Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, binnen het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen bestaat er het recht op leerlingenvervoer, dat elke leerling toelaat naar de dichtstbijzijnde school te gaan met het gepaste type van opleidingsaanbod van het net naar eigen keuze. Het huidige systeem wordt echter algemeen als verouderd beschouwd. We zien verschillende problemen, zoals lange reistijden en moeilijkheden bij de praktische organisatie, zowel voor ouders als voor scholen. Er werden reeds beleidsvoorstellen op korte termijn geformuleerd die slechts een beperkte verbetering konden realiseren. Daarom heeft de regering op 17 juli 2015 een conceptnota goedgekeurd om een meer structurele oplossing voor het leerlingenvervoer te vinden.
Deze conceptnota legt de nadruk op een nieuwe werkwijze voor de toekenning van leerlingenvervoer aan leerlingen van het buitengewoon onderwijs, met een belangrijke klemtoon op het lokale overleg. Belangrijk daarbij is ook de decentralisatie van de organisatie van het leerlingenvervoer in Vlaanderen.
Daarvoor zou worden gewerkt met zorggebieden, waarbij binnen afgebakende gebieden het leerlingenvervoer autonoom en lokaal georganiseerd zou kunnen worden.
Het nieuwe model voor leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs (buo) wordt getest binnen twee pilootprojecten om op beperkte schaal te gaan kijken welke impact die mogelijke hervorming heeft en te kijken waar bijsturingen nodig zijn. Deze projecten worden geëvalueerd in functie van het upscalen naar een implementatie in heel Vlaanderen. In die zin staan we voor een belangrijke datum want op 23 december besliste de Vlaamse Regering dat er op 30 juni 2018 een deadline is aangezien het besluit afloopt, maar dit moet desgevallend met een jaar verlengd worden.
Verschillende pijlers werden ontwikkeld bij de uitrol van de pilootprojecten, zoals een verkeerskundige invalshoek, een organisatorische invalshoek en een onderwijskundige invalshoek. Voor elk van de pijlers, alsook de combinatie van de verschillende pijlers, moeten deze pilootprojecten duidelijkheid bieden over de invloed ervan op alternatieve vervoersmodi voor de betrokken leerlingen.
Daarnaast is het evident dat er rekening moet worden gehouden met de financiële middelen, zowel persoonlijke als infrastructurele middelen, voor de financiering van heel het plaatje op het lokale niveau.
Binnen de pilootprojecten worden verschillende alternatieven als vervoersmodi naar voren geschoven. Het gaat over het organiseren van een fiets- en wandelpool waarbij leerlingen samen naar school komen via een vaste route waar gevaarlijke punten worden aangeleerd door middel van foto’s, het gebruik maken van technologieën om de zelfstandig- en zelfredzaamheid van de leerlingen te verbeteren, via een app bijvoorbeeld, het aanleren van gebruikmaken van openbaar vervoer, een schoolpool om ouders in contact te brengen voor carpoolen, en pas als laatste oplossing het vandaag vooral gekende collectief georganiseerd busvervoer.
Voor de beslissing over welke leerling het best gebruik kan maken van welk vervoermiddel, zal worden gekeken naar de effectieve zorgnood, de mogelijke alternatieven, het vervoer naar scholen voor gewoon onderwijs en de thuiscontext.
Daarnaast is er ook een rol weggelegd voor buitenschoolse opvang die parallel moet bekeken worden met de alternatieve vervoersmodi en pijlers die ik daarnet vermeldde.
Minister, mijn eerste vraag vertrekt vanuit het gegeven dat de groep leerlingen die vandaag gebruik maakt van het busvervoer, enorm divers is en dus ook een uiteenlopende zorgvraag heeft. In hoeverre de voorgestelde alternatieven mogelijk zijn voor een deel van de groep, zal moeten blijken uit de pilootprojecten. Maar volgend uit het feit dat er gedecentraliseerd gewerkt zal worden met zorggebieden, zijn de toekenningsvoorwaarden niet echt transparant. Ik had graag wat toelichting gehad over hoe men daar in de praktijk mee zal omgaan.
Ten aanzien van de financiële haalbaarheid is het niet duidelijk op welke manier er kan worden gerekend op steun van de overheid. Kunnen leerlingen die beschikken over een persoonlijkeassistentiebudget (PAB), hun budget bijvoorbeeld besteden aan het betalen van busvervoer? Welke invloed heeft dit dan op de reeds aangehaalde lokale toekenningsmogelijkheden?
De vorming van zorggebieden om het vervoer te organiseren is een noodzakelijke voorwaarde binnen de conceptnota, maar wordt daar de opdeling in zorggebieden en het aanbod buitengewoon onderwijs congruent gemaakt? Hoe wordt dat op elkaar afgestemd? Je hebt zorggebieden en zorgvragen, maar er is uiteraard ook het aanbod.
