Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, deze zomer werd het Erasmusprogramma van de Europese Unie nog eens in de verf gezet in onze pers. Op Erasmus gaan is nog nooit zo populair geweest als nu. Meer dan 5600 studenten namen afgelopen academiejaar deel aan het programma.
Minister, u kaartte daarbij onmiddellijk ook aan dat nog te weinig beursstudenten deelnemen. We hebben dat ook al vaak in de commissie gezegd. Zij hebben recht op een hogere Erasmusbeurs en behouden hun reguliere toelage. Toch vertrekt amper 16 procent van de beursstudenten op Erasmus. U rekent erop ‘dat elke universiteit en hogeschool inspanningen blijft leveren om de drempels te verlagen voor studenten voor wie zo’n uitwisseling niet evident is’.
De instellingen zelf geven tips mee zodanig dat een Erasmusverblijf niet meer hoeft te kosten dan wat een student hier zou uitgeven. Vanuit de gastuniversiteiten kan men op extra ondersteuning rekenen door middel van bijvoorbeeld goedkopere logies of maaltijden. Onze instellingen geven ook regelmatig hogere beurzen bij verblijven in het buitenland. Ondanks deze maatregelen blijven studenten uit kansengroepen – het gaat natuurlijk breder dan enkel beursstudenten – hun weg niet te vinden naar het buitenland.
Minister, hoe wilt u de instellingen overtuigen om extra inspanningen te leveren om de drempels te verlagen voor beursstudenten en studenten uit andere kansengroepen om een internationale ervaring op te doen?
Komen er extra middelen vanuit de Vlaamse overheid?
Kunt u cijfers geven over studenten met een beperking die een buitenlandse ervaring doen? Zijn er extra maatregelen voor deze groep?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, in het kader van het actieplan ‘Brains on the move’ worden heel wat acties uitgevoerd om studenten uit ondervertegenwoordigde groepen te ondersteunen bij hun mobiliteit. Dit gaat om acties in verband met de promotie, informatie en begeleiding van mobiliteit, alsook financiële incentives specifiek voor deze groepen studenten.
De ‘ondervertegenwoordigde groepen’ omvatten de beursstudenten, studenten met een functiebeperking alsook werkstudenten. Het voorbije academiejaar heeft de overheid een campagne rond het studeren in het buitenland specifiek gericht op studenten uit ondervertegenwoordigde groepen, gefinancierd. Deze campagne is op punt gesteld door CJP/BILL. Er zijn campagnebeelden en filmpjes ter beschikking gesteld aan de instellingen om te gebruiken in hun communicatie, alsook brochures met daarin ervaringsverhalen van mobiele studenten uit deze groepen. Die zijn in grote aantallen verspreid onder de Vlaamse studenten.
De beurzen die toegekend worden via de beurzenprogramma’s uit ‘Brains on the move’, volgen het principe dat minstens 25 procent van de middelen moet gaan naar studenten uit ondervertegenwoordigde groepen. Er wordt met de status van de student rekening gehouden bij de toekenning van de beurzen. Deze studenten krijgen ook een extra beursbedrag per maand boven op de standaardbeurs. Het principe van minstens 25 procent wordt ook gehanteerd binnen het generieke beurzensysteem voor mobiliteit buiten Europa, waarbinnen de instellingen een bepaald bedrag ontvangen vanuit de overheid. Zij dienen toe te zien dat ook minstens 25 procent van de beurzen toegekend wordt aan deze groepen studenten.
Sommige instellingen hebben binnen hun eigen beleid bepaald dat zij 100 procent van deze middelen toekennen aan studenten uit ondervertegenwoordigde groepen omdat net deze studenten de financiële steun extra nodig hebben.
Ik vind dat persoonlijk een zeer goede keuze, maar niet alle instellingen doen dat op dezelfde manier.
Ook binnen het Erasmusprogramma ontvangen beursstudenten een hoger beursbedrag per maand. Studenten met een functiebeperking ontvangen extra middelen op basis van facturen. Dat is niet onbelangrijk, omdat de ene functiebeperking de andere niet is. Je kunt daar niet één lijn in trekken wat de noden betreft.
Mevrouw Soens, u hebt die vraag over de cijfers al lang. Ere wie ere toekomt: het is dankzij uw volgehouden aandacht dat we er met onze hogescholen en universiteiten in geslaagd zijn om onze databank te krijgen. Binnen die databank hoger onderwijs is tijdens het academiejaar 2016-2017 voor het eerst de mobiliteit geregistreerd via de vernieuwde Databank Hoger Onderwijs (DHO 2.0), die een aangepaste module voor mobiliteit omvat.
Ik kan u de cijfergegevens nog niet geven. Maar u zult ze uiteraard krijgen zodra ze afgerond zijn en gevalideerd door de instellingen. We zullen die gegevens pas begin 2018 kunnen vrijgeven. Op dat moment zullen we alle analyses hebben gemaakt over de mobiliteit van de studenten en kunnen we ook de link leggen met het al dan niet behoren tot een ondervertegenwoordigde groep. Mevrouw Soens, het zou ook kunnen dat jongeren zich niet wíllen laten registreren. U was het daarmee eens. Er is een registratiemodule, wat ook enorme voordelen kan hebben voor jongeren die zich wél willen laten registreren, zodat ze niet elk jaar opnieuw hun faciliteiten moeten aanvragen, wat ook wel gebeurt. Dat is niet alleen voor Erasmus van belang, maar ook voor de andere faciliteiten.
