Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Verslag
De heer De Loor heeft het woord.
Voorzitter, minister, we hebben onlangs de Panoreportage over de Denderstreek op de VRT kunnen zien. Die heeft heel veel mensen geraakt en weinigen onberoerd gelaten, niet het minst een aantal lokale politici.
De burgemeesters van de respectieve steden en gemeenten, zoals mevrouw Tania De Jonge, burgemeester van Ninove, en Jo Fonck, burgemeester van Denderleeuw, geven aan dat ze maatregelen willen nemen om armoede te bestrijden en in te zetten op kennis van de taal en op integratie. Dat wordt hier kamerbreed gedragen en kan alleen maar worden gesteund. Ze zeggen daar ook bij dat die maatregelen vanzelfsprekend geld kosten en dat de financiële middelen die de twee steden uit het Gemeentefonds krijgen, hiervoor ontoereikend zijn. Dixit burgemeester De Jonge en burgemeester Fonck.
Ze stellen zelfs dat de criteria voor de verdeling van het Gemeentefonds niet meer actueel en niet meer aangepast zijn voor kleinere steden die geconfronteerd worden met grootstedelijke problemen. Die problemen zijn er wel, zo hebben we gezien in de Panoreportage. Ik heb dat zelf ook al aan den lijve ondervonden want ik kom regelmatig in Ninove en in Denderleeuw. Die grootstedelijke problemen zijn daar echt wel aanwezig.
Als klap op de vuurpijl was er ook Guido De Padt, de burgemeester van Geraardsbergen, die zich aansloot bij zijn collega’s uit de regio. Hij deed zelfs een boude uitspraak. Hij heeft het zelfs over ‘de aan schandelijkheid grenzende scheefgegroeide verdelingswijze van Vlaamse middelen’.
Minister, hoe staat u tegenover het standpunt van burgemeester Fonck en burgemeester De Jonge, alsook tegenover de uitspraak van burgemeester De Padt? Bent u ervan overtuigd dat de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds vandaag tegemoetkomt aan de uitdagingen van deze gemeenten? Bent u bereid om een actualisering van de verdeling van het Gemeentefonds te steunen?
Minister Homans heeft het woord.
Er worden hier voorbeelden van drie burgemeesters uit de Denderstreek aangehaald. Zij vinden dat de criteria en verdeling van de middelen door het Gemeentefonds niet fair zijn. Er zijn natuurlijk nog veel andere voorbeelden. Als je aan de driehonderd lokale besturen vraagt of een criterium moet worden aangepast, zal iedereen ja zeggen en een criterium vinden dat in het voordeel van hun gemeente speelt. Zo kwam er deze week nog uit Bonheiden de vraag om senioren als criterium toe te voegen. Als we zo beginnen, dan zal elk van de driehonderd Vlaamse gemeenten wel een criterium vinden waardoor haar budget de hoogte ingaat en dat van een andere gemeente zal dalen.
Er is in het Vlaams Parlement al heel veel gezegd over het Gemeentefonds, en terecht, want het is natuurlijk een belangrijke bron van inkomsten voor onze lokale besturen. Ik wil toch wel een aantal feiten meegeven.
Het Gemeentefonds is ten eerste een algemene, voorwaardenvrije basisfinanciering voor de gemeenten. Het dient niet om een welbepaalde specifieke problematiek op te lossen of een om een tijdelijke ad-hocimpuls te verschaffen. Daarvoor zijn er eventueel andere financieringskanalen, zoals de impulssubsidies die ik vanuit stedenbeleid voor sociale infrastructuur geef. Dat valt onder Binnenlands Bestuur.
Het Gemeentefonds is ten tweede een zeer ruime basisfinanciering. Ook in deze regeerperiode is vastgehouden aan de jaarlijkse groeivoet van 3,5 procent. Die groeivoet geldt onafgebroken sinds 2003. Ik weet, mijnheer De Loor, dat die groeivoet decretaal is vastgelegd en ik participeer hiermee al op wat u zo meteen zult zeggen. Een decreet is natuurlijk heel snel aangepast, ik wil u gewoon even meegeven dat dat absoluut niet is gebeurd en dat ik ook geen vragende partij ben geweest om dat te doen.
In 2002 bedroegen de fondsen die vanaf 2003 het Gemeentefonds zouden vormen, samen 1,4 miljard euro. Nu bedraagt het Gemeentefonds bijna 2,7 miljard euro. Had men het bedrag van 2002 gewoon laten groeien met de inflatie, dan zou het Gemeentefonds vandaag 2 miljard euro bedragen. Nu bedraagt het ongeveer 660 miljoen euro meer, wat toch een goede zaak is.
