Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het verder aangaan van de capaciteitsuitdaging wat onderwijsinfrastructuur betreft
Vraag om uitleg over de cijfers inzake de aanmeldings- en inschrijfprocedure voor Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel
Vraag om uitleg over de stijging van het aantal leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs en de capaciteitsuitdagingen
Vraag om uitleg over het Vlaanderendekkend centraal aanmeldingsregister
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, een eerste vraag gaat over de capaciteitsproblemen in het secundair onderwijs. Verschillende Vlaamse steden vrezen dat ze tegen 2020 te weinig klassen zullen hebben in het secundair onderwijs. Dit jaar zullen alle leerlingen een plaats hebben, maar vaak niet in de school van hun eerste keuze. Een paar jaar geleden was er een sterke groei in het kleuter- en lager onderwijs en dat laat zich nu voelen in het secundair onderwijs.
De eerstkomende schooljaren zal dit kunnen worden opgevangen binnen de bestaande gebouwen en met lopende projecten in het secundair onderwijs. Als er geen bijkomend budget komt, mogen we grote problemen verwachten. De tekorten laten zich nu reeds voelen door een sterk toegenomen druk tijdens de lopende inschrijvingsperiode. Bijvoorbeeld in Gent zien we dat op 31 augustus in meer dan één op de drie middelbare scholen het eerste jaar helemaal vol zit. Om onderwijs te kunnen blijven garanderen voor alle Gentse tieners moeten er tegen 2030 ruim 3000 plaatsen bijkomen.
Gezien de urgentie en rekening houdend met lange (ver)bouwtijden is het noodzakelijk dat er een nieuwe budgetronde voor capaciteitsmiddelen komt. Het gaat hier om een probleem dat ook bovenlokaal moet worden aangepakt. Ter illustratie: bijna één op twee scholieren die schoollopen in Gent, woont niet in Gent.
Minister, wanneer wordt er werk gemaakt van een inschrijvingssysteem, een centraal aanmeldingssysteem zoals in Antwerpen, op Vlaams niveau? Waar zit dit dossier geblokkeerd? Welke mogelijkheden ziet u om op korte termijn middelen vrij te maken voor capaciteitsuitbreiding? Welke engagementen wilt u nemen op middellange en lange termijn? Hebt u al overleg gepleegd binnen de Vlaamse Regering over het nieuwe driejarenbudget vanaf 2019? Als er pas in 2019 opnieuw geld vrijkomt voor capaciteitsuitbreiding, hoe wilt u tegen 1 september 2020 nieuwe of uitgebreide scholen in gebruik kunnen nemen? Welke signalen vangt u op uit het onderwijsveld? Welke conclusies trekt u zelf uit de capaciteitsmonitor?
De heer De Meyer heeft het woord.
Collega's, vanaf 2016 worden capaciteitsmiddelen voor het eerst vanuit een langetermijnperspectief toegekend, gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde, verfijnde prognoses en met een doelgerichte inzet als focus. De capaciteitsmonitor zorgt daarbij voor natuurgetrouwe simulatie van de vraagzijde en, daarin ondersteund door lokale taskforces en door steden en gemeenten, voor de gegevens over de aanbodzijde. De keuze van de minister om de toewijzing van de beschikbare middelen te koppelen aan een tijdsperspectief van drie jaar, namelijk 2016, 2017 en 2018, liet onderwijsverstrekkers en steden en gemeenten dan weer toe om op langere termijn te plannen.
Bij de toegekende middelen viel in 2016 ook op dat er voor het eerst ook in extra plaatsen werd voorzien voor het secundair onderwijs. In Antwerpen, het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, Grimbergen, Halle en Tienen werden samen 1933 extra plaatsen in het secundair onderwijs gepland of bijna 15 procent van alle nieuw geplande plaatsen. Dit kan alleen maar inspirerend zijn voor onderwijsverstrekkers en steden en gemeenten die soms pas nu een zicht krijgen op de voorliggende uitdaging.
In dat kader herinner ik me ook uw antwoord op mijn vraag om uitleg over de concretisering van de verdeling van capaciteitsmiddelen voor onderwijsinfrastructuur van 3 maart 2016. Daarin stelde u onder meer dat gemeenten die in 2016 niets hebben gekregen en ook noden hebben, niet bij de pakken mochten blijven zitten. Minister, ik citeer u: “Er moeten sowieso de volgende jaren nog extra middelen komen.” Uit uw persbericht van 8 oktober 2015 onthoud ik dan weer dat u steden en gemeenten die nog niet over feitelijke gegevens over het aanbod beschikten, aanmoedigde om die in kaart te brengen en die te bundelen. Over de cijfers wat het toekomstige aanbod in het secundair onderwijs betreft, noteerde ik dan weer dat ze met de nodige omzichtigheid moesten worden geïnterpreteerd. U wees er ook op dat toen, in het kader van een proefproject, alleen in de stad Antwerpen een meer verfijnde methodiek was aangewend. Met zowel dit recente verleden als de berichten van de voorbije weken in verband met de capaciteitsuitdaging die zich steeds meer manifesteert in het secundair onderwijs voor ogen, wens ik volgende vragen te stellen.
Minister, voorziet u, zoals voor de periode 2016-2018, in een nieuwe, over een aantal jaren gespreide inzet van middelen om specifiek de capaciteitsuitdagingen op het vlak van schoolinfrastructuur verder aan te gaan? Voorziet u daartoe in de loop van 2018 in een nieuwe oproep? Zo ja, blijft de focus dan liggen op zowel het basis- als het secundair onderwijs? Hebt u de voorbije tijd kunnen vaststellen dat de steden en gemeenten samen met de onderwijsverstrekkers op hun grondgebied, vandaag over nog meer deskundigheid beschikken dan in het recente verleden en onder meer de gegevens over het aanbod in hun stad of gemeente in kaart hebben gebracht? Zal wat de bepaling van het toekomstige aanbod in het secundair onderwijs betreft, de methodiek die eerder al is toegepast in de stad Antwerpen ook in de andere steden en gemeenten worden aangewend?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Deze vraag gaat over de cijfers inzake de aanmeldings- en inschrijfprocedure voor Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel.
Zoals u weet, staat het lokaal overlegplatform Brussel Basisonderwijs in voor de aanmeldings- en inschrijfprocedure van de Nederlandstalige scholen in Brussel. Bij de start van het schooljaar is gebleken dat er opnieuw onvoldoende plaatsen zijn om voor elk kind een plaats op de schoolbanken te garanderen. Dat was voorspelbaar op basis van ons cijferrapport.
Eerst wordt teruggeblikt op de aanmeldingsprocedure voor het afgelopen schooljaar 2016-2017. Dankzij de gegevensuitwisseling met de Franse Gemeenschap konden we in februari 2017 nagaan wie van de leerlingen die aanmeldde voor een plaats in een Nederlandstalige basisschool in Brussel en aanvankelijk in alle gekozen scholen ongunstig geordend werd, toch nog kon starten, hetzij in het Nederlandstalig onderwijs, hetzij in het Franstalig onderwijs.
We stelden vast dat 64 tot 69 procent van de overal ongunstig geordende leerlingen toch een plaats in het Nederlandstalig onderwijs vond, dat 23 tot 26 procent van de overal ongunstig geordende leerlingen een plaats in het Franstalig onderwijs vond, maar dat 7 tot 9,5 procent nergens een plaats vond. Verder stelden we vast dat er vooral in de onthaalklas een groot plaatstekort heerst, dat 268 kinderen in een voorzichtige schatting begin februari nog steeds geen school gevonden hadden en dat bijkomende plaatsen het meest nodig zijn in Schaarbeek, Molenbeek, Brussel en Laken.
Daarnaast vindt u ook de cijfers over de aanmeldingen voor schooljaar 2017-2018. 5766 kinderen meldden aan voor een plaats in het Nederlandstalig onderwijs vanaf het schooljaar 2017-2018. De stijging van het aantal aanmeldingen met 12 procent is na 3 jaar nagenoeg status quo. 3145 kinderen werden ongunstig geordend, ondanks de stijging in capaciteit. 32 procent van alle aanmelders meldden aan om van school te veranderen. 60 procent van de leerlingen die aanmeldden voor de onthaalklas, kan terecht in een van eerste drie schoolkeuzes. Tekorten blijven het grootst in de onthaalklas en in eerste en tweede kleuterklas.
Een groep Brusselse ouders, verenigd in het platform ‘Ieder Kind een Stoel’, trekt daarvoor naar de rechter tegen het gebrek aan plaats voor Nederlandstalige kinderen in het Brusselse onderwijs. Ze dagen alle overheden voor de rechtbank die daarvoor verantwoordelijk zijn. “Ze respecteren artikel 24 van de Grondwet niet, waarin staat dat elk kind recht heeft op onderwijs. Er zijn te veel mensen die geen school vinden, te ver moeten uitwijken of zelfs naar een anderstalige school moeten”, zegt Els Lenaerts, leerkracht en lid van ‘Ieder Kind een Stoel’. Ze zegt nog meer: “Zelfs ouders die vorig schooljaar geen plaats vonden voor hun kind in de onthaalklas, vallen nu weer uit de boot omdat het plaatsgebrek niet aangepakt werd.”