Binnen Erasmus gaat het om minder dan 1 procent van de mobiele studenten in het hoger onderwijs voor de eerste drie calls. We hebben enkel de gegevens van 2014 integraal kunnen afwerken. Er is dus nog informatie te kort. Maar ik zal die pas kunnen geven wanneer ze volledig beschikbaar is.
De registratie – dat is de beperking waarnaar ik daarnet verwees – gaat enkel om die studenten die speciaal middelen aanvragen in het kader van speciale onderwijsbehoeften en dus achteraf facturen voorleggen. Daar knelt wat mij betreft een beetje het schoentje: in de praktijk zullen er altijd meer studenten zijn, om twee redenen. Het is op basis van vrijwilligheid. Niet iedereen registreert zich. Bovendien moet niet elke student met speciale onderwijsbehoeften extra kosten maken, omdat niet elke student dat label wil krijgen.
Maar goed, er zijn altijd redenen om iets niet te doen. We hebben gezegd dat we het zouden doen met de beperkingen die er zijn.
De cijfers waarover we zullen beschikken, gaan dus niet over alle studenten, maar wel over die studenten die specifieke onderwijsbehoeften met bijkomende financiële bijdragen aanvragen om hun verplaatsing te realiseren.
Omgekeerd kan dit wel een hefboomeffect hebben, dat meer jongeren zich willen laten registreren. Want het is ook mogelijk dat velen niet weten dat dat systeem bestaat en dat je extra financiële bijdragen kunt krijgen. Ik zie dat dus ook als iets positiefs.
Maar het zal tot begin 2018 duren vooraleer ik u daarover meer informatie kan geven. En dan zullen we ook kunnen beslissen of er extra inspanningen moeten gebeuren. Ik heb wel met de hogescholen en de universiteiten – want er was daarover zeer veel gevoeligheid – de afspraak gemaakt dat de databank nooit tot gevolg kan hebben dat we de financiering totaal omgooien. Ze hebben allemaal hun budget, er zijn ook budgetten voor studenten. Ik zou het goed vinden dat men nog meer zou inzetten op die groep kwetsbare studenten, maar ik zal het financieringssysteem niet op basis van de registratie wijzigen. Dat was de afspraak die gemaakt is om hen ertoe aan te zetten om actief in te zetten op het bekendmaken van die registratiemogelijkheid.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is dus nog tot begin 2018 wachten op de cijfers. Dan kom ik sowieso terug met de vraag.
Volgens het actieplan ‘Brains on the move’, waarbij men eigenlijk een derde van de studenten een internationale ervaring wil laten opdoen, moet een derde van de studenten ook uit die ondervertegenwoordigde groepen komen. Voor beursstudenten is dat nu, als ik me niet vergis, 16 procent. Dat is toch nog heel ver van die 33 procent die we eigenlijk willen.
Er zijn een aantal acties. Ik hoor dat u vanuit de Vlaamse overheid een campagne hebt opgezet. We moeten wachten op de cijfers om na te gaan of die campagne inderdaad effect heeft gehad.
Ik heb nog een bijkomende vraag over studenten met een beperking. In een eerdere schriftelijke vraag van mevrouw Krekels las ik dat de cijfers tot dan enkel studenten met een VAPH-statuut (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap) betroffen. Ik vermoed dat dat nu wordt uitgebreid naar – als ze zich willen registreren, uiteraard – studenten met een functiebeperking en verder enkel het VAPH-statuut?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de zorg die onze collega Soens formuleert, is volgens mij terecht. Het probleem is echter uiteraard niet nieuw. Ze verwijst terecht naar het actieplan van de vorige legislatuur. Er is één element daaruit dat ik toch nog even wil aanstippen. In hoofdstuk 8, financiering van mobiliteit, wordt er onder meer het volgende gezegd: “Financiering is niet altijd het belangrijkste obstakel voor studenten uit ondervertegenwoordigde groepen. De begeleiding van deze groepen vergt wellicht meer energie en concrete ondersteuning.” Dit element vind ik niet onbelangrijk in deze discussie.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik wil een suggestie doen, die misschien al gedaan is. We weten op het ministerie wie er beursgerechtigd is, want de afdeling Studietoelagen betaalt de studenten uit. Er is ook communicatie tussen de afdeling Studietoelagen en de studenten. Mevrouw Soens heeft in haar vraag opgenomen dat de periode dat je op Erasmus studeert, niet per se duurder hoeft te zijn dan wanneer je hier studeert. Ik vermoed dat de drempel voor vele ouders en studenten met een beurs toch nog groter is, omdat ze misschien denken dat het duurder zal zijn. Waarom dan niet meteen de communicatie doen, door bijvoorbeeld via de bevestiging van de studiebeurs een folder mee te geven of iets meer gepersonaliseerd? Je hebt als ministerie de kans om die groep rechtstreeks aan te spreken. Je moet daarvoor geen campagnes of omwegen zoeken. Er is een een-op-eenrelatie. Ik zou de suggestie doen om langs die weg wat meer informatie mee te geven, uiteraard gepersonaliseerd, zodat ze ook bij de instelling waar ze ingeschreven zijn, terechtkomen bij de juiste mensen. Vooral de boodschap dat het niet per se duurder moet zijn, is voor die groep volgens mij cruciaal.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik ondersteun absoluut de oproep van de heer De Ro om doelgroepcommunicatie te doen voor mensen die we kennen.
