Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over minderjarige plegers van seksueel misbruik
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, vorige week konden we het antwoord lezen op een parlementaire vraag aan federaal minister van Justitie Geens met cijfers uit de jaarlijkse statistieken van de jeugdparketten. Daaruit blijkt dat in de periode 2010-2015 jaarlijks gemiddeld bijna 1800 minderjarigen betrokken waren bij feiten van ‘verkrachting en aanranding’. Het gaat vanzelfsprekend over heel België. Dat is maar liefst vijf per dag. In ongeveer twee derde van de gevallen gaat het zelfs om jongeren onder de 16 jaar.
Natuurlijk is hierbij enige nuance geboden. Zo gaan, aldus minister Geens, de cijfers over verdachten en niet noodzakelijk over daders van feiten. Ook wordt gedrag dat grenzen overschrijdt, steeds minder onder de mat geveegd maar daadwerkelijk aangegeven. Ook dat is een nuance.
Desalniettemin liggen de cijfers hoog en lijkt er duidelijk een probleem te zijn in verband met grensoverschrijdend seksueel gedrag bij minderjarigen. Hoewel het spreken over seks geen taboe meer zou mogen zijn, lijkt dit voor minderjarigen niet tot gevolg te hebben dat er minder grensoverschrijdende gedragingen gesteld worden.
Wanneer we over grensoverschrijdend gedrag bij minderjarigen spreken, is onze eerste reflex vaak niet om te denken aan een dader van ongeveer dezelfde leeftijd. Vaak wordt gedacht aan geweldplegers die een zekere verantwoordelijkheid hebben over de minderjarige, er een vertrouwensrelatie mee hebben of er gezag over uitoefenen. Deze cijfers tonen echter aan dat er zowel op het preventieve vlak als op het curatieve vlak aandacht moet gaan naar jonge daders.
In januari 2016 verenigden de Vlaamse ministers zich in de strijd tegen pesten en andere vormen van geweld op minderjarigen, en dit in een beleidsdomeinoverschrijdende aanpak en in doelgerichte samenwerkingen tussen de beleidsdomeinen Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Onderwijs en Jeugd. Er werd een werkgroep Integriteit opgericht die acties en maatregelen opvolgt, evalueert en desgewenst bijstuurt met het oog op maximale afstemming en expertisedeling. Concreet wordt ook ingezet op een aantal versterkende acties, waaronder het opzetten en ontsluiten van wetenschappelijk onderzoek naar verschillende vormen van geweld.
Ik heb hierover volgende vragen. In hoeverre is geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag door minderjarigen een specifiek werkpunt binnen de werkgroep Integriteit? Hoe richten preventie- en sensibiliseringscampagnes zich ook naar minderjarige daders? Is een versterking ter zake nodig? Welke specifieke programma’s bestaan er om minderjarige daders te begeleiden en herval te voorkomen? De gegevens uit het antwoord van minister Geens zijn federale cijfers. Hebt u een zicht op het aantal minderjarige daders in zaken omtrent seksueel grensoverschrijdend gedrag in Vlaanderen? Zet de stijging van deze cijfers bij de parketten zich ook door in de verschillende vormen van slachtofferzorg?
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik heb een gelijkaardige vraag die voortgaat op een artikel dat vorige week op de voorpagina van De Morgen is verschenen, met als titel ‘Jaarlijks 1800 minderjarigen verdacht van seksueel misbruik’. De cijfers zijn afkomstig uit de statistieken van de jeugdparketten, die werden opgevraagd door Kamerlid Barbara Pas. Ik vond daar een aantal opvallende cijfers in, omdat ze niet stroken met de statistieken van Kind en Gezin. Als we daarnaar kijken, dan blijkt dat in 2016 ‘slechts’ 337 meldingen zijn binnengekomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat is een groot verschil met 1800.