Minister, hoe reageert u op de onthutsende cijfers van het schooljaar 2016-2017? Waar is het fout gegaan? Wat denkt u te doen aan de 3145 ongunstig geordende kinderen? Wilt u garanderen dat elk kind een plekje op school vindt? Hoe reageert u op de hangende rechtszaak? Weet u of er al een uitspraak is geweest? Schept dit een precedent? Hoe wilt u een herhaling van dit scenario in het Vlaams onderwijs vermijden?
De heer Daniëls heeft het woord.
De stijging van het aantal leerlingen in het Nederlandstalige onderwijs en de capaciteitsuitdagingen die dit met zich meebrengt, baren ons allemaal zorgen. We kijken er allemaal van zeer nabij naar. Dat is te merken aan het aantal vragen dat hierover wordt gesteld.
Uit de spoedtelling van de vier onderwijsnetten van dit jaar blijkt dat het aantal leerlingen dat is ingeschreven in ons onderwijs, stijgt. Het katholiek onderwijs Vlaanderen noteert een stijging van 0,14 procent, het gemeenschapsonderwijs telt 1,87 procent leerlingen extra en het provinciaal onderwijs en het onderwijs van de steden en gemeenten geven respectievelijk een stijging van 1,85 en 0,63 procent mee.
Sinds 2010 maakt de Vlaamse Regering specifiek middelen vrij voor extra plaatsen in de basisscholen in Vlaanderen en het tweetalig gebied Brussel hoofdstad. Deze middelen werden elk jaar toegekend op basis van de noden die vanuit de lokale capaciteitstaskforces worden aangeleverd. Het is goed dat we extra middelen specifiek voor extra plaatsen inzetten om er op die manier voor te zorgen dat iedereen een stoel heeft. Het is echter niet omdat er genoeg plaatsen zijn, dat die plaatsen staan in de scholen die de ouders net willen. Dat veroorzaakt al een frictie.
Van 2016 tot en met 2018 krijgen vijftien steden en gemeenten in Vlaanderen en het tweetalig gebied Brussel hoofdstad bijkomende middelen voor extra plaatsen voor kinderen in het basisonderwijs. Het is de lokale taskforce capaciteit die bepaalt welke capaciteitsprojecten middelen zullen ontvangen. Zodra de projecten gekend zijn, kunnen de inrichtende machten een subsidiedossier indienen bij het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGION).
In plaatsen voorzien voor kinderen is nog iets anders dan het effectief realiseren van die plaatsen. We hebben een aantal situaties omschreven waarin scholen kunnen hertellen als ze een capaciteitsuitbreiding doen, maar helaas is die hertelling niet in elke plaats van toepassing. U voorziet dus in extra centen voor extra plaatsen, maar een school vult niet al die plaatsen in bij gebrek aan uren omdat ze toevallig uit de hertelling vallen. Ik heb voor het reces aangekondigd dat ik daarover een initiatief zou nemen. Ik zal dat ook in de komende weken uitwerken zodat we daar snel verder mee kunnen.
Minister, was de stijging van het aantal leerlingen verwacht in de plaatsen waar ze zich aandient? Ik vraag dit om te weten of de Vlaamse monitoring effectief goed monitort. Is de stijging vooral te noteren in de steden en gemeenten die bijkomende middelen krijgen? Of zijn er een aantal steden en gemeenten die geen middelen krijgen waar wel een capaciteitsuitbreiding is maar geen dossier? Zijn de bijkomende capaciteitsmiddelen voldoende om de stijging te kunnen opvangen? Doen zich door de stijging ergens problemen voor wat betreft de capaciteit in het basisonderwijs of secundair onderwijs? Zo ja, moet er in bijkomende capaciteitsmiddelen worden voorzien?
De stijging in het basisonderwijs zal zich op zeer korte termijn ook doorzetten in het secundair onderwijs. Bepaalde prognoses spreken al over 2020, dat is zeer binnenkort. Welke inspanningen zijn nodig, rekening houdend met de effectieve cijfers en de verwachtingen?
De heer De Ro heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, tijdens mijn tussenkomst in de commissie Onderwijs van 13 oktober 2016 bepleitte ik de bouw van een Vlaanderendekkend centraal aanmeldingsregister. Zowel bij de collega’s van meerderheid als oppositie, als vanop het veld, wordt het belang van zo’n systeem onderstreept. Hierbij kan worden gebouwd op de ervaring van enkele grote steden, die al enige tijd met dit systeem werken. Bovendien neemt het aantal gemeenten dat een aanvraag voor zo’n aanmeldingsregister indient bij de Commissie inzake Leerlingenrechten alleen maar toe.
Een Vlaanderendekkend centraal aanmeldingsregister zou een einde stellen aan kamperende ouders voor de schoolpoort, reduceert planlast, is transparanter dan de huidige situatie, gaat segregatie tegen en bespaart op de kosten die anders zouden moeten worden besteed aan bijkomend capaciteitsonderzoek. Bij een koppeling aan Discimus wordt ook de dubbele inschrijving vermeden en voor een vlotte toepassing zou ook dezelfde timing voor inschrijvingen voor heel Vlaanderen moeten worden gehanteerd.
Minister, u meldde tijdens de commissievergadering van 30 maart 2017 dat de administratie de opdracht had gekregen om na te gaan welke scenario’s mogelijk zijn om de bestaande – lokale – systemen gebruiksvriendelijker te maken, beter op elkaar af te stemmen of in elkaar te integreren en te koppelen aan Discimus. Ook herhaalde u dat niet alle scholen nood hebben aan een dergelijk aanmeldingssysteem. De optie van een Vlaanderendekkend register, onder voorbehoud dat dit voor scholen zonder capaciteitsdruk planlastvermindering en vereenvoudiging zou inhouden, zou u in overweging nemen.
In het antwoord op de schriftelijke vraag van collega Gennez hierover, met datum van 18 mei 2017, lezen we dat u wijst op de decretale aanpassingen die noodzakelijk zijn om een Vlaanderendekkend centraal aanmeldingsregister in te voeren. Er werd eveneens naar het decreet verwezen in het antwoord op mijn schriftelijke vraag van 19 april 2017.
Minister, deelt u nog steeds de mening dat een centraal aanmeldingsregister, al dan niet op lokaal vlak, als instrument kan fungeren om mogelijke capaciteitsproblemen in de toekomst vroegtijdig op te vangen?
Is het niet mogelijk om een Vlaanderendekkend centraal aanmeldingsregister in te voeren op basis van de huidige decreetgeving, en losstaand van een nieuw Inschrijvingsdecreet? Wat begrijpt u onder ‘decretale aanpassingen’?
Wat moet er gebeuren om de huidige lokale systemen aan Discimus te koppelen? Hoeveel tijd heeft de administratie nodig om dit te doen en wat is de raming van de kosten?
Zult u stappen ondernemen om hiervoor budget vrij te maken indien dit nodig is?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dit zijn een hele reeks vragen over capaciteit. Het toont aan dat het iedereen beroert en het toont ook aan dat deze beleidsuitdaging jullie zeer ter harte gaat.
Ik wil starten met de mededeling dat we enorme inspanningen aan het leveren zijn om de schoolgebouwen in Vlaanderen en in Brussel te vernieuwen. Dat zal jullie niet ontgaan zijn. Op dit ogenblik wordt er in 95 procent van de Vlaamse en Brusselse gemeenten gebouwd of grondig gerenoveerd. Dat is enorm. Ik zou graag hebben dat er in elke gemeente nieuwe scholen worden gebouwd, maar daarvoor hebben we nog een klein duwtje nodig.
Bij de begrotingsopmaak 2018 is opnieuw in 50 miljoen euro voorzien voor de financiering van reeds goedgekeurde capaciteitsprojecten. U weet dat ik twee jaar geleden voor de eerste keer een cyclus van drie jaar heb voorgesteld voor 2016-2017-2018. We hebben ook een bevraging gedaan bij de onderwijsverstrekkers. Het valt bij hen zeer in de smaak. Zij zouden graag op die meerjarentrajecten verder werken in de toekomst en niet zoals in het verleden, met middelen jaar per jaar.