Ten derde heeft elke gemeente substantieel haar voordeel kunnen halen uit het Gemeentefonds. Als we 2003 vergelijken met 2018, dan is er gemiddeld op Vlaams niveau een toename met 53 procent van het bedrag uit het Gemeentefonds per inwoner. De dotatie van vele gemeenten uit de Denderstreek – want u refereerde concreet aan gemeenten uit deze streek – is hoger dan het gemiddelde. Het Vlaamse gemiddelde is met 53 procent gestegen. In Denderleeuw is er een stijging van 65 procent, in Liedekerke van 61 procent en in Aalst van 58 procent.
Ten vierde en tot slot is de evolutie van de dotatie per gemeente uiteraard afhankelijk van de objectieve verdelingscriteria. Deze verdelingscriteria zijn de slechtste niet, denk ik, en zeker verdedigbaar. Ik wil in dezen ook een onverdachte bron aanhalen, namelijk de vroegere VVSG-directeur (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), Mark Suykens. In 2018 heeft hij het volgende in zijn analyse van het Gemeentefonds geschreven. “Ik pleit niet voor een totale ommekeer bij de verdeling van het Gemeentefonds. Het Gemeentefonds van 2002 heeft ongetwijfeld een grote verdienste en heeft ook geleid tot een echte herverdeling. Daarenboven is de groei toch wel aanzienlijk. De huidige criteria zoals fiscaal draagvlak, centrumfuncties, open ruimte, sociale criteria zijn zeker te verantwoorden. Het heeft ook geen zin om steeds maar nieuwe criteria toe te voegen. Ik pleit wel om een aantal bestaande criteria te versterken, met name: nog meer nadruk op het fiscale draagvlak, betere verloning van de open ruimte en het objectiveren van de centrumfuncties. Dit zal leiden tot een meer verfijnde verdeling van de middelen zonder grote schokken te veroorzaken.” Dit pleidooi van een onverdachte bron, namelijk de heer Suykens, staat toch wel in schril contrast met de retoriek van onder andere burgemeester De Padt.
Wijs ik een evaluatie en een eventuele wijziging van het Gemeentefonds af? Neen.
Men kan dat toch niet op het einde van een legislatuur doen. Dat hoort thuis bij de onderhandelingen voor de vorming van een nieuwe regering. Daar zal er wel over kunnen worden gesproken, ik hoop dat althans. Als wij mee aan de tafel zitten, sta ik er zeker voor open om dat bespreekbaar te maken.
Collega's, ik sluit af met waarmee ik begonnen ben. U bent allemaal lid van lokale besturen. Als u er eens goed over nadenkt welk criterium u goed zou uitkomen, dan kunt u allemaal uw vinger opsteken en zeggen wat u graag zou hebben als criterium bij het Gemeentefonds. Maar als je over een dergelijk groot bedrag spreekt en geld bijvraagt, dan neem je ofwel geld van iemand anders af ofwel moet er bij het Gemeentefonds substantieel geld bijgepompt worden. Dat is een fundamenteel debat, dat mag en moet worden gevoerd, maar niet op het einde van een legislatuur. Dat zal bij de volgende regeringsonderhandelingen moeten worden gevoerd. Ik roep alle partijen hier aanwezig op om, als ze deel uitmaken van de volgende regering, dit debat bij de volgende onderhandelingen op een billijke en faire manier te voeren, zonder alleen door de eigen bril te kijken.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Dat kan in feite in één zin worden samengevat: u bent ervan overtuigd dat ze het met de huidige middelen kunnen doen, dat ze een antwoord kunnen bieden op die grootstedelijke problemen, ook al hebben ze die beperkte tegemoetkoming uit het Gemeentefonds. Daar komt het op neer. U blijft opnieuw Oost-Indisch doof voor de verzuchtingen van de lokale besturen, niettegenstaande de Panoreportage duidelijk heeft aangetoond dat er grote noden zijn en er toch wat aan de hand is. Ik wil hierbij benadrukken dat die lokale bestuurders desondanks keihard hun best doen om een goed beleid te voeren en goed te besturen. Dat onthoud ik uit uw antwoord.
