Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Sanctorum heeft het woord.
Minister, collega’s, de jacht kent hevige voor- en tegenstanders. Ik denk dat in deze commissie zowel hevige voor- als hevige tegenstanders zetelen. We mogen toch wel erkennen dat er een gemeenschappelijke strijd bestaat bij die voor- en tegenstanders. Die gemeenschappelijk strijd is die tegen stroperij.
Tijdens een hoorzitting eerder dit jaar bleek al dat het een gemeenschappelijke strijd is, want zowel de verenigingen als Natuurpunt en Vogelbescherming Vlaanderen als de Hubertus Vereniging Vlaanderen (HVV) stelden dat de stroperij voor hen een groot probleem vormt. Natuurlijk doen ze dat elk vanuit hun eigen perspectief, maar ze erkennen het allebei als een groot probleem. Ze stelden ook dat de beschikbare cijfers over stroperij vanuit het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) als het topje van de ijsberg worden beschouwd.
Daarbij is het wel frustrerend dat als het een gemeenschappelijke strijd is, die strijd tegen stroperij toch niet zo succesvol verloopt als we eigenlijk graag zouden willen. Zo blijkt uit reacties en aanwijzingen vanuit het veld – het veld dat we soms letterlijk mogen nemen. Dat is natuurlijk jammer, want iedereen is het eens over een aanpak en toch verloopt die strijd bijzonder moeizaam.
Ik erken wel, minister, en dat bleek ook uit de hoorzitting, dat de problematiek eigenlijk altijd complexer wordt. Het gaat niet meer over een eenmalige illegale vangst van een dier of een bestrijding van een dier op illegale wijze of met een illegale methode. Het wordt complexer, het wordt grootschaliger. Denk aan bendes uit Oost-Europa die op grote schaal een heel terrein leegschieten. Of denk aan de ‘hare coursing’, die van over het Kanaal komt overgewaaid.
Minister, dat neemt niet weg dat er steeds de weerkerende kritiek wordt geuit, ook via de media en zowel vanuit natuurbescherming als de jagersvereniging, dat de handhaving beperkt is. Er wordt vooral naar de onderbemande Natuurinspectie gekeken. Daardoor ontstaat een situatie van straffeloosheid, zo luidt de kritiek. Welke maatregelen wilt u treffen om stroperij in de toekomst toch effectiever aan te pakken?
Er wordt ook vaak gesteld dat meldingen van stroperij gewoonweg geen gevolg krijgen, zelfs geen antwoord aan de melder. Klopt dat met de bevindingen vanuit Natuurinspectie, die u ongetwijfeld intussen hebt gekregen?
Stroperij kent geen eenduidige definitie in de wetgeving. Een eenduidige definitie zal natuurlijk niet zaligmakend zijn, maar kan wel helpen Denkt u daar ook zo over, zodat op die manier tenminste een effectiever antistroperijbeleid op de sporen kan worden gezet?
Er is het charter om het gebruik van verboden gifstoffen te stoppen. Dat was zeker een positief initiatief. Zijn er intussen resultaten zichtbaar sinds de ondertekening, in het bijzonder wat het gebruik van vergif betreft ten aanzien van jachtconcurrenten?
Kan het Jachtfonds, dat nog niet zolang geleden werd opgericht, een rol spelen in de aanpak van stroperij?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Sanctorum, de Natuurinspectie is al een tijd geleden met het project Programmatisch Handhaven gestart, waarbij ze heel doelmatig en heel risicogericht te werk gaat.
In een eerste stap heeft zij een uitgebreide risico-inschatting gemaakt van de potentiële schade die schendingen van natuurregels kunnen veroorzaken. Daaruit is gebleken dat de hoogste handhavingsprioriteiten zich situeren bij de aanpak van het beschadigen of vernielen van habitats of leefgebieden van beschermde soorten. Dergelijke delicten hebben uiteindelijk de grootste impact op populaties van wild of beschermde diersoorten. Zonder voldoende of kwalitatieve leefgebieden komen er immers geen populaties van die soorten voor.
Voor de jachtregelgeving heeft de situatie van jagen, het bestrijden van wild met verboden middelen, vooral de niet-selectieve vangstmiddelen zoals klemmen en stroppen, een betekenisvolle impact. Daar ligt dus ook de focus op.
Het handhaven van georganiseerde stroperij is inderdaad geen evidentie, melden de diensten. De enige doelmatige manier van werken is een vaststelling op heterdaad. Dat is natuurlijk niet zo evident. Wat is een risicovolle periode? Bijvoorbeeld voor klein wild zijn dat de weken die voorafgaan aan de opening van de jacht, omdat stropers dan nog net hun afzetmarkt kunnen vinden. Restaurants en handelaars kunnen wild slechts tijdens de openingstijden van de jacht verhandelen.