Kinderpsychiater Peter Adriaenssens geeft aan dat de cijfers een bezorgdheid binnen de jeugdzorg weergeven. Er is een toename van het seksueel grensoverschrijdend gedrag van jongeren naar jongeren toe. Het is een definitie die het volledige spectrum van grensoverschrijdend gedrag behelst en niet enkel verkrachting en aanranding. Adriaenssens merkt op dat bij heel wat jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen, ook ander delinquent gedrag voorkomt, zoals drugsfeiten of diefstal.
Minister, mijn vragen aan u zijn eenvoudig zoals steeds. Hoe verklaart u de enorme verschillen in statistieken tussen de jeugdparketten enerzijds en de statistieken van Kind en Gezin anderzijds? Hoe kunt u zorgen voor een betere gegevensdeling tussen beide administraties, dat de cijfers toch een beetje op elkaar worden afgestemd of tenminste dat wordt uitgezocht waar het verschil zit? In de commissievergadering van 1 maart 2016 hebben we hier al uitvoerig over gepraat. Toen gaf u een heel uitvoerige uiteenzetting over het voornamelijk preventieve hulpaanbod betreffende seksueel grensoverschrijdend gedrag. Neemt u een aantal specifieke aandachtspunten mee wanneer er een nieuw decreet met het nieuwe jeugddelinquentierecht aankomt?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, er zijn een aantal vragen naar aanleiding van recente cijfers inzake seksueel misbruik door en van minderjarigen. De vragen focussen zowel op de aanpak, zowel preventief als reactief, naar minderjarige daders en slachtoffers van seksueel misbruik, als naar de cijfers. Laat me toe eerst in te gaan op de vele facetten van de aanpak van de problematiek, zowel naar daders, potentiële daders en slachtoffers.
Het Vlaams actieplan ter bevordering en bescherming van de fysieke, psychische en seksuele integriteit van de minderjarige in de jeugdhulp en de kinderopvang, het onderwijs, de jeugd- en de sportsector bevat maatregelen en acties gericht op het gepast omgaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag en het aanbieden van gepaste ondersteuning en hulp aan minderjarige slachtoffers en daders van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik. De monitoring van maatregelen en acties die ressorteren onder dit actieplan gebeurt door de werkgroep integriteit. Dit actieplan ligt ook volledig in lijn met de Kadernota Integrale Veiligheid en het Nationaal Veiligheidsplan, waarbinnen, zoals ik recent heb toegelicht, de rol van het online mediagebruik als facilitator een belangrijk aandachtspunt is.
In het kader van het gepast omgaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt binnen alle beleidsdomeinen permanent ingezet op vorming rond het vlaggensysteem en het Raamwerk Seksualiteit en Beleid. In de sportversie van het vlaggensysteem ‘Sport met grenzen’ werden ook de gevaren van sociale media verwerkt. Jong & Van Zin organiseert vorming om vrijwilligers en professionals bewust te leren omgaan met seksueel getinte situaties in een jeugdwerkcontext. Het vlaggensysteem ‘(N)Iets mis mee?! Omgaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag in het jeugdwerk’ werd geactualiseerd. Ook de onderwijssector maakte een eigen vlaggensysteem.
Het is essentieel dat in elk beleidsdomein werk wordt gemaakt van een kwaliteitsvolle, integrale en kindvriendelijke aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag die drempelverlagend werkt en waarbij zoveel mogelijk actoren worden betrokken.
Daarnaast wordt werk gemaakt van de uitbouw van aanspreekpunten integriteit en het optimaliseren van de toeleiding naar 1712 vanuit Onderwijs, Jeugd en Sport. Belangrijk aandachtspunt bij de realisatie van deze beide acties, is een goed zicht te krijgen op de huidige praktijk in deze sectoren en de afspraken in het omgaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik verder te verfijnen. De 1712-medewerkers kunnen hierdoor op een kwaliteitsvolle en adequate wijze gevolg geven aan vragen die kaderen in geweld op kinderen en jongeren in het onderwijs, de sport en het jeugdwerk.
De voorbije jaren werden verschillende campagnes opgezet, vaak gericht naar specifieke doelgroepen om hen aan te spreken en 1712 gericht bekender te maken. Zoals elke preventieve actie is het belangrijk om hier herhaaldelijk op in te zetten.