Minister, u verengt de discussie ook tot een discussie over het Gemeentefonds. Ik zou dat echt niet doen. Ik zou het veel breder bekijken en het willen hebben over de volledige financiering van de gemeenten. Het is ook niet de eerste keer. U zegt dat ik daar nu niet op het einde van de legislatuur mee moet afkomen. Collega's, dit is hier vanaf het begin van deze legislatuur al aangekaart. Dat is ook de reden waarom ik lees in een aantal kranten en andere media dat het bij verschillende partijen en lokale bestuurders leeft. U hebt daarnet verwezen naar Bonheiden, waar men te kampen heeft met uitdagingen in verband met de vergrijzing van de bevolking. Collega Dochy heeft zijn ongezouten mening gegeven. Hij zegt zelfs dat als Bart de Wever minister-president van de volgende Vlaamse Regering zal worden en nog meer geld naar Antwerpen wil halen, dat een serieus probleem wordt in de volgende regering. (Opmerkingen van minister Liesbeth Homans)
Dat zegt collega Dochy. Bart, mocht je die woorden vergeten zijn, ik wilde ze hier toch zeker aanhalen. Bij verschillende collega's horen we straffe uitspraken over die verdelingscriteria. Jammer genoeg moet je dat nog op het einde van de legislatuur zeggen. Minister, er zijn in het verleden al heel duidelijke signalen geweest. Guido De Padt is als burgemeester van Geraardsbergen naar het Grondwettelijk Hof getrokken om de systematische bevoordeling van de centrumsteden en de kustgemeenten, zoals hij het noemde, aan te vechten. De VVSG heeft in het verkiezingsmemorandum voor 26 mei de actualisering van de verdeelcriteria opgenomen. We hebben de alarmkreet in de Panoreportage gehoord. Het is in deze commissie al menigmaal tot uiting gekomen en ook in de plenaire zitting is dat al gebeurd. Deze Vlaamse Regering heeft natuurlijk ook wel een handje geholpen om het de gemeenten moeilijk te maken, hen het mes op de keel te zetten en hen het water aan de lippen te doen staan. Een paar voorbeelden zijn de afschaffing van de compensatie voor materieel en outillage en het sluiten van de ogen voor de dreigende pensioenbom. (Opmerkingen van minister Liesbeth Homans)
U hebt daarnet Mark Suykens geciteerd. Wel, ik nodig u uit om er eens een van de lokale magazines van de voorbije jaren op na te slaan. Ik heb hier een absoluut niet recent magazine, met de titel ‘Pensioenbom’. Maar daar blijft u ook Oost-Indisch doof voor. Ook de Federale Regering heeft met de taxshift een handje geholpen. (Opmerkingen van minister Liesbeth Homans)
We merken daar dat de lokale besturen met ongelijke wapens moeten strijden, en dat is bijzonder jammer.
Ik ben van oordeel dat gemeenten en steden in de toekomst voor hele grote uitdagingen staan. We mogen dan ook niet blind blijven voor de problemen en uitdagingen die hiermee gepaard gaan. Het gaat zowel over de financiering van de lokale besturen van steden en gemeenten als over hun bestuurskracht. En dan moeten we ook de discussie durven aan te gaan over de – verplichte – fusies van gemeenten.
Dat zal ongetwijfeld op het bord komen van de volgende Vlaamse regering. Ik zou willen oproepen om die discussie op een open manier te voeren, zonder oogkleppen. Zo kunnen we ten volle inzetten op de dienstverlening voor de bevolking, want dat vormt een belangrijk onderdeel van het takenpakket van de lokale besturen. Minister, ik roep nogmaals op om meer middelen te voorzien voor de financiering van de lokale besturen, en om te luisteren naar hun noden en behoeften.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Collega De Loor, ik was het niet eens met al uw argumenten, maar ik ben het wel eens met wat u zei over de bestuurskracht. Dit is natuurlijk een thema dat met de regelmaat van de klok wordt aangekaart. Het is niet de eerste keer dat een burgemeester zich beklaagt over het te lage bedrag dat zijn of haar gemeente krijgt. Anderzijds heb ik nog geen enkele burgemeester gezien die met een concreet voorstel naar voren komt voor een eerlijkere verdeling voor al onze steden en gemeenten. Het enige wat we dan horen is dat men de eigen inkomsten vergelijkt met een grote stad. Men vindt dat dan niet eerlijk, en dan houdt men een pleidooi. Ik vind dat nogal beperkt.