Twee weken geleden keurde de Vlaamse Regering de selectie van 41 nieuwe DBFM-schoolbouwprojecten (Design Build Finance Maintain) goed. Het gaat hier om een bijkomend investeringsvolume van 550 miljoen euro. Een van de DBFM-projecten is een volledig nieuwe school in Brussel, in Molenbeek, voor 700 leerlingen. Het is een project van de Sint-Ignatiusscholen in Brussel voor technisch en beroepsgeoriënteerd secundair onderwijs. U weet dat er in Brussel een chronisch tekort is aan beroeps- en technisch onderwijs. Wel, hier door die DBFM komt er een extra capaciteit van 700 leerlingen net in studierichtingen waar er een chronisch tekort aan is, waardoor er druk wordt gezet op de rand. Dit om te melden dat niet alleen capaciteitsdossiers leiden tot extra plaatsen, maar dat je ook met de gewone dossiers en de DBFM-dossiers extra plaatsen kunt genereren.
Daarnaast zijn er ook de huursubsidies. Eind dit jaar komt er een tweede oproep aan alle schoolbesturen in Vlaanderen en Brussel, schoolbesturen van het gesubsidieerd onderwijs, om aanvragen in te dienen voor huursubsidieprojecten. Huursubsidies zijn een ideale manier om flexibel en snel extra schoolcapaciteit te realiseren.
Dan zijn er de vragen die jullie stellen rond de capaciteitsmiddelen. Hoeveel middelen we op korte en middellange termijn kunnen vrijmaken, dat kan ik niet zeggen. U weet dat we recurrent bij de start van de legislatuur 50 miljoen euro hebben vrijgemaakt voor capaciteit. Niets wijst erop dat deze 50 miljoen euro ook niet de volgende jaren zal worden doorgetrokken. Ik moet er natuurlijk wel van uitgaan dat de begroting jaar na jaar wordt goedgekeurd.
Wat stel ik voor? We willen werk maken van een update van de bestaande capaciteitsmonitor schoolinfrastructuur. De eerste monitor is gemaakt in 2015. Het is voor mij een bijzonder relevant instrument om de impact van de toekomstige demografie op de schoolbevolking in te schatten zowel voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs. We hadden om de drie jaar een update gepland. Dus in 2018 moet er een update komen. Deze update loopt gelijk met de update van de bevolkingsprognoses van de Studiedienst van de Vlaamse Regering, die ook in het begin van 2018 worden verwacht.
Door die cijfers zullen we de vraagzijde dus zeer goed in kaart kunnen brengen.
Parallel zal ons Departement Onderwijs en Vorming ook begin volgend jaar een bevraging doen bij alle gemeenten in Vlaanderen en Brussel, met de vraag om het aantal plaatsen in het basisonderwijs én in het secundair onderwijs in kaart te brengen. Op die manier zouden we dan tegen de zomer van 2018 ook geactualiseerde aanbodcijfers hebben. Dat is de aanbodzijde, dus wat er beschikbaar is aan plaatsen. We zullen ook vragen dat de toekomstige plaatsen, plaatsen die nog niet zijn gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld bij DBFM, worden meegenomen. De vorige keer is niet iedereen daarop ingegaan. Ik hoop dus dat elke gemeente er goed werk van maakt om bij de scholen ervoor te zorgen dat de aanbodzijde wordt ingevuld. U weet immers dat sommige gemeenten de vorige keer geen beroep hebben kunnen doen op capaciteitsmiddelen gewoon omdat de aanbodzijde niet in kaart was gebracht. Je kunt niet verwachten dat je zomaar capaciteitsmiddelen krijgt als we niet eens weten wat je beschikbare aantal is.
Dat betekent dat er volgend najaar een nieuwe capaciteitsmonitor klaar zal zijn met actuele vraag- en aanboddata. Deze timing is zeer scherp, maar de noden zijn ook zeer scherp, dus is het echt mijn bedoeling om dit helemaal rond te hebben. Wat mij betreft, zou ik opnieuw met een meerjarenplanning werken, dus een planning voor 2019-2020-2021. Dat geeft inrichtende machten en gemeentebesturen de kans om op middellange termijn een planning inzake nieuwe schoolcapaciteit uit te werken. Daarom zal ik dus aan de collega’s binnen de Vlaamse Regering voorstellen om de toekomstige capaciteitsmiddelen opnieuw voor drie jaar toe te kennen. Dat betekent echter niet dat ik in 2018 geen enkel initiatief zal nemen, integendeel. Zoals ik u zei, eind dit jaar is er een nieuwe oproep voor huursubsidies, en eigenlijk is het mijn bedoeling om in 2018 de monitor rond te hebben, maar ook in 2018 al de oproep te kunnen doen, om ervoor te zorgen dat we tegen het einde van het jaar, begin 2019 eigenlijk al een zicht kunnen hebben en zo in het voorjaar van 2019 tot de toewijzing van de dossiers kunnen overgaan. Dat kan de gemeentebesturen of de scholen dan in staat stellen om heel snel aan het werk te gaan en extra capaciteit te creëren.
Zoals de cijfers er nu uitzien, maar ik kom daar straks nog op terug, zal er inderdaad moeten worden ingezet op het secundair onderwijs. We zien dat de grootste piek in het lager onderwijs voorbij is. Dat is ook logisch: de groep jongeren die in het lager onderwijs is gepasseerd, moet naar het secundair onderwijs. Alleen is het iets moeilijker in het secundair onderwijs, omdat we niet weten welke studierichting ze gaan volgen. We kunnen niet precies inschatten hoeveel dat is, dus de berekening is iets moelijker om te maken.
De heer Daniëls heeft er al naar verwezen: we hebben indertijd voor het lager onderwijs in een regel voorzien waardoor je, door het moment waarop je telt aan te passen, in voldoende omkadering kon voorzien. Ik heb een voorstel voor een Onderwijsdecreet XXVIII, dat op dit ogenblik naar de Inspectie van Financiën is, om toch minstens in een decretale basis te voorzien zodat secundaire scholen ook in de toekomst in gepaste omkadering zullen kunnen voorzien. Ik zal niet zeggen dat het anders een maat voor niets is, maar dan hollen we permanent achter de feiten aan. Als ze bijvoorbeeld volgend schooljaar, in 2018-2019 hun huidige schoolcapaciteit structureel zouden verhogen binnen de al bestaande schoolinfrastructuur, dan is dat natuurlijk zo omdat ze een leerlingengroei hebben, maar dan zouden ze dat niet kunnen met de huidige regels. We hebben dat indertijd voor het lager onderwijs gedaan. Geachte leden, de vraag is of het niet goed zou zijn dat we dat voor het secundair onderwijs doen. De basis daartoe zit nu in een van de artikelen. Ik heb nog geen uitsplitsing gemaakt naargelang voor wie dat nu is. Mijnheer Daniëls, u kondigde een initiatief ter zake aan. Wat ik nu doe, is in de basis voorzien om het mogelijk te maken, wat toch wel een noodzaak zal zijn, denk ik.
Welke signalen komen er van het veld? De vraagprognoses uit de huidige capaciteitsmonitor, dus de editie van 2015, geven aan dat voor het gewoon voltijds secundair onderwijs na het schooljaar 2015-2016 een keerpunt wordt bereikt op het niveau van het volledige Nederlandstalig onderwijs. Waar zich tot 2015-2016 een gestage daling voordeed, zegt onze monitor dat zich na 2015-2016 een rustige, maar toch gestage stijging begint voor te doen, tot omstreeks het schooljaar 2025-2026, waarna er opnieuw een voorzichtige daling zou intreden. Daarnaast geven de vraagprognoses ook aan dat de evolutie van het leerlingenaantal in het gewoon voltijds secundair onderwijs sterk afhankelijk is van de graad van verstedelijking. De toename zal zich het sterkst voordoen in de grotere steden en in het stedelijk gebied rond Brussel.
Wat de evolutie in het gewoon basisonderwijs betreft, voorspelde de capaciteitsmonitor voor het Nederlandstalig onderwijs als geheel dat de vraag in het basisonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008 sterk zou stijgen tot en met het schooljaar 2016-2017, en er daarna een periode van een lichte daling zal zijn tot 2023-2024. Tenzij ik me vergis, heb ik die lichte daling echter nog niet gezien. De monitor loopt dus niet helemaal gelijk met wat we daadwerkelijk zien. Daarna zouden de leerlingenaantallen opnieuw beginnen toe te nemen, om dan in het schooljaar 2030-2031 opnieuw iets te dalen.
Wat de leerlingenaantallen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft, meldt het Departement Onderwijs en Vorming dat eind 2017 een onderzoek wordt afgerond door perspective.brussels om de behoeften aan de vraag- en aanbodzijde in het secundair onderwijs te ramen voor zowel het Nederlandstalig als het Franstalig onderwijs. De meest recente leerlingencijfers zijn de inschrijvingscijfers voor het schooljaar 2017-2018. De gegevens die midden september 2017 door de onderwijskoepels en het GO! werden aangehaald, zijn gebaseerd op de leerlingenaantallen op de derde schooldag van dit schooljaar 2017-2018, zoals gekend in de Discimus-databank van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi). De koepels en het GO! halen de gegevens nu rechtstreeks uit Discimus. In het kader van Operatie Tarra heb ik de eigen spoedtelling door de onderwijskoepels afgeschaft. Ze waren daar ook vragende partij voor. De grootste stijging in leerlingenaantallen vindt plaats in Antwerpen en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Die stijging geldt – let op mijn woorden van daarnet – zowel in het basis- als in het secundair onderwijs. Dat zijn ook de gemeenten die in het verleden het grootste deel van de vroeger toegekende capaciteitsmiddelen hebben ontvangen.