In 2016 werd via een campagne van 1712 ingezet op kinderen en jongeren. Wie naar www.1712.be surft, komt terecht op een portaalpagina waar kinderen, jongeren of volwassenen een keuze kunnen maken. De eerste site is gericht op kinderen tot 13 jaar. De jongerensite richt zich tot jongeren van 13 tot 18 jaar. Zo wordt getracht om de informatie rond geweld, misbruik en kindermishandeling voor kinderen en jongeren toegankelijk te maken en begrijpelijk aan te bieden.
Aan deze website werd het Trustylabel toegekend. Dit label wijst erop dat de informatie op de website voldoet aan een aantal voorwaarden inzake betrouwbare informatie op maat van kinderen en jongeren. Voor de lancering van de campagne met betrekking tot het ‘kindvriendelijk’ 1712 werd afgestemd tussen de betrokken beleidsdomeinen. Er werden affiches en kaartjes verspreid naar de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s), scholen, lokale jeugddiensten en landelijk gesubsidieerde organisaties en naar koepelorganisaties, actoren, centra en promotiediensten Sport Vlaanderen. Die afstemming is ook gepland voor de campagne www.nupraatikerover.be.
Deze preventie- en sensibiliseringscampagne richt zich naar alle jongeren, ongeacht eventueel dader- of slachtofferschap omdat grensoverschrijdend gedrag dikwijls een relationeel gebeuren is, waarbij daderschap en slachtofferschap niet altijd even duidelijk zijn.
Een gespecialiseerd psychiatrisch residentieel hulpaanbod voor minderjarigen die seksueel grensoverschrijdend gedrag pleegden, is beschikbaar binnen de Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen (UKJA) van het Ziekenhuis Netwerk Antwerpen.
Daarnaast hebben enkele centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) en centra voor algemeen welzijnswerk (CAW’s) een specifiek team voor de begeleiding en behandeling van deze jongeren.
Voor jeugdige delictplegers die grensoverschrijdend gedrag stelden, moeten we verwijzen naar het belang van een herstelgerichte aanpak zoals we die ook in het voorontwerp van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht uitdrukkelijk naar voren schuiven. De diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling (HCA) zetten hun aanbod, bemiddeling, herstelgericht groepsoverleg, leerprojecten en gemeenschapsdiensten ook voor deze doelgroep in. Binnen het geïntegreerd aanbod inzake herstelgerichte en constructieve afhandeling van de bijzondere jeugdbijstand wordt in een zestal gerechtelijke arrondissementen een leerproject voor minderjarige plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag aangeboden. Dit hulpaanbod is voorbehouden voor minderjarige plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag, ouder dan 12 jaar, die een als misdrijf omschreven feit gepleegd hebben en doorverwezen werden door de jeugdrechter of het parket.
De minderjarige plegers van grensoverschrijdend gedrag vormen een beperkt aandeel van de jongeren die bij deze diensten aangemeld worden. De cijfers kunnen niet exact uit de rapportering en jaarverslaggeving worden gehaald, maar we ramen dat het over een twintigtal dossiers per regio per jaar gaat. Vooral de leerprojecten worden voor deze jongeren ingezet. Een aantal diensten werken voor de uitvoering van leerprojecten voor minderjarige plegers van grensoverschrijdend gedrag samen met een externe partner. We verwijzen illustratief naar EXIT, een aanbod vanuit het CAW Noord-West-Vlaanderen, waarmee vooral de Brugse, maar ook de andere West-Vlaamse HCA-diensten in dergelijke dossiers samenwerken. EXIT behandelde, zo blijkt uit het jaarverslag, in 2016 in West-Vlaanderen 59 minderjarigen. 13 ervan werden op beslissing van een jeugdrechter doorverwezen. In ongeveer de helft van de situaties gaat het om het maken en verspreiden van beeldmateriaal, de andere helft betreft effectief fysiek grensoverschrijdend gedrag, van aanraking tot verkrachting.