Uiteindelijk heb je twee opties: ofwel ga je het Gemeentefonds drastisch verhogen – het gaat dan over meer dan 3,5 procent, maar dat wil ik nog wel eens zien –, ofwel ga je die criteria effectief aanpassen. Maar dan wil ik wel eens zien welke kritieken er dan gaan komen. Als je met driehonderd burgemeesters moet overeenkomen over een aanpassing, dan zijn het sowieso de grote steden die een deel van de koek moeten afstaan. En het zijn net de steden die met grootstedelijke problemen kampen. Dat lijkt mij dus ook niet meteen de oplossing.
U zei dat we ook naar de bestuurskracht moeten kijken, en daar ben ik het wel helemaal mee eens. Ik heb mij als burgemeester ook beklaagd over het lage bedrag dat ik vanuit het Gemeentefonds naar mijn gemeente zag vloeien. Je kunt dan bij de pakken blijven zitten en je beklag blijven doen, of je kunt kijken wat je bestuurskracht is en wat je concreet kunt doen. En dat hebben we gedaan: je gaat dan op zoek gaan naar mogelijke samenwerkingen of fusies met andere gemeenten. Op dat vlak zitten we op dezelfde lijn, want dat is de toekomst. Via fusies kan een gemeente ervoor zorgen dat ze kunnen functioneren met de middelen die ze hebben. Op dat vlak sta ik aan uw kant.
De heer Dochy heeft het woord.
Minister, collega’s, ik zal natuurlijk nooit de bewoordingen van collega De Padt in de mond nemen. Dat ligt niet in mijn aard, en het is niet mijn stijl. Maar we weten allemaal dat we met een problematische situatie zitten wanneer het gaat over een objectieve verdeling van de middelen van het Gemeentefonds.
Het Gemeentefonds is ontstaan rond 1860, bij de afschaffing van de octrooirechten – de handel tussen de steden. Daar zitten we ver van af. Het fonds werd ondertussen al verschillende keren bijgestuurd, en dit is in elk geval een aangewezen moment om opnieuw een aantal aanpassingen door te voeren.
We naderen het einde van de legislatuur, maar mijn eerste tussenkomst in het Vlaams Parlement ging ook over deze kwestie. U herinnert het zich misschien nog, minister. Ik had het toen over de verdeling van de 3,5 procent die wordt toegevoegd aan het Gemeentefonds – het ging niet over de bestaande zekerheden, de bestaande afspraken ten aanzien van een aantal steden.
Maar het Gemeentefonds is bij uitstek een beleidsinstrument. U zegt terecht dat het niet dient om alleen maar op problemen in te spelen, want daar zijn andere middelen en subsidiestromen voor. Als we vandaag de discussie over de betonstop voeren, dan bedoelen we dat er minder kan gebouwd worden in vooral een aantal niet-stedelijke gebieden. Wanneer dit principe overeind moet worden gehouden, dan is het logisch dat ook dit een belangrijk criterium wordt in het kader van de valorisatie van middelen die de Vlaamse overheid verleent.
Fiscale armoede is vanzelfsprekend ook een belangrijk probleem. Daarmee speel je echt in op een problematiek die leeft in verschillende steden. Het gaat dan niet alleen over de drie of vier grootste steden van Vlaanderen, maar over alle centrumsteden en gemeenten waar een dergelijke problematiek bestaat.
U koppelt natuurlijk graag de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds aan een schaalverandering of schaalvergroting van gemeenten. Maar de voorafnames die nu in het Gemeentefonds staan, zijn per definitie een pleidooi voor schaalvergroting want u gaat ervan uit dat als het inwonersaantal van een gemeente of stad boven de 100.000 of 200.000 stijgt, die gemeente of stad meer middelen vanuit Vlaanderen moet krijgen. Dat is compleet contradictorisch ten opzichte van wat wordt beoogd: een grotere schaal en dus meer efficiëntie. Men gaat er immers in de voorafnames van uit dat hoe groter men wordt, hoe meer men vanuit Vlaanderen moet krijgen. Die voorafname is enkel op inwonersaantal gebaseerd en niet op specifieke problematieken.
Het gaat hier niet over afgunst, zoals sommigen beweren. Het is zeker geen pleidooi voor mijn eigen gemeente want Ledegem is zelfs geen echt landelijke gemeente, wel een kleine gemeente. Als u niet in de mogelijkheid bent om die landelijkheid op een betere manier te valoriseren, dan zullen de doelstellingen die in het kader van het klimaat, de betonstop en dergelijke meer worden vooropgesteld nooit kunnen gerealiseerd worden. Ik denk dat we daar in elk geval aandacht voor moeten hebben.