Ook procentueel stellen we een grotere stijging van het leerlingenaantal vast in de totale groep van gemeenten die extra capaciteitsmiddelen kregen dan in de totale groep van gemeenten die geen capaciteitsmiddelen kregen. Dat leidt wel tot de conclusie dat we onze middelen vrij goed hebben verdeeld. In het basisonderwijs is de stijging van leerlingenaantallen in de groep met capaciteitssteun 1,12 procent ten opzichte van 0,42 procent in de andere groep. In het secundair onderwijs gaat het over een stijging van 0,96 procent ten opzichte van 0,14 procent. Je ziet dus dat er zones zijn waar het nu eenmaal nodig is om extra te investeren.
In die zin kunnen we concluderen dat de capaciteitsmonitor 2015 tot mijn grote vreugde een waarheidsgetrouwe en objectieve leidraad is geweest om de capaciteitsmiddelen in 2016 voor de driejarige periode 2016-2018 te verdelen om te anticiperen op de te verwachten capaciteitsbehoeften in het schooljaar 2020-2021. De klikken hebben zich nog niet op dezelfde wijze voorgedaan als gedacht, maar de spreiding van de middelen is op een correcte wijze gebeurd, waardoor wat mij betreft de capaciteitsmonitor opnieuw een nuttige leidraad zal zijn om de volgende tranche aan middelen te verdelen.
Collega De Meyer en andere collega's, wat zal de focus zijn? Na de update zal de nieuwe capaciteitsmonitor 2018 opnieuw richtinggevend zijn om te bepalen in welke gemeenten en op welk onderwijsniveau de focus zal moeten liggen. Het lokale niveau is het best geplaatst om concrete voorstellen te doen. In november 2017 zal ik al een eerste klankbordgroep samenroepen met daarin de gemeentelijke coördinatoren van de lokale taskforcescapaciteit die vanuit een pilootfunctie de aanbodbevraging van de secundaire scholen op hun grondgebied hebben gecoördineerd en uitgevoerd en daarover hun ervaringen kunnen uitwisselen. We zitten dus niet stil tot halfweg 2018. We gaan dit jaar iedereen al samenroepen om alles goed in de steigers te zetten. Ik wil dat echt iedereen zijn volle medewerking verleent. Dan kan je maar beter vroeg beginnen.
Ik vind het positief dat een aantal gemeenten het voorbije jaar alvast op eigen initiatief aan de slag is gegaan met de bevragingsmethodiek voor het secundair onderwijs die eerder al is toegepast in Antwerpen. Via de update van de monitor kunnen de vraagprognoses van de eerste monitor 2015 worden bevestigd of bijgesteld. Zeker bij het maken van een meerjarenplanning voor de periode 2019-2021 wil ik mij baseren op geactualiseerde vraagprognoses.
De komende jaren zal de focus bij de aanpak wellicht verschuiven van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs. Dat lijkt mij de logica zelf. Maar het was nu eigenlijk al mogelijk. Er zijn nu al projecten in het secundair onderwijs gerealiseerd. Lokale taskforces konden dat doen, maar de focus lag vooral nog op het lager onderwijs omdat we daar de grootste stijgingen zagen.
Dan kom ik tot de onthutsende cijfers. Collega Meuleman, u hebt het dan over Brussel natuurlijk. Ik zal even heel specifiek ingaan op de problemen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, in het bijzonder ook wat de aanmeldings- en inschrijvingscijfers van het lokaal overlegplatform (LOP) Basisonderwijs Brussel betreft. U weet evengoed als ik dat er de voorbije jaren zeer sterk geïnvesteerd is in capaciteitsuitbreiding in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, door de Vlaamse overheid en door de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). Collega's, ik werk trouwens bijzonder goed samen met collega Vanhengel, die vanuit de Gemeenschapscommissie bevoegd is.
Het totale budget dat tussen 2010 en 2018 in capaciteit werd geïnvesteerd in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bedraagt 71 miljoen euro of bijna 20 procent van alle capaciteitsmiddelen voor het hele Vlaamse onderwijs, terwijl de 135 basisscholen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in totaal 4,4 procent van de leerlingenpopulatie in het onderwijs uitmaken. Ik herhaal dit nog eens omdat u de impact van onze investeringen nog eens goed zou vatten. 71 miljoen euro of 19 procent van de middelen voor een leerlingenpopulatie die 4,4 procent is van het totaal in Vlaanderen. We hadden een achterstand in te lopen, maar kom hier niet zeggen dat we geen enorme inspanningen aan het doen zijn.
Eind 2016 waren er aan de hand van de toegekende capaciteitsmiddelen sinds 2010 al bijna 2000 nieuwe plaatsen gecreëerd. Eind deze legislatuur zullen via de lopende capaciteitsprojecten, als ze volgens planning worden uitgevoerd, wat ik zelf niet in de hand heb, daarbovenop nog eens 2055 extra plaatsen beschikbaar zijn om de capaciteitsdruk in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te verlichten. En ja, ik zou de toegekende capaciteitsmiddelen graag nog sneller omgezet zien in extra plaatsen in Brussel. Mijn onderwijsdiensten doen samen met de VGC hun uiterste best om ervoor te zorgen dat de periode tussen het toekennen van de middelen en het realiseren van de plaatsen zo beperkt mogelijk blijft. Maar ik verwacht van iedereen dezelfde inspanningen.
Ik besef bijzonder goed dat de capaciteitsdruk in Brussel nog steeds hoog is, en dat er anno 2017 nog altijd meer vraag is dan het beschikbare aantal plaatsen. Idealiter kan uiteraard elk kind terecht in de school van zijn eerste keuze. Dat is helaas niet de realiteit vandaag, niet in Brussel, maar ook niet in Antwerpen en in Gent. Het moet onze ambitie zijn om aan elk kind een plaats te geven die goed is.
Wat de 3145 ongunstig geordenden voor schooljaar 2017-2018 betreft: in die aantallen zitten ook de leerlingen die al in het Nederlandstalig onderwijs zitten en van school wilden veranderen. Meer dan 1800 aanmelders hebben aangemeld om van school te veranderen. Dat is uiteraard hun volste recht, maar de indruk wekken dat al deze leerlingen geen plaats hebben in het Nederlandstalig onderwijs, vind ik manifest te kort door de bocht.
Ik wil ook nog meegeven dat ik in elk geval de inspanningen bijzonder waardeer die het LOP Basisonderwijs Brussel levert om deze cijfers aan te leveren en te duiden. Ik heb geen kritiek op de manier waarop dat gebeurt.
Wat de hangende rechtszaak betreft, collega’s en in het bijzonder collega Meuleman: het geding dat de vzw ‘Ieder Kind een Stoel’ en een aantal individuele ouders hebben ingesteld, werd op 8 september 2017 ingeleid bij de rechtbank. Ik weet uit goede bron dat de pleitzitting vastgesteld is op 6 december 2018. Dat is het schema dat in dit dossier gevolgd is en waar ik in alle openheid met jullie over wil communiceren. U weet ook dat het bijzonder moeilijk is om in voldoende capaciteit te voorzien omdat er heel veel Franstaligen het Nederlandstalig onderwijs gewoon veel beter vinden en dus ook willen dat hun kind school loopt in het Nederlandstalig onderwijs. Wij moeten een evenwichtsoefening maken, waarmee ik niet wil ontkennen dat we een achterstand hebben in te lopen, maar we doen dat ook.
Mijnheer De Ro, ik kom tot de vragen over uw favoriete thema. Bij het begin van de legislatuur is er binnen de meerderheid afgesproken dat er twee dossiers zijn die op parlementair niveau zullen worden voorbereid en behandeld. Het eerste is het debat over de eindtermen, dat nu loopt en waar hard aan wordt gewerkt, het tweede gaat over het nieuwe Inschrijvingsdecreet. We hebben hierover al verschillende keren gedebatteerd. We hebben nog geen oplossing maar ik merk in de debatten wel een vrij grote gedragenheid voor wat een centraal aanmeldingsregister betreft. Op andere punten blijkt er nog geen consensus te zijn. Uiteraard respecteer ik de autonomie van het Vlaams Parlement. Mijn administratie blijft wel inzetten op het ondersteunen van scholen die willen aanmelden, onder andere door actief te helpen met het maken van het aanmeldingsregister, via LOP-deskundigen te ondersteunen enzoverder.
