Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Uit een studie rond loopbaanbewegingen van de KU Leuven blijkt dat amper 14 procent van de aanwervingen werkzoekenden betreft.
Dat maakt dat wie werkt, het meeste kans maakt op het vinden van een nieuwe job. Deze job-to-jobtransitie betreft niet minder dan 56 procent van de bewegingen op de arbeidsmarkt. Schoolverlaters vormen een minderheid op de arbeidsmarkt met 7,6 procent. De niet-werkende werkzoekenden zijn op deze manier in de verdrukking en in concurrentie met reeds werkende werknemers. Op zich is dat niet verwonderlijk, maar het stelt wel een aantal vragen bij de positie van de niet-werkende werkzoekenden die bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) zijn ingeschreven.
Daarnaast blijkt dat slechts een bepaald segment werknemers een stabiele loopbaan heeft. Bij de aanwerving van een werkende leidt dat in 50 procent van de gevallen tot een tewerkstelling van minimum een jaar. Dat geldt bij de aanwerving van een werkzoekende slechts in een kwart van de gevallen. Heel veel werkzoekenden die dan aan de slag gaan, blijken uiteindelijk in een vrij precaire job terecht te komen en slagen er niet in om daar een duurzame tewerkstelling van te maken.
Voornamelijk de gezondheidszorg, de openbare diensten en het onderwijs zijn gesloten sectoren. Laat dat net nu de sectoren zijn waarin wij als overheid mee aan zet zijn. De industrie en de financiële sectoren zijn meer open.
Niet-werkende werkzoekenden vinden voornamelijk een job in de horeca of de uitzendsector. Dat is niet verwonderlijk, want de uitzendsector is een typische instapsector op onze arbeidsmarkt. Hopelijk kunnen we die verder op die manier blijven gebruiken.
Het is daarom belangrijk om competentieversterkende trajecten te organiseren en oog te hebben voor levenslang leren.
Daarnaast geeft de studie aan dat vooral kortgeschoolden korte periodes van laagbetaalde arbeid afwisselen met periodes van inactiviteit of werkloosheid. Zij hebben nood aan extra begeleiding en de verdere ontwikkeling van hun competenties. Er is nood aan nazorg voor wie aan het werk is om aan het werk te blijven. Dat is een bijkomende opdracht voor ons en voor VDAB. VDAB werkte vroeger volgens het principe van de snelste weg naar werk. VDAB begeleidde mensen zo snel mogelijk naar een job. Deze studie onderstreept het idee dat VDAB ook na de aanwerving een rol dient op te nemen.
Een mooi voorbeeld zouden de taalopleidingen zijn. Mensen die het Nederlands niet of nauwelijks machtig zijn en die een taalopleiding bij VDAB starten en tijdens die opleiding ergens op onze arbeidsmarkt aan de slag geraken, zouden die taalopleiding moeten kunnen afwerken aan dezelfde voorwaarden als ze haar gestart waren. Dat maakt hen sterker en weerbaarder op onze arbeidsmarkt.
Het is van belang in te zetten op externe jobrotatie, ook tussen de verschillende sectoren, én om in te zetten op de zwakkeren op onze arbeidsmarkt.
Minister, wat is uw reactie op deze studie naar loopbaanbewegingen in Vlaanderen?
VDAB speelt blijkbaar slechts een beperkte rol in de matching op de arbeidsmarkt. Hoe kan die rol verbreed en versterkt worden? Kan VDAB zorgen voor coaching om de rentabiliteit van pas aangeworven medewerkers te verhogen en zo meer duurzame jobs te verkrijgen?
Minister, op welke manier zult u de jobrotatie en -mobiliteit, ook tussen de verschillende sectoren, bevorderen?
Via welke tools en instrumenten kunnen we nog meer inzetten op levenslang leren en op het verder ontwikkelen van competenties?
Minister Crevits heeft het woord.
