eindelijk significant ingeperkt moet worden. Ik sla dus een noodkreet om misschien toch eens dat signaal te geven aan u als minister, die daar tenslotte mee moet dealen, want u hebt het migratie- en asielbeleid niet in handen maar u wordt er wel mee geconfronteerd als minister van Inburgering. Dus, denkt u nu zelf ook niet dat het voor uzelf rustiger en aangenamer werken zou zijn, mocht die instroom sterk verminderen?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Minister, het is zeer duidelijk: we moeten inderdaad ook werk maken van die instroom, zeker als we zien dat er een stijging is van het aantal asielzoekers en dat een groot deel daarvan meervoudige asielzoekers zijn en personen die reeds erkend werden in andere lidstaten. Dat is inderdaad iets dat op het federale niveau zit.
Er was ook gevraagd hoe u staat tegenover het voorstel van Fedasil om een spreidingsplan op te maken. Dat spreidingsplan geldt dan enkel voor asielzoekers, niet voor vluchtelingen. Erkende vluchtelingen worden namelijk, zoals u aangegeven hebt, gelijkgesteld. Het zou indruisen tegen de Conventie van Genève om daar werkelijk een spreidingsplan voor te maken. Maar het is natuurlijk wel belangrijk, net zoals bij de opening van asielcentra, dat de Vlaamse Regering en wij in het Vlaams Parlement op de hoogte zijn als er sprake van zou zijn om over te gaan tot een spreidingsplan voor asielzoekers, want dat gaat dan voornamelijk over het openen van lokale opvanginitiatieven. Dat komt dan natuurlijk ook bij de steden en gemeenten terecht. Die zullen dan natuurlijk aan uw deur aankloppen. Bent u daaromtrent gecontacteerd?
Minister Somers heeft het woord.
Eerst en vooral wil ik de heer Van Rooy bedanken voor zijn bezorgdheid om mijn zielenrust. Ik vind dat heel sympathiek. (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
U had het letterlijk over mijn zielenrust.
Het kwam er toch op neer.
Het kwam er toch op neer. (Gelach)
Het zal misschien mijn culturele, christelijke achtergrond zijn die dat zo vertaald heeft. Alleszins, u was bezorgd over mijn gemoedsrust, u wou dat ik rustiger zou kunnen werken en functioneren. Laat me eerst en vooral nogmaals herhalen dat we moeten begrijpen dat het de federale overheid is die daar de verantwoordelijkheid voor draagt. Ik wil u absoluut wel meegeven dat ik op geen enkele manier een voorstander ben van een opengrenzenpolitiek. Ik geloof daar niet in. Ik denk dat er heel duidelijke regels moeten zijn die de toegang bepalen tot het grondgebied van ons land en voor mijn part ook van de Europese Unie, omdat er natuurlijk binnen de Europese Unie ook vrijheid van mobiliteit is. Ik ben daar zelf vragende partij voor en voorstander van. Ik wil dat natuurlijk alleen doen binnen de rechtsstatelijke regels en de geldende internationaalrechtelijke regels. Dat lijkt me de evidentie zelve. Dat is een eerste beschouwing.
Tweede beschouwing: ik wil verder gaan dan het benoemen van problemen. Mijn verantwoordelijkheid is niet de toegang tot het grondgebied regelen, maar is de integratie, de inburgering en het samenleven proberen zo positief mogelijk te laten verlopen. Ik ben het inderdaad niet eens met het pessimisme en de negativiteit die sommigen daarin hanteren. Ik denk dat het verhaal op het terrein veel genuanceerder is.
U zegt dat ik maar eens moet gaan kijken in steden. U mag het mij niet kwalijk nemen, mijnheer Van Rooy, maar ik ben twintig jaar burgemeester van een centrumstad, van een van de meest multiculturele of superdiverse steden, waar meer dan de helft van de kinderen die er wordt geboren een migratie-achtergrond heeft. In mijn stad zijn er wijken waar de concentratie van mensen met een andere achtergrond ook heel groot is. Is dat altijd gemakkelijk? Neen. Veroorzaakt dat problemen? Ja. Maar zie je mogelijkheden tot vooruitgang? Absoluut. Heb je die op het terrein vastgesteld? Zeer zeker. Zie je succesverhalen? Heel veel. Ik zie honderden mensen die zich, elk op hun manier, op een of twee generaties, ongelooflijk inpassen in onze samenleving en ook bijdragen tot onze samenleving. Zij zijn deel geworden van onze samenleving, ongeacht hun religieuze, levensbeschouwelijke of nationale achtergrond. Dat is heel divers.