Een aanmeldingssysteem heeft, boven op het feit dat het de beschikbare plaatsen op een eerlijke manier verdeelt en kampeerrijen vermijdt, het grote voordeel dat er zicht is op het totale aantal beschikbare plaatsen en dat we een capaciteitsprobleem veel sneller en accurater kunnen inschatten. Ik ben het dus met u eens, collega De Ro, dat een aanmeldingssysteem meer is of kan zijn dan louter een tool voor inschrijvingen, en dat het een belangrijk beleidsondersteunend instrument is voor een proactief beleid. Als we meer proactief willen werken, en dus een aankomend probleem willen oplossen voor het zich stelt, zou een register dat op meer plaatsen dan vandaag wordt ingezet, een belangrijk beleidsinstrument kunnen zijn, naast de capaciteitsmonitor, waarvoor gebruik wordt gemaakt van de bevolkingsprojecties. Ik heb al vaker gezegd dat ik het er eigenlijk wel mee eens ben om mee te werken aan een dergelijk tool, maar ik ben het er niet mee eens om alle gemeenten te verplichten om ermee te werken, want er zijn ook regio's waar er geen enkel probleem is.
Met het volgende ben ik het ook relatief eens, maar dan kom ik bij de andere vragen. Het huidige decreet Inschrijvingsrecht biedt inderdaad elke school in Vlaanderen de mogelijkheid om de inschrijvingen te laten verlopen via een aanmeldingsprocedure. Enkel de basisscholen voor gewoon onderwijs in Antwerpen, Gent en Brussel zijn verplicht om de inschrijvingen te organiseren via een aanmeldingsprocedure. Iedereen mag dus, maar sommigen moeten. Dat betekent niet dat ze verplicht zijn tot het aanmelden via een centrale aanmeldingsprocedure. U kunt daar nog in kiezen. Als we de intentie zouden omzetten in realiteit om alle inschrijvingen via een centraal aanmeldingsregister te laten verlopen, is die verplichting inbouwen een eerste voorwaarde. Maar niet alle scholen hebben met een inschrijvingsproblematiek te maken. Dat is wat ik daarnet zei. Nu zijn sommigen verplicht om inschrijvingen via een aanmelding te organiseren, maar het is zelfs nog niet verplicht om een centrale aanmelding te doen. Je zou dat als stap één kunnen nemen, zien waar de grootste problemen zitten en daar een start nemen om de regels al zuiver te zetten.
Bij de opmaak van het huidige decreet Inschrijvingsrecht werd er bewust voor gekozen om ruimte in te bouwen voor lokale autonomie. U weet dat, collega De Ro. Het decreet bepaalt enkel de vroegste startdatum, maar dit is voor de scholen geen verplichting tot starten op die datum. Vandaag is er dus heel wat ruimte om te komen tot een tijdslijn op maat van elke school. Een centraal aanmeldingsregister vraagt, zoals u zelf zegt collega De Ro, op zijn minst één centrale tijdslijn voor alle scholen. Anders moeten ouders nog steeds kinderen aanmelden op verschillende momenten. Je zou op die manier de dubbele inschrijvingen kunnen wegwerken.
Collega De Ro, ik heb u al een paar keer gezegd dat ik er voorstander van ben om naar een centrale tijdslijn te gaan. Dit zou al een pak problemen oplossen. Ik kan ook zelf initiatief nemen om dit te regelen in OD XXVIII, maar ik wacht nog een beetje op het initiatief dat eventueel in het parlement ontstaat. Ik wil niet over de hoofden van de parlementsleden springen. U kent mijn mening: ik vind niet dat we heel Vlaanderen moeten verplichten om overal centraal te gaan aanmelden. Ik denk wel dat er beter een initiatief wordt genomen in een aantal regio's. Mijn administratie wil gerust een platform mee helpen bouwen waar iedereen op kan intekenen. Een tijdslijn zou handig zijn om dubbele cohorten te vermijden.
Ik ontvang ook signalen dat het draagvlak voor het later op het jaar laten starten van de inschrijvingen in het secundair onderwijs stapsgewijs groeit. Heel wat scholen en soms zelfs hele regio’s zouden omwille van een betere studie- en schoolkeuzebegeleiding liever wat later starten met inschrijven, maar doen dat niet als de omliggende scholen niet mee opschuiven vanwege de onderlinge concurrentie. Dat is een vrij moeilijk probleem. Ik kreeg dan ook de vraag om de inschrijvingen later in het schooljaar ineens te laten starten voor alle scholen, en dit te verankeren via een centrale tijdslijn. Nogmaals, ik ben dit wel genegen. Als u mij vraagt om dit te regelen via OD XXVIII, voor mij geen enkel probleem, maar ik wil de afspraken die we hebben gemaakt, wel honoreren.
Er zijn nog enkele elementen die niet noodzakelijk een centraal aanmeldingsregister in de weg staan maar die in de praktijk wel een belangrijke impact hebben op scholen als ze de stap willen zetten naar aanmelden. Ik noem er een paar.
Ten eerste, aanmelden kan vandaag enkel na goedkeuring van een aanmeldingsdossier door de Commissie inzake Leerlingenrechten (CLR). Voor elke aanmeldingsprocedure is een toets vereist door de CLR. Ik ben er mij van bewust dat dit een drempel is voor scholen, maar we stellen in de praktijk vast dat die kwaliteitstoets noodzakelijk is. Ik ben zeker bereid om te bekijken of we die zorg rond kwaliteit van aanmeldingsprocedures niet op een andere, gebruiksvriendelijkere en laagdrempelige manier kunnen vormgeven. Maar ook dat vraagt een decretale aanpassing.
Ten tweede, het Inschrijvingsdecreet koppelt vandaag het aanmelden aan de toepassing van de dubbele contingentering. Een centraal aanmeldingsregister zou dus betekenen dat elke school die dubbele contingentering moet toepassen. Willen we dat of willen we dat niet?
Ik ben in elk geval pro meer uniformiteit en een duidelijke tijdslijn en wil zeker mijn medewerking verlenen aan de mogelijkheid om centraal aan te melden. Dat betekent nog niet dat het overal verplicht moet worden. U weet dat ik een belangrijke Tarra-maatregel moet nemen. We moeten hier dus ook tot een oplossing kunnen komen. Het register zou dan in scholen en gebieden met capaciteitsdruk het kamperen volledig overbodig maken, en is voor andere gebieden een gebruiksvriendelijke tool voor de registratie van de inschrijvingen. Ik vind de koppeling met Discimus bijzonder interessant. Zonder koppeling met Discimus betekent een centraal aanmeldingsregister dubbele registratie, en dus meer planlast. We hebben intern in onze administratie een Tarra-regel. We doen dus niets wat tot meer planlast leidt. Het zou zeker meer planlast zijn voor die scholen voor wie het ordenen van leerlingen en het vermijden van kampeerrijen niet noodzakelijk is, als u mij goed begrijpt. U weet hoe belangrijk ik planlastvermindering vind.
Ondertussen zitten wij niet stil. We zijn aan het bekijken wat de impact is op het vlak van kostprijs en timing en hoe een mogelijke koppeling van verschillende ICT-systemen inzake aanmelding op Discimus mogelijk zou zijn. Welke stappen inzake privacy we al dan niet zouden moeten zetten, is nog allemaal niet duidelijk. Die oefening loopt volop binnen mijn administratie.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, het dossier capaciteit is inderdaad geen dossier van deze legislatuur, het gaat al mee van vorige legislatuur. Toen hebben we gezien dat de Vlaamse Regering de demografie achternaholde en ad hoc probeerde om capaciteit bij te maken zonder dat daar een langetermijnbeleid tegenover stond.
U hebt dat deels proberen aan te pakken. U hebt met de capaciteit geprobeerd om een deftig zicht te krijgen op de te voorspellen tekorten en problemen en u hebt daar een driejarenbudget tegenover gesteld, dus niet meer het jaarlijkse infuus. Dat liet steden en gemeenten toe om beter te leren plannen. We zitten nu in de eerste cyclus. U zegt dat de volgende eraan komt in 2018. Dan komt er een geüpdatete versie van de capaciteitsmonitor en zal de Vlaamse Regering opnieuw bepalen welke middelen waar nodig zullen zijn, en liefst opnieuw voor een periode van drie jaar.
Minister, dat is goed. Het was nodig dat dat gebeurde. Maar u geeft al aan dat u zeker niet later wilt zijn dan 2018 en dat u echt wilt proberen om die update te doen en op hetzelfde moment de oproepen al te lanceren. U voelt ook aan dat met de tekorten die er zullen zijn in 2020, als je in 2018 monitort en in 2019 centen vrijmaakt, je dan nog steeds voor het secundair onderwijs achter de feiten aanloopt. Dat voelen een aantal steden en gemeenten ook. Het is frustrerend voor die steden en gemeenten die zelf al een update hebben gemaakt van de capaciteitsmonitor, die al zeer goed zelf zien dat zij in 2020 tegen tekorten aanlopen en dat ze in 2019 propvol zullen zitten, wat betekent dat de vrije schoolkeuze al in het gedrang komt. Die willen eigenlijk sneller beginnen, minister.