Voor de door Jongerenwelzijn erkende voorzieningen werd in de loop van 2014 in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand een bijkomende erkenningsvoorwaarde in de regelgeving ingeschreven die bepaalt dat de voorzieningen over een geschreven referentiekader voor grensoverschrijdend gedrag moeten beschikken. De voorzieningen moeten procedures voor preventie, detectie en gepast reageren hebben en moeten dergelijke situaties onverwijld aan de administratie melden.
Bij een audit door de Zorginspectie over het kwaliteitskader van deze voorzieningen, die uitgevoerd werd in de loop van 2015 en 2016, blijkt dat 86 procent van de voorzieningen over een geschreven referentiekader beschikt en 90 procent van de voorzieningen procedures hanteert voor preventie, detectie en gepast reageren. Het betreft dus een audit die relatief kort na de inwerkingtreding van de bijkomende erkenningsvoorwaarde werd uitgevoerd. Ondertussen hebben de voorzieningen waar remediëring noodzakelijk was, binnen hun kwaliteitsconcept de nodige verbeteracties opgezet.
Het staat voorzieningen vrij om zelf programma’s inzake begeleiding en hervalpreventie te kiezen in functie van hun aanbod, doelgroep enzovoort. We merken in de praktijk dat vooral het Sensoa-vlaggensysteem heel frequent door de voorzieningen gebruikt wordt.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende kwaliteitszorg in voorzieningen voor personen met een handicap bepaalt dat de voorzieningen een geschreven referentiekader voor grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers moeten ontwikkelen. De voorzieningen moeten een procedure voor preventie, detectie van en gepast reageren op grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers hanteren. In die procedure is een registratiesysteem opgenomen, dat voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wetgeving betreffende de verwerking van persoonsgegevens. Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de gebruikers moet worden gemeld aan het agentschap.
In samenwerking met Zorginspectie volgt het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) deze meldingen op. Bij de meest ernstige situaties, waarbij er bijvoorbeeld sprake is van verkrachting, gaat de Zorginspectie ter plaatse na op welke manier de voorziening de situatie in de praktijk heeft aangepakt. Er wordt steeds een beroep gedaan op het vertrouwenscentrum kindermishandeling. De voorzieningen zoeken steeds naar alternatieve vormen van begeleiding om te voorkomen dat het gedrag van de minderjarige zich herhaalt. In sommige gevallen moet de procedure en de manier van werken van de voorziening worden bijgestuurd. De Zorginspectie is in 2017 met deze inspecties gestart. Er is momenteel nog geen rapport van.
Wanneer er in jeugdhulpvoorzieningen door minderjarigen, die worden opgevolgd door een consulent van het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) of van de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand (SDJ) seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt vastgesteld, wordt het vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK) betrokken. Het VK begeleidt de betrokkenen en ondersteunt de voorziening waar de jongere verblijft in het omgaan met de feiten en de gevolgen ervan. Dit kan leiden tot bijzondere werkplannen.
Als er strafbare feiten worden gepleegd, is het decreet Jeugddelinquentierecht in zijn geheel van toepassing. Alle maatregelen kunnen worden opgelegd aan minderjarigen die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen. Zoals ik daarstraks al heb aangehaald, gaan we het belang van een herstelgerichte en constructieve aanpak benadrukken. Deze visie werd heel expliciet in het voorontwerp van decreet ingeschreven.
Belangrijk te vermelden is ook dat de rechten van minderjarige slachtoffers worden versterkt, doordat zij van in het begin bijstand kunnen krijgen van een advocaat die een opleiding in het jeugdrecht heeft genoten. In de opleiding die de Orde van Vlaamse Balies organiseert, wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan de herstelgerichte en constructieve afhandeling van jeugddelicten.