Het initiatief voor het nieuwe concept ligt bij de ministers van Onderwijs en van Mobiliteit. Evident zijn er raakvlakken met het welzijnsbeleid. Op welke manier participeert u aan de totstandkoming van het nieuwe concept?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, het zijn mijn collega’s, de minister bevoegd voor het onderwijs en de vorming en de minister bevoegd voor de mobiliteit, die op basis van de conceptnota twee pilootprojecten zijn gestart, namelijk Leuven en Roeselare-Hooglede-Izegem-Ingelmunster. Een van de uitgangspunten van de conceptnota is decentralisatie: het is binnen de pilootprojecten zelf dat de toekenningsvoorwaarden worden bepaald. Uiteraard is dit geen voorafname op latere regelgeving, aangezien het hier duidelijk om proefprojecten gaat. Blijkens de info waarover ik beschik, verschillen deze voorwaarden enigszins voor het pilootproject in Leuven versus dat in de regio Roeselare. De evaluatie van deze proefprojecten zal meer info verschaffen over de richting die de latere regelgeving zal moeten en kunnen uitgaan. Dat de toekenningsvoorwaarden verschillend zijn, heeft het voordeel dat hieruit kan worden geleerd en de juiste conclusies kunnen worden getrokken voor latere regelgeving en uitrol over Vlaanderen.
Volgens de huidige toepassingsmodaliteiten voor de inzetbaarheid van een PAB, kan een PAB ook ingezet worden voor verplaatsingen naar school. Het betreft dan wel individuele verplaatsingen, al dan niet met een vervoersmaatschappij. Het collectief busvervoer kan niet worden betaald met het PAB. Men kan het PAB wel combineren met subsidies die men krijgt voor het vervoer.
Het is de bedoeling dat er maximaal wordt afgestemd tussen de zorggebieden en de vervoersregio’s. Volgens de conceptnota Basisbereikbaarheid van collega Weyts wordt het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs ingedeeld bij het vervoer op maat, dat wil zeggen de onderste laag van het hiërarchisch model basisbereikbaarheid.
Een afgevaardigde van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) werd tot januari 2018 uitgenodigd op de zogenaamde klankbordgroep ter opvolging van beide pilootprojecten. Daarnaast vindt er zeswekelijks bilateraal overleg plaats tussen Onderwijs en Welzijn over dossiers van gemeenschappelijk belang en nemen we deel aan de stuurgroep leerlingenvervoer van Onderwijs.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Het is een compact antwoord op mijn vragen. Minister, dat neemt natuurlijk niet weg dat de impact van dit gegeven niet te onderschatten is voor deze doelgroep. In heel extreme termen zou je het kunnen opvatten als een belangrijke voorwaarde om überhaupt toegang tot onderwijs te hebben. Voor sommige jongeren is dit noodzakelijk om onderwijs te kunnen volgen.
En bovendien, bij degenen die er dan van gebruikmaken, is de kwaliteit van dagbesteding heel erg gelieerd naar de tijdsbesteding vandaag. De spanning die het soms met zich meebrengt om echt heel lang op het collectief vervoer te zitten, heeft zijn impact op de thuisomgeving. Als je, aan de andere kant, gewoon zou zeggen: ‘We houden onze handen ervan af en we geven ze een app om in het verkeer te gaan’, denk ik dat je problemen krijgt die nog veel groter zijn dan de problemen die je hebt op het gebied van verkeersveiligheid voor de reguliere populatie. Minister, zult u, als minister van Welzijn en verantwoordelijk voor deze doelgroep, op een aantal aspecten van zeer nabij toezien?
Ik heb een bijkomende vraag naar de modaliteiten rond het persoonlijkeassistentiebudget (PAB). U zegt dat het collectieve vervoer eigenlijk uit de boot valt. Ik begrijp dat vanuit de context van dubbele subsidiëring. Maar er worden heel wat andere, meer floue zaken naar voren geschoven. En de vraag is dan: komen die in aanmerking? Bent u bereid om er eens met de loep op te zitten, in de mate dat men aan de ene kant wel dubbele subsidiëring vermijdt, maar dat aan de andere kant de bestedingsmogelijkheden aangepast zijn aan die mogelijk nieuwe realiteit? Dat is de eerste vraag. En de tweede vraag is: wordt – of overweegt u dat – bij het bepalen van een budget en vooral dan de budgethoogte, deze nood – want het is een zorgvraag die as such geformuleerd wordt – ook meegenomen, zowel in het bepalen van urgentie als van het budget aan zich? Want als je zegt: ‘We bouwen het collectieve af, we duwen meer naar het individuele’, zal de vraag daar toenemen. Maar dat betekent ook dat je bij een vast, gesloten budget eigenlijk minder andere bestedingen hebt voor een dienst die vandaag al wordt aangeboden, of in ruil voor een dienst die vandaag wordt aangeboden.