Ik weet niet of er een manier is waarop u antwoord kunt geven op het feit dat steden zoals Gent, Leuven en andere steden aan de alarmbel trekken, al zien dat er tegen 2020 tekorten zullen zijn en eigenlijk niet kunnen wachten op de update van de capaciteitsmonitor en op het vrijmaken van de middelen vanaf 2019. Voor hen is dat al wat te laat om de tekorten die er nu in het secundair onderwijs aankomen, het hoofd te bieden.
Minister, mijn vraag is of er niet al iets kan worden gedaan om waar nodig al sneller van start te gaan met het bieden van een antwoord op die aankomende capaciteit in het secundair onderwijs.
Minister, wat betreft Brussel hebt u gezegd dat u de rechtszaak afwacht. U bent transparant geweest over de timing. Het blijft natuurlijk een probleem wat die mensen daar aankaarten. Het is ook zeer tegenstrijdig. Enerzijds zegt u absoluut te willen inzetten op kleuterparticipatie en dat gigantisch belangrijk vinden, maar anderzijds lezen we dat de ouders en de leerkrachten van ‘Ieder Kind een Stoel’ aangeven dat ze Enya niet hebben kunnen inschrijven in de onthaalklas, en dat ook in het tweede jaar kinderen uit de boot vallen door gebrek aan plaats. Dan zit je al met meer dan een jaar tot soms zelfs twee jaar dat kinderen verliezen in het kleuteronderwijs door plaatsgebrek. Dat is onaanvaardbaar natuurlijk.
U hebt in uw betoog tussendoor gezegd dat de Brusselse capaciteitsmonitor niet helemaal accuraat was, waarbij was voorspeld dat de grootste piek voorbij zou zijn en er minder noden zouden zijn. Dat bleek niet te kloppen. Het blijkt nu dat de capaciteitsnoden hoger zijn dan verwacht. Hebt u daar een verklaring voor, minister? Hebt u nagekeken hoe het komt dat daar een fout in zat? U hebt gezegd dat u zeker opnieuw zult vertrekken van de capaciteitsmonitor, maar als we zien dat die in Brussel niet helemaal accuraat de noden heeft voorspeld, vraag ik me af of u meer informatie hebt over hoe het komt dat er een fout is ingeslopen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, u hebt een belangrijk antwoord gegeven. Het is juist, er werden nooit zoveel middelen vrijgemaakt voor scholenbouw als nu. Zijn daarmee alle problemen opgelost? Ik denk het niet.
U hebt er in uw inleiding terecht op gewezen dat je capaciteitsproblemen oplost met extra capaciteitsmiddelen maar ook via de gewone dossiers, via DBFM en via huursubsidies. Voor DBFM komt er een tweede verhaal, voor de huursubsidies eveneens.
U zegt dat er in 2018 een update komt van de capaciteitsmonitor. We moeten voor de zomer duidelijkheid hebben over de aanbodzijde. Ik ben vragende partij om de steden en gemeenten daar spoedig van te verwittigen. Bij de vorige monitor was de tijd die ze kregen om hun dossiers op te maken, volgens hen, vrij beperkt. We weten het nu reeds. Met andere woorden, ze kunnen tijdig worden verwittigd. Daarom apprecieer ik ook bijzonder dat u zegt dat er in november 2017 reeds een eerste klankbordgroep zal doorgaan.
Het is ook belangrijk dat u zegt dat de capaciteitsgemeenten zullen kunnen hertellen, ook wat betreft het secundair onderwijs. Ik noteer eveneens dat er een verschuiving zal zijn bij de middelen naar het secundair onderwijs, maar dat het basisonderwijs verder in aanmerking zal komen.
De problemen zijn het grootst in de grootsteden Brussel en Antwerpen. Ik onderschrijf dit volledig, maar wil toch een kleine nuancering aanbrengen. Sommige koepels doen ook reeds een prioritering van de middelen van de andere kanalen die ik in het begin heb opgesomd, naar net de grootsteden. De zorg in de centrumsteden en in een aantal verstedelijkte gemeenten is terecht, en begrijpelijkerwijze willen ook zij voldoende in aanmerking blijven komen voor de extra middelen voor capaciteit. Ik wil op deze genuanceerde wijze deze zorg en boodschap nog eens meegeven.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Door de inspanningen van deze voltallige regering zijn er inderdaad extra middelen voor capaciteitsuitbreiding. Het had eigenlijk al veel vroeger moeten beginnen, maar goed.
Ik wil het even hebben over schoolgebouwen die worden verkocht. Vandaag zijn er nog steeds schoolgebouwen en vierkante meters grond die worden verkocht. Eenmaal die natuurlijk weg zijn, zijn die vierkante meters weg voor altijd en kun je er geen gebouwen op zetten als de capaciteit zou stijgen. Ontwikkelt u daaromtrent beleid? Mochten alle scholen die er in de jaren 80 waren, in bepaalde steden nog staan, dan hadden we geen capaciteitsproblemen. Helaas is dat niet zo.
Uit de Vlaamse monitor blijkt dat we eigenlijk vrij goed kunnen voorspellen in welke gemeenten of steden er capaciteitsproblemen zullen ontstaan. Helaas stel ik met u vast dat in een aantal van die steden en gemeenten het lokale beleid een beetje slaapt of niets doet, laat staan effectieve projecten op poten zet. Dan kunnen we vanuit Vlaanderen wel in veel middelen voorzien, maar als er geen effectieve projecten zijn, zal er ook geen geld naar die regio gaan. De tijd is gekomen om vanuit Vlaanderen man en paard te noemen en erop te wijzen dat als er lokaal geen plan is, er achteraf niet moet worden geklaagd dat er geen middelen zijn. Dat lijkt mij de evidentie zelve. Het is goed dat we vanuit Vlaanderen misschien wat helpen. Het gaat tenslotte over jongeren en ouders die op zoek zijn naar een school en die er weinig boodschap aan hebben als we vanuit Vlaanderen zeggen dat er op lokaal niveau niet van wal wordt gestoken. Daar hebben die mensen weinig boodschap aan. Misschien kan Vlaanderen op dat vlak wat meer actie ondernemen.
Er is daarnet naar de inschrijvingen verwezen. Het Inschrijvingsdecreet en de voorrang lossen op vlak van capaciteit niets op. Een Inschrijvingsdecreet creëert geen stoelen bij. Als dat waar zou zijn, zou het heel makkelijk zijn. Dat is niet zo. Ik wil daar dan ook enige reserve bij formuleren.
Het initiatief dat ik heb aangekondigd om ook in voldoende uren te voorzien voor scholen die capaciteit uitbreiden, wil ik graag vanuit het parlement mee vorm geven en trekken.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, u hebt in uw antwoord terecht gezegd dat de driejarige cyclus in de praktijk wordt aangevoeld als een zeer positieve maatregel. U hebt in deze legislatuur ook een aantal beslissingen genomen over de gemeentegrenzen heen. In de Rand rond Brussel is er voor de eerste keer gekeken naar de hele regio plus Brussel. Dat is niet onbelangrijk. Mevrouw Meuleman verwijst in haar vraag naar de meest nodige bijkomende plaatsen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, meer bepaald in Schaarbeek, Molenbeek, Brussel en Laken. Dat zijn drie buurgemeentes van mijn eigen stad Vilvoorde. Als er daar een tekort is, dan is de stap voor sommige mensen zelfs gewoon de overkant van de straat om in een andere gemeente of stad te komen. De driejarige cyclus is dus zeker terecht, maar de nabijheid van een stad of gemeente met tekorten heeft vaak ook een impact op andere gemeenten. Dat is dan alleen nog maar voor het basisonderwijs. Voor het secundair onderwijs moet je alleen maar naar de leerlingenstromen kijken, en dan zie je dat de gevolgen voor veel verder zijn.
Dat is mijn onmiddellijke reactie op het punt dat u maakte voor een nieuw Inschrijvingsdecreet. U hebt al een paar keer gezegd dat u huivert om alle scholen in alle gemeentes te verplichten om daar in te stappen. We hebben onder andere met de vluchtelingencrisis gezien dat plaatstekort heel snel op een gemeente of regio kan afkomen en dat kinderen moeten worden georiënteerd naar andere scholen. Ik zou niet zo snel zeggen dat het iets is dat ver van het bed is van een aantal steden of gemeenten.