We focussen even specifiek op de mogelijke reacties. Op parketniveau, tijdens de voorlopige fase en tijdens de definitieve fase kunnen voorwaarden worden opgelegd aan de jongere/minderjarige. In het decreet Jeugddelinquentierecht wordt bepaald dat een van de mogelijke maatregelen het onderwerpen aan de richtlijnen van een ambulant centrum voor geestelijke gezondheidszorg, voor seksuele opvoeding of een centrum voor alcohol- en toxicomanie kan zijn. In artikel 373 – aanranding van de eerbaarheid – en 375 – verkrachting – van het strafwetboek wordt bepaald dat de voorlopige fase een jaar kan duren in plaats van de voorziene zes maanden.
Bij de gesloten begeleiding van maximaal zeven jaar worden, voor delictplegers van 16 jaar of ouder of die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt op het ogenblik van het vonnis, ook artikel 373 en 375 van het strafwetboek opgenomen als jeugddelicten waarvoor deze sanctie kan worden opgelegd, dit wel op voorwaarde dat ze strafbaar zijn met meer dan vijf jaar opsluiting.
Voor jongeren tussen 12 en 14 jaar kan gesloten begeleiding van maximaal twee jaar worden opgelegd en ook daar worden artikel 373 en 375 van het strafwetboek meegenomen, met de voorwaarde dat wanneer de feiten zouden zijn gepleegd door een meerderjarige, ze een correctionele hoofdgevangenisstraf van vijf tot tien jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben.
Voor jongeren tussen 14 en 16 jaar kan gesloten begeleiding van maximaal vijf jaar worden opgelegd, en ook daar worden artikelen 373 en 375 van het strafwetboek meegenomen als een voorwaarde om deze sanctie te kunnen opleggen. Ook bij de uithandengeving worden artikelen 373 en 375 van het strafwetboek meegenomen als een voorwaarde om een jongere uit handen te geven.
In het decreet Jeugddelinquentierecht blijft dus de mogelijkheid om HCA-aanbod (herstelgerichte en constructieve afhandeling) in te zetten voor minderjarige delictplegers in het algemeen, en minderjarige plegers van grensoverschrijdend gedrag in het bijzonder, behouden.
Tot slot nog iets over de cijfers. De meest recente statistische cijfers van het jeugdparket, waarnaar wordt verwezen, dateren van 2015 en men verwijst tevens naar een gemiddelde tussen 2010 en 2015. De cijfers maken het evenwel nu niet mogelijk om het aantal unieke minderjarige daders per tenlastelegging in Vlaanderen te genereren.
Er wordt in het persartikel ook verwezen naar een artikel van het Nationaal Instituut voor Criminaliteit en Criminalistiek (NICC) inzake cijfers over minderjarige delinquentie in Vlaanderen van november 2015. In die studie kan men, we citeren even uit de inleiding “… door onderzoek van de database van die (jeugd)parketten de schommelingen in het aantal meldingen vaststellen. Dat is de opzet van het artikel, dat de jaren 2006 tot 2013 bestudeert en de vooroordelen over de delinquente minderjarigen op losse schroeven zet. Uit het artikel blijkt dat het aantal gemelde minderjarigen daalt – zowel in België als in de rest van Europa – en dat hun leeftijd niet daalt. Hoewel men vaak zeer negatieve uitlatingen over minderjarigen hoort, nopen die bevindingen ons tot een andere kijk op de jeugddelinquentie.”
In globo daalt het aantal meldingen inzake jeugddelinquentie dus volgens deze studie, voor de categorie zedenfeiten meldt het artikel dat dit toeneemt in de periode 2006 tot 2013. Wat seksueel misbruik betreft of de meldingen ervan is dit ook wat de experts op het terrein ervaren. Twee professoren geven in hun commentaar duidelijk een aantal logische verklaringen en zeer belangrijke duiding.
Men wijst enerzijds op het feit dat parketcijfers natuurlijk duiden op jongeren die worden verdacht van bepaalde feiten, en daarnaast wijst men op een verhoogde aandacht en het bespreekbaar maken van seksueel misbruik in het algemeen. Dit is een tendens die al langer is ingezet en op zich natuurlijk enkel positief is.