Om de pakkans te verhogen, is het van belang om goede analyses te maken van meldingen. Waar, wanneer, en wat komt er terug? Dan worden er ook acties aan gekoppeld, als men ziet waar er gevoelige gebieden zijn. En dan gebeuren er ook gecoördineerde acties.
In het handhavingsplan, dat loopt van 2017 tot 2019, zijn in elke inspectieregio drie georganiseerde jachtacties per jaar voorzien. Georganiseerde acties zijn doelmatiger dan gewoon blind rondlopen, waarbij de kans om iets aan te treffen niet groot is.
Men meldt mij dat er één nadeel is, namelijk dat het ambtsgebied van een veldwachter vaak beperkt is, omdat er bijvoorbeeld maar één jachtgroep is aangesteld. Een uitbreiding van hun ambtsgebied, samen met een betere vorming, zou volgens mij ook wel perspectief kunnen bieden.
Mijn diensten ontkennen dat er geen gevolg zou worden gegeven aan meldingen. Er zijn wel weinig concrete en bruikbare meldingen rond stroperij. Aan een aantal meldingen wordt geen gevolg gegeven, zegt men hier. Maar vaak is de reden daarvoor dat het om heel vage meldingen gaat, bijvoorbeeld ‘Er is vorige nacht geschoten’. Je kunt dat registreren, je kunt gaan kijken, maar dat is niet altijd evident. Zo was het recent ook het geval voor een gemelde stroperij in de Damvallei. De Natuurinspectie is meteen na de melding ter plaatse gegaan. Er zijn vaststellingen gedaan en er is meegedeeld dat de Natuurinspectie op basis van de voorliggende feiten nog niet veel kan doen. Er moet ook benadrukt worden, zegt men mij, dat de Natuurinspectie geen interventiedienst is zoals de politie. Ze kunnen wel versterking vragen van de politie, en dat gebeurt ook wel.
Een duidelijkere definiëring zal volgens ons geen soelaas bieden. De pakkans vergroten natuurlijk wel. Je kunt dit op verschillende manieren doen: door de meldingen te verbeteren, en ook door een grondige analyse te maken van de patronen die naar voren komen uit deze meldingen.
Politiediensten zijn vaak minder vertrouwd met deze materie. Ze kunnen wel een interventie doen, zoals ik daarnet zei. Stropers op jachtwild zijn gewapend. Een interventie is dus nooit zonder gevaar. Het inzetten van bijzondere veldwachters en een betere samenwerking tussen de Natuurinspectie, de politie en de bijzondere veldwachters zullen noodzakelijk zijn. Ik denk dat het ook een goed idee is om daar gezamenlijk vorming te organiseren, ook vanuit de kennis van de natuur.
Het is te vroeg om zinvolle cijfers over de gifstoffen te hebben. Die gifstoffen worden traditioneel het meeste gelegd in de late winter en het vroege voorjaar. We denken pas na deze winter een eerste analyse te kunnen maken.
Op dit moment zijn er veel bijzondere veldwachters aangesteld, specifiek voor het handhaven van de jachtgebieden. Het Jachtfonds kan ook ingezet worden om de organisatie van de bijzondere veldwachters te versterken, om in een betere opleiding te voorzien en om de samenwerking met politie en Natuurinspectie te verbeteren. Ik wil hiervan nog meer werk maken.
Het is dus geen gemakkelijke problematiek. Het is niet dat er geen prioriteit aan gegeven wordt, maar het is niet altijd evident om op het juiste moment op de juiste plaats te zijn.
De heer Sanctorum-Vandevoorde heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Een aantal aspecten die u aankaart, kwamen natuurlijk ook terug in de reactie van het Agentschap voor Natuur en Bos tijdens de hoorzitting. Het is niet realistisch om daarin in de laatste zes maanden van deze legislatuur nog een grote wijziging aan te brengen. U verwees zelf naar het volgende regeerakkoord. Ik denk dat daarin naar stroperij een verhoogde aandacht moet uitgaan. Ik zou de fracties in deze commissie willen oproepen om daar extra aandacht voor te hebben. Ik besef dat besparen op personeel met de bedoeling om de effectiviteit te verhogen zijn grenzen kent. Op een gegeven moment moet het werk gewoon gebeuren. We zijn in een fase terechtgekomen waar die effectiviteit eigenlijk niet meer toeneemt, maar eerder afneemt. De statistieken die tijdens de hoorzitting werden gepresenteerd, versterken die boodschap.
Er ontstaat natuurlijk een effect van straffeloosheid, zeker als het probleem altijd maar complexer wordt en de schaal toeneemt. Op den duur wordt het niet alleen voor de dieren dramatisch, maar ook voor de betrokkenen. Ik hoor dat ook vanuit het veld. U zult ook wel de reacties krijgen dat het zowel voor natuurinspecteurs als boswachters en mensen van natuurverenigingen op den duur gevaarlijk wordt om zich daarmee bezig te houden. Als daar mensen rondlopen met grof geschut, zelfs met illegale wapens, is dat natuurlijk geen veilige situatie.