Ik heb niet de neiging om mensen in hokjes in te delen. Ik geloof niet dat mensen de gevangenen zijn van hun afkomst, dat zij allemaal op dezelfde manier aankijken tegen hun religieus denkkader, hun levensbeschouwelijk denkkader of hun nationaal denkkader. Ik denk dat dit vaak wordt bepaald door individuele keuzes, door kansen die men kan geven, door inspanningen die men zelf doet, door een mix van eigen verantwoordelijkheid en collectieve inspanningen die we als samenleving moeten doen. Ik geloof daarin. Waarom? Omdat 37 procent van de kinderen tussen 0 en 5 jaar die in Vlaanderen geboren zijn, een migratieachtergrond heeft. Dat is nu eenmaal de realiteit waarin we zitten.
We kunnen ons een andere samenleving, een andere wereld misschien zelfs of een andere tijd verbeelden, maar dit is de tijd waarin wij leven en waarbinnen ik verantwoordelijkheid draag. Ik wil dat op een positieve manier doen, zonder mijn kop in het zand te steken voor de moeilijkheden. Dat heb ik nooit gedaan, ook niet in mijn stad. Ik ben ook niet plan om dat vandaag te doen. Tegelijkertijd wil ik wel de kansen grijpen die er zijn.
Mijn inburgeringsbeleid is het inburgeringsbeleid van de Vlaamse Regering, waarin we meer inspanningen vragen van nieuwkomers, maar waarin we tegelijkertijd meer kansen creëren. We vragen dat ze sneller en beter Nederlands leren, dat ze sneller actief zijn op de arbeidsmarkt. We gaan dat tegelijkertijd ook mogelijk maken voor mensen. We gaan zorgen dat het inburgeringsbeleid goed verloopt. We zullen proberen hun netwerken aan te reiken binnen onze samenleving. We gaan vechten tegen segregatie. Dat zijn allemaal elementen die ertoe moeten bijdragen om het overdragen van waarden – de verlichtingswaarden waar onze samenleving op is gebaseerd – maximaal te laten verlopen. Tegelijkertijd zien we diversiteit als een deel van de menselijke vrijheid.
Dus, we hebben daar inderdaad – laat me dat herhalen en bevestigen – een fundamenteel tegengestelde of fundamenteel andere kijk op. Ik zoek naar oplossingen, u benoemt problemen. Dat is natuurlijk een verschil. U probeert die problemen soms uit te vergroten, maar ik zoek naar haalbare en realistische wegen om vooruitgang te boeken. Dat is mijn job. Heb ik daar wonderoplossingen voor? Neen, maar ik ben ook niet bereid om in onze steden alles te herleiden tot een hoop miserie, want dat is absoluut niet de realiteit.
Als ik nog een keer mag verwijzen naar cijfers. De fierheid van burgers in onze centrumsteden gaat er gevoelig op vooruit. Hoe men staat tegenover mensen met een andere culturele achtergrond, is volgens de Stadsmonitor in de voorbije tien jaar gevoelig verbeterd. In die superdiversiteit zijn er in de tweede en derde generatie, naast de mislukkingen en zij die geen aansluiting vinden bij onze samenleving – die zijn er absoluut en we moeten daar niet blind voor zijn –, heel veel mensen die net wel succesvol zijn en rolmodellen worden in onze samenleving. Zij kunnen andere mensen inspireren. Daar wil ik ook op inzetten. Ik wil ervoor zorgen dat er minder mensen achterblijven, dat er minder mensen geen aansluiting vinden en ik wil meer inzetten op mensen die succesvol zijn omdat dit inspirerend kan werken voor de hele samenleving. Dat is de essentie en dat proberen we met allerlei maatregelen te doen.
En nogmaals, u hebt een factuele fout gemaakt: het is niet zo dat een nieuwkomer de dag nadien een sociale woning kan krijgen. (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
Neen, zelfs als ze erkend zijn, is er een wachtperiode van tien jaar, alvorens men in aanmerking kan komen voor de prioriteitenlijst voor een sociale woning. (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
Ja, maar in elke sociale huisvestingsmaatschappij zijn er prioriteitenlijsten. Dus, er zijn wachtlijsten.