Natuurlijk kunnen verschillende cijfers ook niet zomaar met elkaar worden vergeleken. Zoals gezegd, slaan de parketcijfers op het aantal verdachten over heel België dan nog, de cijfers van Kind en Gezin gaan over het aantal meldingen bij de Vertrouwenscentra Kindermishandeling inzake seksueel misbruik door minderjarigen, met andere woorden het aantal hulpvragen, meldingen die bij de VK's in Vlaanderen en Brussel binnenliepen inzake de problematiek. Dus dit is allesbehalve een 1 op 1. Meldingen over of vermoedens van kindermishandeling, waaronder grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarigen, komen in Vlaanderen bij diverse organisaties terecht, onder meer ook rechtstreeks bij de politionele en justitiële diensten.
Kind en Gezin rapporteert enkel over de meldingen in de zes Vertrouwenscentra Kindermishandeling. De VK's hebben een opdracht in het kader van Integrale Jeugdhulp en zijn toegankelijk voor zowel burgers als professionals. In 2016 waren er 485 meldingen van grensoverschrijdend gedrag door minderjarigen bij de VK's, waarvan 327 in de categorie seksueel misbruik. In 2015 bedroeg dit 431 meldingen, waarvan 298 in de categorie seksueel misbruik en in 2014 ging het over 443, waarvan 313 in die laatste categorie. Deze cijfers zijn terug te vinden op de site van Kind en Gezin.
Wat de vraag betreft inzake cijfers over vormen van slachtofferzorg, kunnen we meegeven dat we uit de cijfers van de dienst slachtofferonthaal van de justitiehuizen niet zonder meer kunnen afleiden dat er meer minderjarige daders van seksueel geweld zijn. Vooreerst ontvangt de dienst slachtofferonthaal enkel een mandaat indien hij hiertoe door het parket wordt gevorderd. Anderzijds wordt slechts sinds de ingebruikname van SIPAR 2 in juni 2016 de geboortedatum systematisch geregistreerd. In 2016 ging het over 49 minderjarige daders. Vanaf volgend jaar kunnen we dus ook hier monitoren.
We beschikken dus over verschillende bronnen die we kunnen hanteren om de vinger aan de pols te houden inzake seksueel misbruik door en van kinderen en jongeren. We wijzen erop dat we bijvoorbeeld ook door bijvoorbeeld het kindvriendelijk maken van de website 1712 net ook een beleid voeren om kinderen en jongeren meer te sensibiliseren rond alle vormen van geweld, dus ook seksueel misbruik, dat we door het invoeren van een verplichte procedure inzake het voeren van een beleid in onze voorzieningen die werken met en voor kinderen, ook aansporen tot het melden van situaties van misbruik. Dit zijn initiatieven die ook al uitgebreid aan bod kwamen in de Commissie Grensoverschrijdend Gedrag hier in het Vlaams Parlement.
Wat tot slot zeer belangrijk is als het gaat over de cijfers, is dat ik opdracht gaf tot een update van het rapport ‘Geweld, gemeld en geteld’, waarin uit een bevraging van jongeren zelf cijfers naar voren worden geschoven inzake seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Om een duidelijk zicht te krijgen op de problematiek in Vlaanderen, werd een wetenschappelijk vervolgonderzoek uitgevoerd op het in 2010 opgezette onderzoeksproject van het Kinderrechtencommissariaat met betrekking tot geweld op kinderen en jongeren in Vlaanderen. Het vervolgonderzoek loopt tot deze maand en wordt uitgevoerd door UC Limburg. Voor dit onderzoeksproject is 80.000 euro gepland door het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Het onderzoeksrapport zal in juni 2018 beschikbaar zijn.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw zeer uitvoerige antwoord. Ik zal het natuurlijk nalezen en zal nu geen bijkomende vragen stellen. U hebt zoveel gezegd over wat er allemaal gebeurt. Dat heb ik ook al kunnen vaststellen in de Commissie Grensoverschrijdend Gedrag. Kunnen deze vragen ook in die commissie worden gesteld? Vanuit andere beleidsdomeinen wordt wel naar die commissie doorverwezen met betrekking tot dit onderwerp, en soms ook niet. Uw antwoorden zijn wel voer voor de eindconclusies van de Commissie Grensoverschrijdend Gedrag. Het was in dat opzicht dat ik de vraag heb gesteld.