Ik sluit bij de heer Daniëls aan dat er een verpletterende verantwoordelijkheid rust bij een aantal stedelijke en gemeentelijke besturen. Ik heb verschillende reacties gezien op de toekenning van capaciteits- en DBFM-middelen in de afgelopen jaren. Een aantal komen van ontgoochelde stadsbesturen die al veel doen en veel krijgen, maar nog veel meer willen. Goed, dat is op basis van cijfers te begrijpen. Er zijn ook reacties van een aantal gemeente- en stadsbesturen die minder te begrijpen zijn. Mijnheer Daniëls, ik ben het er wel niet mee eens dat er vanuit Vlaanderen moet worden gerepareerd. Een aantal schepenen van Onderwijs, schepencolleges en burgemeesters hadden oogkleppen voor hun ogen en niet naast hun ogen tijdens de afgelopen jaren. Ze dachten dat de buurgemeentes maar extra capaciteit moesten creëren waardoor zij de gemeentebelasting lekker laag konden houden of konden investeren in dure andere projecten en niet in onderwijs. Ze doen zelf geen enkele inspanning om met capaciteit bezig te zijn. Die gemeentebesturen moeten maar eens in eigen boezem kijken. Uiteraard gun ik elk kind in elke gemeente een plaats, maar we moeten heel duidelijk maken waar men veel te laat of niet in actie is geschoten. Daar zijn een aantal zeer frappante voorbeelden van, alleen al in de kieskring waar ik verkozen ben.
Minister, u hebt onderschreven dat een stukje van de capaciteitsmonitor zou kunnen wegvallen als de aanbodzijde kan worden gehaald uit een centraal aanmeldingsregister. Voor wie dat minder goed kent: het is effectief zo dat in elk systeem van een centraal aanmeldingssysteem elke deelnemende school eerst haar capaciteit moet invullen. Op die manier moet je het zelf niet inschatten of bij benadering meten, maar heb je effectief het aantal stoelen zowel voor het basis- als voor het secundair onderwijs. Een tweede stuk van de capaciteitsmonitor werkt met bevolkingsprognoses. Mevrouw Meuleman stelt de vraag hoe het komt dat de knik die wel is voorspeld, nog niet is ingezet op sommige plaatsen. De cijfers van de studies van de Vlaamse Regering over bevolkingsprognoses zijn voor een aantal gemeentes de afgelopen 10 jaar altijd een onderraming geweest. Ik hou nog eens het pleidooi om de cijfers naast elkaar te leggen: de echte bevolkingsgroei naast de destijds voorspelde bevolkingsgroei. Daar is een afwijking op. Misschien moeten we bij de volgende capaciteitsmonitor – we zullen dat ook bepleiten in de stakeholdersgroep die binnenkort bij elkaar komt – ook rekening houden met die factor. Dat zou voor een aantal gemeentes betekenen, vooral in de periferie rond Brussel en in Brussel, dat de toekomstige nodige capaciteit moet worden aangepast.
Ik ben blij dat u de opsomming hebt gemaakt van wat er nodig zou zijn om een centraal aanmeldingsregister decretaal in te voeren: een tijdslijn, verplicht aanmelden in bepaalde gemeentes en koppeling aan Discimus. Ik denk niet dat dit de grote issues zijn waarover grote meningsverschillen bestaan. Ik kijk naar mevrouw Helsen en ik zal het ook vragen aan de heer Van Dijck, de twee initiatiefnemers. We moeten maar eens opnieuw de hand aan de ploeg slaan en de komende weken samenzitten om tot een decretale tekst te komen om dit alvast mogelijk te maken.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik dank de leden voor de bijkomende suggesties. Ik wil wel nog enkele opmerkingen maken.
Mevrouw Meuleman, ik ben ook wel wat ontgoocheld in sommige lokale besturen. U zegt dat er pas in 2019 nieuwe middelen zullen zijn. U zegt dat er lokale besturen zijn die vroeger middelen zullen nodig hebben. Ik heb tot mijn steile verbazing vastgesteld dat de stad Leuven, een van de steden die de cijfers van de Vlaamse diensten betwist op het vlak van bevolkingsprognoses, geen enkel project heeft ingediend om huursubsidies te krijgen, zeker niet in de eerste ronde en geen enkel project heeft ingediend voor DBFM. Ik vind dat persoonlijk vreemd. Als alles zo acuut en zo dringend is en als ik zie hoe andere lokale besturen spelen met de nieuwe mogelijkheden die we scheppen om capaciteit te creëren of om patrimonium te vernieuwen, dan vind ik dat een spijtige zaak. Ik wil geen steen werpen, want de eerste gedupeerden zijn de scholen. Ligt het feit dat er geen projecten worden ingediend, aan het feit dat er geen projecten klaar zijn? Ik weet het niet. Ik kan wel in middelen voorzien, maar ik verwacht wel dat men innovatief meehelpt denken over hoe zaken kunnen worden gerealiseerd. Ik heb net aangekondigd dat er heel snel een tweede ronde huursubsidies komt. Laat ons kijken hoe we op lokaal vlak de gemoederen positief kunnen zetten ten opzichte van de mogelijkheden die er zijn, want die zijn er wel degelijk om ook al vervroegd zaken te kunnen doen.
Dan is er het knelpunt van de demografische prognoses van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Ik zal niet werken met andere prognoses. We hebben een Studiedienst van de Vlaamse Regering. Dat is niet mijn bevoegdheid, maar ik baseer er mij wel op. Ik ga geen andere prognoses maken. Ik begrijp de kritiek. Ik ben bijvoorbeeld in Vilvoorde geweest. Ik heb daar gezien hoe het bevolkingsaantal groeit en dat daar geen rekening mee wordt gehouden bij de diensten. Dit moet worden opgelost in een groter kader. We kunnen niet werken met verschillende referenties. Voor mij is dit de basis, en ik wil zeker meewerken om die basis zuiverder te maken, maar ik zal niets anders gebruiken. Van de mensen in Vilvoorde kan ik niet zeggen dat ze niet op alle mogelijkheden springen. Als je het mij vraagt, zijn ze soms zelf iets te enthousiast. Maar beter te enthousiast dan te stil.
Mevrouw Meuleman, waarom is de prognose voor Brussel niet helemaal zuiver? Het is onmogelijk om in te schatten hoeveel ouders er precies zullen kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs. Er is daarnaast nog een probleem. Er zijn de verhuisbewegingen, de vluchtelingenstromen, zaken die moeilijker in te schatten waren. Het heeft dus niet te maken met de onzuiverheid van de manier waarop we het doen, maar met externe factoren die er tussen zijn gekomen. Daarenboven moet in Brussel nog 43 procent van de plaatsen worden gerealiseerd. Er is in de middelen voorzien. We hebben voor 4 procent van de leerlingen 17 of 19 procent van de middelen uitgetrokken. Als er nog 43 procent moet worden gerealiseerd, dan vraag ik ook actie op het terrein. De zak centen is er. Als men die al zou kunnen realiseren, kunnen we al een deel van de achterstand inlopen.
Mijnheer De Meyer, u maakte de opmerking dat het probleem niet enkel bestaat in de grote steden. Ik ben het er absoluut mee eens. Beveren bijvoorbeeld in de buurt van uw geliefde Sint-Niklaas zullen we in de monitor straks duidelijker zien. Als instrument om mee te werken, vind ik de monitor wel oké. Ik zal wel hardvochtig zijn – net zoals de vorige keer, maar misschien nog iets hardvochtiger – als men niet de moeite doet om mee te werken om het aanbod in kaart te brengen. U hebt met zijn allen gezegd anno 2015 dat het niet kan dat we niet precies weten hoeveel plaatsen er zijn. Ik begrijp niet dat men daar niet aan zou meewerken. Dat is de voorwaarde om middelen te krijgen. We zullen net als de vorige keer weer heel Vlaanderen bekijken.
Ik heb zelf de sprong gemaakt naar de zones buiten Brussel om voor de eerste keer in de Rand in middelen te voorzien. We doen het in alle gemeenten. Als ik me niet vergis, heeft Roeselare voor de eerste keer middelen gekregen. Het was geen groot bedrag, maar we maken een objectieve prognose en iedereen komt daarvoor in aanmerking. Het zou wel eens kunnen dat nieuwe steden zich aanmelden als het gaat over extra noden aan capaciteit. Ik denk dat de monitor wel heel duidelijk zal zijn.
Wat de hertelling van de capaciteit betreft, heb ik genoteerd, collega Daniëls, dat u dat mee wilt ondersteunen. Ik vind dat een bijzonder goede zaak. Ik denk dat iedereen daar zeer gelukkig mee zal zijn, maar het moet nog worden goedgekeurd. We moeten nog een gezamenlijke weg afleggen. Ik zal zelf de basis al leggen, zoals daarnet aangekondigd.