We krijgen voor het eerst in detail een zicht op de verschuivingen van werknemers op de werkvloer. Op vraag van Vlaanderen heeft de VIONA-Leerstoel Arbeidsmarktdynamiek (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering) de bewegingen van en naar werk verzameld. Uit dat onderzoek blijkt dat veel jongeren, ook mensen met een migratieachtergrond en kortgeschoolden, minder terechtkomen in duurzame jobs en een hoger risico lopen om werkloos te zijn. De toekomstperspectieven van midden- en hooggeschoolden zijn duidelijk beter.
Zoals u in de beleidsbrief hebt kunnen lezen, hebben we plannen om meer arbeidsbeweging te creëren tussen de verschillende sectoren. Dat sluit aan bij de bevindingen van de onderzoekers.
Wat betreft de rol van VDAB kan ik zeggen dat de website en de toepassingen van VDAB voor iedereen toegankelijk zijn. VDAB zet ook in op nazorg voor nieuwe werknemers. Bijvoorbeeld ‘Nederlands op de werkvloer’ kan al. De taalcoaching die VDAB voorziet voor startende werknemers die nog moeten werken aan hun Nederlands, is daar een voorbeeld van. Ook in de trajecten van de partners van VDAB is een periode van nazorg en coaching een onderdeel.
VDAB bewandelt ook een pad om in de toekomst meer in te zetten op het gebruik van artificiële intelligentie. Zo zullen we veel meer digitale instrumenten ter beschikking kunnen stellen van werkzoekenden en werknemers die voldoende zelfredzaam zijn.
Ik heb aan mijn administratie gevraagd om na te gaan via welke pistes we jobrotatie kunnen bevorderen. Daarvoor gebruiken we het SWITCH-project van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Dat geeft ons inzicht in de verschillende mogelijkheden en drempels met betrekking tot de jobrotatie. Daar bekijken we in het bijzonder hoe we het systeem van loopbaanbegeleiding, onder andere via loopbaancheques, doeltreffender kunnen inzetten.
Het is onze bedoeling om via sectorale afspraken geïntegreerde strategieën voor maatschappelijke uitdagingen meer in te vullen, om zo bijvoorbeeld knelpuntberoepen beter te kunnen invullen. Die samenwerking is echt belangrijk. Bij de vraag over Proximus zei ik al dat het van belang is dat je horizontaal, intersectoraal, zoekt hoe je beter kunt samenwerken. Ik verwacht daar veel van, maar het is natuurlijk nog in ontwikkeling. We zijn ook ‘Mijn loopbaan’ aan het maken: het centrale digitale platform voor loopbanen en competenties. Dat zou ook een diamantje kunnen worden.
In verband met levenslang leren is er al een vraag gesteld door collega Claes, waarop we vrij uitgebreid zijn ingegaan. Ik vat kort samen. We willen stappen voorwaarts zetten in de ontwikkeling van individuele leer- en loopbaanrekeningen. Daarnaast willen we inzetten op meer lerende ondernemingen. Verder willen we binnen de Vlaamse overheid ook een platform rond levenslang leren.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. ‘Switch’ op de arbeidsmarkt is net waar het een beetje aan ontbreekt.
Ik wil even ingaan op die coaching vanuit VDAB na aanwerving. Ik weet dat er trajecten zijn rond taalcoaching en Nederlands op de werkvloer. Alleen stellen we vast dat die bijzonder beperkt in aantal zijn. We moeten daarin een veel actievere houding aannemen, vanuit VDAB, maar ook in overleg met de sectoren. We moeten die houding wat aanscherpen, zodat dergelijke coaching op een veel bredere manier ingang kan vinden, niet alleen rond taal en taalverwerving, maar ook rond andere competentieversterkende trajecten. Eigenlijk moet VDAB aan klantenbinding leren doen. Mensen die ooit via VDAB gepasseerd zijn, moeten verder kunnen worden opgevolgd. In het kader van de projecten die bij VDAB lopen rond artificiële intelligentie en de digitalisering van de dienstverlening, moet het perfect mogelijk zijn om dat op die manier te organiseren. Zo komt iedereen die ooit bij VDAB is gepasseerd, daar regelmatig terug. Maar dat moet je verdienen, elke dag opnieuw.
Collega Bothuyne, ik kan meegaan in uw suggesties. Het is een opdracht, ook van VDAB, die hij nu aan het scherpstellen is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.