Minister, ik vind het raar dat ik nergens in uw antwoord de link heb gehoord naar de multifunctionele centra (MFC’s), die volgens mij toch ook wel betrokken zijn en kunnen zijn in de organisatie van dit vervoer, aangezien minstens een deel van hun populatie en omgekeerd pendelt tussen voorzieningen.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit graag aan, omdat ik het proefproject in Roeselare heel goed ken. Misschien kan ik daar nog wat meer uitleg over geven. Ik weet dat dit zeer goed loopt, dat er een grote en belangrijke link is met alle scholen, dus ook met de MFC’s. Er is daarbij heel geregeld overleg. Ik kan u enkel zeggen dat tot nu toe het proefproject in Roeselare zeker overal in de regio mag worden uitgerold. Ouders zijn er heel tevreden over. De tijd dat kinderen op de bus moeten zitten, wordt bekeken in functie van de noodzaak en de mogelijkheden die het kind heeft. Ik hoop dat dit collectief vervoer zoals het nu gebeurt, met de scholen, met het overleg met de lokale overheid om alles geregeld te krijgen, zeker een succesverhaal is.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Het is belangrijk om even af te wachten wat die resultaten van die pilootprojecten precies zijn. Ze lopen nog, ze kunnen mogelijk nog worden verlengd. Het lijkt me belangrijk om dat even af te wachten.
Wat mij ook belangrijk lijkt, is vooral dat die kinderen een school kunnen kiezen naar hun keuze. Maar dat lijkt mij eerder een onderwijsvraagstuk dan een welzijnsvraagstuk. Ze moeten een school kunnen kiezen waar zij de juiste zorg op maat krijgen. Wat nu het probleem is, is dat zij enkel een bijdrage krijgen voor vervoer naar de dichtstbijzijnde school. Dus als daar niet de juiste opleiding of de juiste zorg is, moeten ze naar een andere school en moeten ze daarvoor zelf in vervoer voorzien. En als ze eventueel niet naar school kunnen en dus naar een MFC gaan, en dat dichtstbijzijnde MFC is volzet, dan moeten zij naar een ander MFC gaan. Dan moeten de ouders bijvoorbeeld zelf voor het vervoer zorgen en dat zelf betalen. En dat is natuurlijk een grote kost.
Maar als ik het goed heb begrepen, wordt in een pilootproject bekeken of die piste waarbij enkel een bijdrage wordt gegeven voor de dichtstbijzijnde school, kan worden verlaten. Dat lijkt me positief. Voor ons is het belangrijkste dat het kind kan gaan waar hij of zij wil gaan en waar de grootste zorg op maat wordt geboden. In dat opzicht is het belangrijk om nog even af te wachten wat die pilootprojecten met zich mee zullen brengen en of er daaruit verdere conclusies kunnen worden getrokken.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik wil graag aansluiten bij die laatste opmerking. Ik ben absoluut geen specialist in het vervoersbeleid, laat staan in het nieuwe vervoersbeleid. Maar in de logica van het concept, heb je een laag, waarbij je op het niveau van de lokale gemeenschap gaat kijken welke opportuniteiten en mogelijkheden er zijn. En het komt mij wel voor dat wat er bestaat binnen de MFC’s en andere, natuurlijk ook een element is van een opportuniteit om de bereikbaarheid te verbeteren. Ik ga er dus van uit dat die proefprojecten op dat vlak duidelijk zullen maken op welke manier verplaatsingen naar dagcentra en naar school, op die manier in een nieuwe constellatie kunnen worden gebracht. A priori ben ik eerder geneigd om te zeggen dat ik dat met enig gunstig vooroordeel benader. Want het is toch genoegzaam bekend dat we veel materiaal hebben dat voor een deel van de dag stilstaat en niet wordt gebruikt. Mocht je daarvan een dynamisch geheel kunnen maken, is dat misschien inderdaad een opportuniteit. In die zin denk ik dat we er zeker belang bij hebben om dat te bekijken en daaruit te leren.
De vraag over de inschaling en het PAB is me niet zo heel duidelijk, want ik ga er natuurlijk wel van uit dat een inschalingssysteem betekent dat er geprobeerd wordt om in te schalen aan de hand van objectieve criteria in functie van de zorgzwaarte. Dat mechanisme moet gebruikt worden in en toepasbaar zijn op alle situaties. In de mate dat in het inschalingssysteem mobiliteit en de mogelijkheid om zich te verplaatsen een onderdeel zijn, worden ze mee verrekend. Ik heb nu echt niet het pasklare antwoord om te zeggen tot welke budgetcategorieën dit leidt in de inschalingssystemen. Ik kan u dat echt niet uit het hoofd zeggen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik vind dat laatste nochtans heel belangrijk. Ik ben begonnen met te zeggen dat collectief vervoer een van de voorwaarden is om te kunnen spreken van participatie. Als je daar stappen voorwaarts kunt zetten, graag, maar laat ons ook wel kijken naar de voorwaarden die daarbij horen. Een daarvan is dat je niet kunt interen op het budget door vandaag iets dat collectief bestaat om te vormen en vervolgens de rekening individueel voor te leggen, want dat heeft zijn effect op andere budgetbestedingen op het gebied van zorg. U zegt onwetend te zijn over in hoeverre dit meespeelt, maar ik vraag daar toch absoluut aandacht voor op het moment dat er lessen worden getrokken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.