Ik denk eerlijk gezegd dat dit ook de drempel verhoogt om melding te maken van inbreuken waardoor de situatie schijnbaar minder problematisch is.
Ik heb mijn licht opgestoken bij natuurverenigingen en de Hubertus Vereniging Vlaanderen (HVV) en bij presentaties die tijdens de hoorzitting zijn gegeven. Daaruit blijkt dat een aantal aspecten steeds terugkeren om toch te voorzien in een betere aanpak van de stroperij. Zo verwees HVV naar de vroegere dienst Leefmilieu van de federale gerechtelijke politie, maar dat is natuurlijk niet uw rechtstreekse bevoegdheid. Ik begrijp dat vanaf 2015 door een besparingsoperatie veel kennis en expertise is afgevloeid en dat men zich daar alleen nog bezighoudt met afvalzwendel, net wanneer de criminalisering van de stroperij toeneemt. Het zou volgens mij dan ook een meerwaarde zijn om die tak van de federale politie nieuw leven in te blazen.
Ik hoor ook van onder andere de natuurverenigingen dat dit tot gevaarlijke situaties begint te leiden. Mensen willen toch optreden tegen signalen van stroperij en worden door de Natuurinspectie, als gevolg van die onderbemanning, aangemoedigd om foto’s te maken en stropers op heterdaad te betrappen, waardoor de facto een onveilige situatie bestaat voor die vrijwilligers.
Minister, ik ben blij dat u erkende dat er bij de politie wel wat meer kennis en vorming zou mogen zijn over dit thema omdat het bij voorbaat de politie is die moet optreden. Ook de rol van de bijzondere veldwachters zou moeten worden versterkt. Ik ben blij dat ik die aspecten heb gehoord in uw antwoord.
Kortom, er ligt nog wel wat werk op de tafel wat de stroperij betreft. Ik hoop dat daar tijdens de volgende legislatuur nog meer aandacht naartoe gaat.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Minister, we hebben het in het verleden al meermaals gehad over de complexiteit van de stroperij, wat onder meer aanleiding heeft gegeven tot een hoorzitting in april. De vraag van de heer Sanctorum toont aan dat er sindsdien nog niets veranderd is. Het overzicht dat u geeft, komt ook grotendeels overeen met informatie die in april is gegeven tijdens de hoorzitting, en in een eerdere vraag om uitleg eind januari. We zullen dan ook een tandje bij moeten steken. Er is nood aan verdere vorming, samenwerking, opleiding en bewustmaking, maar wanneer we dat niet kunnen concretiseren en als we daardoor niet tot een grotere slagkracht komen op het terrein, dan schieten we daar niet veel mee op. Ik ondersteun dan ook elke vorm van samenwerking die daartoe kan leiden, en dan denk ik onder andere aan de politie, omdat die wel degelijk een interventiemacht is. We moeten gaan naar grootschalige acties zoals die ook op tijd en stond worden opgezet tegen rondtrekkende dievenbendes, waarbij verschillende federale en gewestelijke diensten heel doelgericht samenwerken. Dat moet ook hier mogelijk zijn.
Minister, ik wil u in de marge even herinneren aan een toezegging die u hebt gedaan op 30 januari in verband met processen-verbaal die vervolgens worden geseponeerd. Dat is een klacht die we vaak horen. De zeldzame gevallen dat het tot een pv komt dat wordt overgemaakt aan het gerecht, wordt vaak tot seponering overgegaan. U gaf toen aan dat u wilde nakijken of daar cijfers over beschikbaar zijn omdat u daar zo uit het hoofd – alle begrip daarvoor – geen zicht op had, maar voor zover ik goed geïnformeerd ben, is die informatie ons nog niet bezorgd. Het zou fijn zijn indien dat alsnog zou kunnen gebeuren.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer De Bruyn, de informatie is opgevraagd maar we hebben ze niet gekregen. Ik zal het nog eens nagaan in de hoop dat we ze kunnen krijgen en overmaken.
Mijnheer Sanctorum, het is mijn overtuiging dat natuurinspectie de corebusiness is van het Agentschap voor Natuur en Bos. Het ANB zou daar meer aandacht en prioriteit aan moeten geven. Zij moeten daar intern meer mankracht voor inzetten dan voor een aantal andere aspecten. Ik heb dat meegedeeld aan de administrateur-generaal omdat ik ervan overtuigd ben dat dit echt een kerntaak is van het ANB, waar nog veel meer tijd, energie en man- en vrouwkracht voor moeten worden ingezet. Maar dat is een interne bevoegdheid van het agentschap.
De vraag om uitleg is afgehandeld.