We zijn inderdaad op het einde van de legislatuur, maar het kan voor de aanwezigen hier een belangrijk engagement zijn om daar in de volgende legislatuur werk van te maken. Mijn pleidooi gaat in de eerste plaats over de objectivering van de criteria, in plaats van de voorafnames louter op basis van het bevolkingsaantal te behouden.
Minister, ik vind persoonlijk ook dat Antwerpen en Gent te veel krijgen, en Brugge te weinig. Brugge is nochtans de mooiste stad.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Ik wil vanuit mijn interesse voor de betonstop en bouwshift en alles wat we in de commissie Leefmilieu besproken hebben, aansluiten bij wat de heer Dochy zegt. Er is toch een consensus aan het groeien om het Gemeentefonds aan te passen zodat dit niet leidt tot perverse effecten voor de open ruimte. Dat is nu het geval. De manier waarop het Gemeentefonds de nadruk legt op het aantal inwoners werkt het behoud van open ruimten tegen.
Wilt u die laatste vraag nog eens herhalen?
Omdat het Gemeentefonds gebaseerd is op het aantal inwoners, stimuleert dit de gemeenten om open ruimten aan te snijden en zo meer inwoners te lokken. Dit spreekt het behoud van open ruimten tegen. Dat is een pervers effect en daarrond is een grote consensus aan het groeien. Voormalig minister Schauvliege heeft een paar maanden geleden de heer Tobback op dat punt nog gelijk gegeven. Ik denk dat er binnen de VVSG ook stemmen opgaan om het Gemeentefonds in het licht van het behoud van de open ruimten en de betonstop te herbekijken.
Als u volgende keer opnieuw aan de onderhandelingstafel zit, en eventueel opnieuw voor de post van minister van Binnenlands Bestuur kandideert, zult u dan met de nieuwe minister van Leefmilieu samenzitten om het Gemeentefonds in het kader van de betonstop, die nu in zijn totaliteit naar de volgende regering wordt overgeheveld, te bekijken?
Minister Homans heeft het woord.
Om met de laatste interessante vraag of suggestie van mevrouw Pira te beginnen: wij zijn hier niet de onderhandelingen over de volgende regering aan het voeren. Als u zegt dat er in de commissie Leefmilieu een consensus aan het ontstaan is om de open ruimte meer te laten doorwegen als criterium, dan is dat het eerste dat ik daarvan hoor.
Collega's, wat ik altijd jammer vind in dit debat – ik kan er niets aan doen, het speelt in dezen in mijn nadeel – is dat ik van de stad Antwerpen kom en een aantal mensen, niet alleen in deze commissie maar overal in Vlaanderen, zich blindstaren op de bedragen die Antwerpen, Gent en bij uitbreiding de andere elf centrumsteden krijgen. Voor alle duidelijkheid, men heeft het altijd over Antwerpen, maar Gent krijgt procentueel per inwoner meer dan de stad Antwerpen. Dit even terzijde.
Collega's, ik heb ook altijd gezegd dat die steden, en bij uitbreiding alle centrumsteden, altijd te maken hebben met heel specifieke problematieken en heel specifieke uitdagingen en dat het heel gemakkelijk is om vanuit de gemeenten – ik viseer niemand –, bijvoorbeeld uit Riemst, te zeggen dat men meer wil krijgen uit het Gemeentefonds om mensen met een leefloon op te vangen en meer sociale huisvesting te creëren. Ik wil alleen maar even duidelijk maken dat dit debat heel moeilijk is. Wat collega Sminate heeft gezegd, is waar en is eigenlijk wat ik ook heb gezegd. Het debat mag en moet gevoerd worden. Ik heb dat ook gezegd in mijn initiële antwoord. Maar daarover moet worden onderhandeld door de partijen die na 26 mei aan tafel zitten. Collega De Loor, het zal u misschien verbazen maar ik ben het eens met u – dat ik het eens ben met collega Sminate zal u minder verbazen – dat die discussie het best gebeurt op basis van en rekening houdend met de bestuurskracht.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik wil er misschien nog aan toevoegen dat ik 100 procent begrip heb voor de bekommernissen en de eisen van de burgemeesters van Denderleeuw, Ninove en Geraardsbergen. Ik hoop dat de nieuwe Vlaamse Regering wel de moed en de durf aan de dag zal leggen om de financiering van de gemeenten au sérieux te nemen. Want die steden en gemeenten staan voor grote uitdagingen, niet het minst voor de financiering en de bestuurskracht, waar verschillende keren naar verwezen is. We mogen daar niet blind voor blijven. We mogen de trein naar de toekomst echt niet missen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.