De minister heeft uitgebreid toelichting gegeven, maar als er ondertussen nieuwe evoluties zijn of nieuwe cijfers naar voren komen, dan verdienen die natuurlijk de nodige duiding, om eventueel ook aanbevelingen te kunnen opnemen. Het is in die zin dat ik het antwoord van de minister gedetailleerd zal nalezen.
Het is natuurlijk zo dat vragen aan commissies worden toegewezen, veeleer dan dat commissies ze naar zich toetrekken. In elk geval hebt u gelijk dat de gegevens die de minister heeft gegeven, uiteraard ook ter beschikking staan van de Commissie Grensoverschrijdend Gedrag.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb één grote bedenking en een aantal kleinere opvolgvragen.
Ik heb uit uw antwoord afgeleid dat de cijfers – 1800 minderjarigen verdacht van seksueel misbruik bij de parketten – niet een-op-een vergelijkbaar zijn met de meldingen die bij de Vertrouwenscentra Kindermishandeling binnenkomen. De ene zijn nationale cijfers, de andere zijn Vlaamse cijfers, dat begrijp ik ook heel goed. Maar het gekke aan die cijfers is natuurlijk dat de proportie van de cijfers juist omgekeerd zou moeten zijn. Als ik nu zie dat we 337 meldingen hebben van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de VK’s en 1800 bij de parketten, dan vraag ik mij af of het beleid dat wij voeren, er wel genoeg toe strekt dat mensen eerst naar de VK’s komen. Want je zou toch denken dat daar een veel groter aantal meldingen wordt gedaan, en dat het trechtersysteem er dan voor zorgt dat een aantal van die meldingen doorgaan naar het parket, en dat er dan nog een kleiner aantal tot effectieve vervolging of bestraffing leidt? Met alle begrip voor het feit dat die cijfers inderdaad niet zomaar een-op-een vergelijkbaar zijn, zou je toch, als je naar de grootteorde kijkt, een inverse proportie verwachten van wat we nu zien. Zult u daar eens in roeren en met uw administratie eens kijken hoe het komt dat dat zo is?
De vorige keer dat we het hier in de commissie over hetzelfde onderwerp hadden, hebben we het gehad over het zwarte cijfer van het aantal verkrachtingen en andere gevallen van seksueel misbruik die niet worden gerapporteerd. Wordt dat nu kleiner, sinds u gezegd hebt dat u zou kijken of daar door beleidsoverschrijdend te werken, effectief een verschil in kan worden gemaakt?
In de discussie die we in 2016 hebben gehad, hebt u ook naar de rol van elektronisch toezicht verwezen. Dat gaat dan uiteraard, omdat het nieuwe jeugddelinquentierecht nog niet van kracht is, over meerderjarige delictplegers. Is daar enige studie over gemaakt? Kunnen we weten of dat een positief resultaat heeft op die plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of juist niet?
U hebt het ook gehad over het vlaggensysteem van Sensoa. Iedereen is daar heel enthousiast over, maar bestaan er geen manieren om dat nog beter bekend te maken? Ik heb namelijk niet het gevoel dat iedereen daar vandaag echt al mee aan de slag kan of dat zelfs al kent.
Uit de cijfers van Awel, of het commissieverslag dat daarover bestaat, blijkt dat zij heel vaak jongeren doorverwijzen, bijvoorbeeld naar het CLB of naar het JAC. Maar die cijfers tonen ook aan dat heel weinig jongeren die raad ook concreet opvolgen. Daar verliezen we dus wel heel veel mensen. We hebben jongeren die melding doen bij Awel, en Awel zegt hun dat ze bij het JAC of het CLB moet zijn, maar uit de opvolging blijkt dat dat niet gebeurt. Kunt u daar wat aan doen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Er zijn een aantal vragen over wetenschappelijk onderzoek en dergelijke. Dat moet ik zelf opvragen, want dat kan ik natuurlijk niet uit het hoofd zeggen.