Wanneer de nieuwe regelgeving van kracht wordt – dat valt niet onder mijn bevoegdheid, minister Diependaele is daarvoor verantwoordelijk – zul je in Vlaanderen tien jaar legaal, erkend aanwezig moeten zijn op ons grondgebied vooraleer je een sociale woning krijgt toegewezen. Voor alle duidelijkheid: vandaag is dat in de meerderheid van de sociale huisvestingsmaatschappijen reeds het geval. Want men kan die maatregel toepassen. Men kan een lokale binding inschrijven. En van alle politieke obediënties zijn er huisvestingsmaatschappijen – die worden geleid, soms door socialisten, soms door christendemocraten, soms door Vlaams-nationalisten en liberalen – die al jaren geleden de beslissing hebben genomen om een lokale binding van vijf tot tien jaar te vragen alvorens men in aanmerking kan komen voor een sociale woning. Die tienjarenregel zal worden veralgemeend in onze regelgeving. Dat is een van de elementen waarin het verzekeringsprincipe speelt en telt.
Mijnheer Van Rooy, ik heb de indruk dat u in dit verband iets wilt zeggen. U ondernam daartoe alleszins al pogingen.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister Somers, we zullen dit soort discussies natuurlijk nog vaak voeren. Bij u is het glas halfvol, bij mij is het misschien halfleeg. Maar wij zitten natuurlijk in de politiek om problemen te benoemen en op te lossen, en niet om telkens opnieuw aan te wijzen waar het zo goed gaat. Ik ontken dat ook niet. Het zou maar erg zijn mochten álle migranten, álle mensen met een migratieachtergrond een probleem vormen. Dat is natuurlijk niet zo. Maar de problemen die er zijn, blijft u volgens mij wel onderschatten. U gaat niet eens concreet in op het voorbeeld van die medewerkster van het asielcentrum die dat soort uitspraken doet. Zij kleedt zichzelf anders wanneer zij gaat werken en zegt dat de asielzoekers vaak geen gezag aanvaarden van vrouwen. U gaat daar niet eens op in. U steekt gewoon opnieuw uw riedel af dat er ook goede voorbeelden zijn en dat we niet pessimistisch mogen zijn. Maar ik zie de onderzoeken. In Antwerpen werden bijvoorbeeld recent vierduizend studenten ondervraagd. Vooral de meisjes blijken zich zeer onveilig te voelen in de wijken Antwerpen-Noord, de Seefhoek, de stationsbuurt en het Sint-Jansplein. U kent Antwerpen ook goed, minister. Ik moet u toch niet vertellen wat die wijken gemeenschappelijk hebben. Er is daar een meerderheid van moslimmannen. Die wijken bestonden vijftig jaar geleden niet, maar zijn ontstaan door de systematische instroom van moslimmigranten, via gezinshereniging, maar ook via de asielstroom. En u wilt dat blijkbaar niet zien of u stelt daar alleen maar positieve voorbeelden tegenover. Terwijl er inderdaad ook mensen met een migratieachtergrond zijn, zoals mijn vriendin, die in die wijken dezelfde problemen ervaren. Zij worden lastiggevallen wanneer ze geen hoofddoek dragen of wanneer ze een rokje dragen.
Minister, ik mag u niets meer vragen in het slotwoord. Maar ik zeg u opnieuw: als u die instroom niet wilt indijken en als u zich niet meer wilt focussen op de vrouwonvriendelijkheid en vrouwonderdrukkende mentaliteit in die asielcentra, zullen wij dit soort wijken, in Antwerpen, maar ook in andere steden, nog meer krijgen en zullen die nog aangroeien. Ik zal blijven proberen om u dat duidelijk te maken. We zullen zien wie er gelijk heeft, over vijf of tien jaar. Maar die wijken zijn er in Antwerpen al, minister Somers, zolang ik dat weet. Ik ben nu 34 jaar. Die wijken zijn gegroeid, op een aantal decennia. En het verbetert daar niet. Ik verwijs naar het onderzoek dat verleden jaar werd gevoerd bij de studenten. Zij voelen zich daar zeer onveilig. Ik zal daartegen blijven strijden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.