De inventarisatie van de eigendommen. De scholen blijven natuurlijk privé. Wat wordt verkocht, wordt vaak geherinvesteerd. We proberen uit te zoeken hoe we ervoor kunnen zorgen dat we zo niet twee keer uitgaven missen. Ik stel wel vast, om een tegenwicht te geven, collega Daniëls, dat sommige scholen ook met heel velen gaan samenwerken om een herlokalisatie te doen, of om alles efficiënter te gaan organiseren. In Roeselare bijvoorbeeld heeft men met een aantal scholen een administratief gebouw gezet om ervoor te zorgen dat directeurs worden ontlast, dat alles wat administratie is, op een centrale plaats gebeurt. Het is eigenlijk een heel goede zaak maar het kan patrimoniumverschuivingen met zich meebrengen. Ook hier blijven we pogingen doen om zo goed mogelijk de monitor ook een inventaris te laten zijn.
Collega De Ro, ik ben het absoluut eens dat bovenlokaal werken ook voor het secundair onderwijs mogelijk moet zijn. Ik hoop dat collega Meuleman het er ook mee eens zal zijn, maar ik denk dat we nu voor het eerst op een professionele manier aan het werken zijn. Er zijn nog noden, collega Meuleman – ik ben de laatste om u te zeggen dat het allemaal rozengeur en maneschijn is. Er wordt hard gewerkt om alles te objectiveren en om de middelen in te zetten daar waar ze het meest nodig zijn.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik ben mijn betoog begonnen met een nogal dikke pluim, vond ik zelf, voor uw beleid. Ik heb gezegd dat er een ad-hocbeleid was en dat u dat voor een stuk hebt rechtgetrokken. Er zijn veel steden en gemeenten u daar dankbaar voor.
Waar ik nog wel op wil repliceren, is dat u zegt dat het geld er is, dat het voor de rest een lokaal probleem is, dat steden en gemeenten hun capaciteit niet doorgeven of niet inspelen op alle mogelijkheden die er zijn, of dat de realisatiegraad nog te laag ligt. Ik denk dat dat ook niet waar is. Ik denk dat er heel wat steden en gemeenten zijn die alles doen, die zeer inventief zijn, die zeer intensief bezig zijn met capaciteit en stoeltjes in een stad of gemeente. De eerste die meestal heel wat ouders op zijn dak krijgt, is de lokale schepen van Onderwijs. Bij die komt men het eerst aankloppen. Het is zowel voor de schepen als voor de minister zeer onaangenaam als er onvoldoende stoeltjes zijn. We hebben dat gezien met de noden in het kleuter- en basisonderwijs. Iedereen heeft er baat bij dat hetzelfde scenario wordt vermeden voor het secundair onderwijs. Het is nog niet te laat. Daarom kloppen de steden en gemeenten ook zo hard op die nagel. Men wil vermijden dat vanaf 2020 hetzelfde scenario zich afspeelt in het secundair onderwijs.
Ik denk dat we de steden niet tegen de Vlaamse Regering mogen uitspelen en omgekeerd. Ik denk dat iedereen er baat bij heeft om zo hard mogelijk samen te werken. Als men klaar is om extra inspanningen te doen, moet er worden nagegaan of er geen mogelijkheid is om dat te honoreren of om dingen sneller vooruit te laten gaan. Iedereen heeft daar baat bij.
De heer De Meyer heeft het woord.
Na de lofwoorden van collega Meuleman moet ik uiteraard niet overdrijven.
Er is een elementje waar ik op wil ingaan. Een van onze collega's zegt dat, als alle scholen die er twintig jaar geleden waren, er nu nog zouden zijn, de problemen vandaag zouden zijn opgelost. Een beetje gratuit, maar er zit wel een grond van waarheid in. Er zouden zeker een aantal problemen zijn opgelost, dat is duidelijk. Het neemt niet weg dat we erover moeten durven na te denken hoe we er als overheid mee omgaan als een schoolgebouw, dat destijds werd gebouwd met subsidies, niet meer met leerlingen is bevolkt. Wat doen we daarmee in de toekomst? We kunnen de middelen herinvesteren bij verkoop, maar soms is het nog meer zinvol dat het gebouw zelf opnieuw en onmiddellijk kan worden ingezet voor onderwijs. Ik hou nog altijd frustraties over aan het feit dat op een ogenblik in mijn stad een schoolgebouw werd verkocht, maar dat het zeker niet mocht worden verkocht aan het vrij onderwijs. Maar goed, dat is verleden tijd.
Ik heb op een bepaald moment het idee gelanceerd – en ik weet dat het voor veel verfijning vatbaar is – om een voorkooprecht in te voeren voor schoolgebouwen. De formule bestaat reeds in vele domeinen. Ze is niet onmiddellijk over te brengen naar het domein van schoolgebouwen, maar het moet ons toch aanzetten om over dat thema verder na te durven denken, wetende dat er geen toverformules zijn maar dat overheidsmiddelen zo adequaat en zo efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet en dat we eventjes afstand moeten kunnen nemen van een aantal kleine belangen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega De Meyer, mijn insteek gaat niet zozeer over het gebouw maar wel over, als je in een stedelijke agglomeratie bent, het aantal vierkante meter grond. Dat is meestal het probleem. Er zijn wel middelen, en er is een school die wil uitbreiden, maar er zijn gewoon geen vierkante meters meer of vierkante meters die nog betaalbaar zijn. Als grond schaars is in een stedelijke agglomeratie, dan is het niet evident om die gronden te verkrijgen.
Ik ben het idee niet ongenegen om niet zomaar schoolgebouwen te laten verdwijnen. Ik denk ook dat we er op dit moment dicht op zitten, maar twee jaar geleden heb ik nog een hele site in Gent weten verdwijnen die gewoon verkocht werd. Het was een school met een kerkgebouw, een parking en een stuk tuin. Dat is zeer jammer in gebieden waar er op dat moment capaciteitsproblemen zijn, al was het maar gewoon voor de vierkante meters grond die daar ter beschikking waren.
Minister, ik kijk verder uit naar de monitoring. Ik denk ook dat we een bepaalde monitoring moeten kiezen en die dan opvolgen, tenzij we vaststellen dat de monitoring die wordt vooruitgeschoven, een structurele fout bevat. Dan moeten we die wel corrigeren. Ik heb het dan over leerlingenstromen. In de rand rond Brussel kunnen we wel monitoren, maar er is een bepaalde leerlingenstroom die we goed moeten volgen. Wat gebeurt daarmee? Tot waar gaat die leerlingenstroom? Omgekeerd zie ik in het Waasland het volgende. Vroeger stapten we in het Waasland op de bus en reden we naar Antwerpen naar de secundaire school. Nu stapt men in Antwerpen op de bus en rijdt men naar het Waasland naar een secundaire school. Dat zijn evoluties die niet altijd in bevolkingsprognoses, op het vlak van domicilie, zichtbaar zijn. Het zijn tendensen die heel snel kunnen omslaan. Het is iets wat we goed moeten monitoren. We moeten er ook voor zorgen dat er middelen zijn om in leerkrachten in die klassen te voorzien
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik geef u uiteraard gelijk als u zegt dat u een methodiek hebt in de Vlaamse Regering, dat er studies zijn in de Vlaamse Regering en dat u zich daaraan wilt houden. Mijn pleidooi is ook niet om dat weg te gooien, alleen is het zo dat er correcties op moeten gebeuren. Ik denk dat uw collega die bevoegd is voor de ruimtelijke planning in Vlaanderen, minister Schauvliege en haar diensten, misschien eens moet kijken naar de grootte van een aantal bouwprojecten in de stad van collega Cordy, maar ook in mijn eigen stad, die zo’n omvang aannemen dat het zeker in zones van die steden tot ernstige capaciteitstekorten kan leiden, indien men niet, zoals onze beide stadsbesturen doen, bouwpromotoren verplicht om in gemeenschapsvoorzieningen te voorzien.
Ik vrees dat een aantal gemeentebesturen in Vlaanderen de trein aan het missen zijn. Ik hoor dat er in Vlaanderen in een aantal gemeenten bouwprojecten zijn voor de komende tien jaar van ettelijke honderden wooneenheden, maar waar geen crèches of geen zones voor crèches of scholen zijn gepland. We hebben dat destijds, vijf tot tien jaar geleden, verweten aan de Brusselse overheden, maar ik zie dat in Vlaanderen een aantal gemeenten diezelfde fouten aan het maken zijn. Misschien moeten de mensen van Ruimte Vlaanderen dit toch eens nagaan en misschien kan er een soort correctie komen op de bevolkingsprognoses, op basis van de reële bevolkingsgroei van de afgelopen vijf of tien jaar, en op een aantal grote bouwprojecten waarover mijn informatie is dat er geen enkele ruimte voor gemeenschapsvoorzieningen wordt opgelegd terwijl er ook goede voorbeelden zijn in Vlaanderen, bijvoorbeeld in Antwerpen, Mechelen, Vilvoorde en andere steden, waar men dit wel inplant, en terecht inplant.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.