Ik vind wel, mijnheer Parys, dat u nogal snel een veronderstelling maakt die vanuit het publieke perspectief misschien niet zo logisch is. Ik denk dat er veel situaties zijn waar, in het kader van intrafamiliaal geweld of grensoverschrijdend gedrag, het de spontane reactie van mensen is om naar de politie te gaan. We mogen niet verwachten dat mensen die het gevoel hebben dat er iets strafbaars is gebeurd, de neiging hebben om daarmee naar het vertrouwenscentrum te gaan. Dat zou misschien het ideaalste der situaties zijn, maar ik neem aan dat er veel situaties zijn waarin mensen intuïtief onmiddellijk een andere piste verkiezen. Nu reageer ik zelf ook maar intuïtief, maar het lijkt mij niet zomaar een evidente veronderstelling dat die verschillende cijfers betekenen dat de toeleiding naar de VK’s te wensen zou overlaten.
Ik wil gerust eens kijken of het mogelijk is om in die studie die nu wordt geüpdatet, te bekijken wat de relatie is met cijfers die bijvoorbeeld vanuit Justitie worden gegeven. Maar het is echt niet de enige sector waar we cijfers vanuit de justitiële sfeer kennen die niet helemaal matchen met de cijfers die uit onze registraties komen. Er zijn nog sectoren, suïcide bijvoorbeeld, waarvan we weten dat zij politioneel een bepaalde manier van registreren hebben en bepaalde kwalificaties geven. Als je dat dan probeert te bekijken, is het heel moeilijk om die match te maken. Maar ik wil gerust vragen aan de onderzoekers die nu met die update bezig zijn, of daar eens naar kan worden gekeken.
Wat betreft het vlaggensysteem van Sensoa, denk ik eerlijk gezegd dat dat bij degenen die geacht worden dat te kennen en die geacht worden dat te vertalen naar hun sector, vrij goed gekend is. Tot in Nederland toe is daar veel aandacht voor en wordt dat ook opgevraagd. Mij is het er niet zozeer om te doen dat het concept van Sensoa door het brede publiek gekend moet zijn. De vraag is of degenen die dat moeten vertalen naar de sector en dat op het niveau van de sector bruikbaar maken, vanuit dat concept vertrekken. En naar wij weten uit het engagement dat genomen is vanuit Sport, Jeugd enzovoort, heeft men daar in de meeste sectoren een vertaalslag van gedaan en heeft men dat effectief bruikbaar gemaakt voor de eigen sector.
Als slachtoffers iets moeten melden, is drempelverlaging altijd een issue dat onze aandacht verdient. De laatste tijd zijn er wel wat initiatieven geweest die de laagdrempeligheid zeker gestimuleerd hebben. Kijk bijvoorbeeld naar de Overkop-huizen die ondertussen zijn opgericht in Vlaanderen. Dat is opnieuw met de bedoeling om zeer laagdrempelig te zijn, en vandaaruit toch voldoende competenties te hebben om toe te leiden naar hulpverlening, indien dat nodig is. Ik denk dus dat er zeker een aantal initiatieven zijn, ook recentere initiatieven, die daartoe zullen bijdragen.
Wat betreft het effect van het elektronisch toezicht: we moeten dat opvragen of daar in de afdeling Justitiehuizen wetenschappelijke informatie over beschikbaar is.
De heer Parys heeft het woord.
Ik dank de minister omdat hij eens naar die cijfers wil laten kijken. Dat interesseert me zeker.
Ik wil in mijn slotrepliek nog meegeven dat uit de cijfers van Awel blijkt dat 60 procent van de jongeren die contact nemen, meisjes zijn. 20 procent zijn jongens en van 20 procent weet men, bijvoorbeeld in anonieme chatsessies, niet wie het is. Ik zou de minister ook willen vragen om genoeg maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ook jongens die stap durven te zetten, want uit die cijfers blijkt toch dat ze dat gewoon veel minder doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.