In verband met de totaliteit van beurzen, is differentiatie volgens de locatie waar men naartoe gaat, ook niet onbelangrijk. Het gebeurt nu al voor een deel. Ik heb er in het verleden ook al vragen over gesteld. Het lijkt me goed om die cijfers verder op punt te stellen naar de noodzaak die er is. Ik haal één concreet issue aan: studenten met een fysieke beperking die zich verplaatsen in een stad. Het kan zijn dat zij gebruik moeten maken van specifiek vervoer. In het ene land is dat er en is dat gemakkelijk, in het andere land is dat veel duurder. Misschien kunnen we de ervaring die we hebben gebruiken om te differentiëren in de beurs die we geven? Zo kunnen we daarmee rekening houden.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik bedank jullie voor de aandacht voor dit thema. Ik zal proberen kort te antwoorden.
Mevrouw Soens, wat de registratie betreft, is het voorlopig, zoals ik al zei, enkel VAPH. Vanaf volgend academiejaar wordt het uitgebreid naar veel meer. Maar we moesten ergens starten, dus voorlopig is het dat. Maar het wordt breder.
Mijnheer De Meyer, ik ben het absoluut eens met uw betoog: het gaat niet alleen over budget, maar ook over begeleiding. Ik hoor in mijn eigen omgeving ook verhalen. Zo kan een jongere die dyslectisch is steunmateriaal, flankerend materiaal – software enzovoort – vragen om te kunnen studeren. Ik stel vast dat je dat aan sommige universiteiten elk jaar opnieuw moet doen. Ik vind dat niet oké. Zodra dat is vastgesteld, moet dat een automatisme zijn. Want anders is het op den duur ontmoedigend. Dat gaat over kleine dingen, waarvan ik vind dat een goed beleid binnen een instelling ervoor kan zorgen dat jongeren dat niet elk jaar opnieuw moeten aanvragen. Want zo lijkt het alsof dat plots weg is. Maar het blijft natuurlijk een issue. Als ik zie hoe spontaan men daarmee in andere landen omgaat, dan denk ik dat het bij ons ook zou moeten kunnen. Ik wil hier geen instellingen stigmatiseren, maar ik zie toch wel dat dat bij de ene instelling veel soepeler verloopt dan bij de andere. Er is op dat vlak dus nog werk aan de winkel.
Ik hoop dat onze databank op dat vlak een meerwaarde kan zijn en jongeren kan stimuleren om zich te laten registreren, indien ze weten dat dat de faciliteiten gemakkelijker toegankelijk maakt. Mijnheer De Meyer, het gaat dan over begeleidingsfaciliteiten, geen budgetfaciliteiten. Dat zou een grote sprong voorwaarts zijn en zou ook de meerwaarde aantonen van de registratie. Ik ben het dus zeker eens met uw opmerking hierover.
Mijnheer De Ro, ik vind de doelgroepcommunicatie een zeer goed idee. We hebben de campagne gevoerd. We hebben daarvan nog heel wat materiaal. We hebben die gericht op universiteiten en overal waar de jongeren komen. Veel wordt nu elektronisch afgehandeld. We zouden het eventueel elektronisch kunnen meesturen. Om dan nog een keer te zeggen ‘je studeert aan deze school, je zit in het zoveelste jaar, dat zal misschien wat moeilijk zijn. In feite kun je het gewoon meegeven. De focus moet er vooral op worden gelegd dat het budgettair geen onoverkomelijke piste hoeft te zijn.
Mijnheer Daniëls, wat u zegt over differentiatie van de budgetten is heel juist. Door de registratie te doen, zullen we ook al zien wat de knelpunten zijn. We zouden een korte bevraging kunnen doen voor de jongeren die nu al de sprong hebben gemaakt. Daaruit kunnen we veel leren.
Er is nu al differentiatie. Ik heb het even bekeken. Binnen Europa ligt die tussen 235 en 435 euro. Buiten Europa is het één bedrag: 650 euro. Wat mij betreft, kun je daarin differentiëren: beursstudenten krijgen dat sowieso. Ze kunnen het ook verhoogd krijgen. Maar ik stel ook vast dat de instellingen een heel eigen beleid voeren rond wat ze meegeven als extraatje. Voorlopig laten we die autonomie ook wat bestaan. Maar hoe meer kennis we opdoen over de hinderpalen die er mogelijk zijn, hoe beter we zullen kunnen inspelen op de behoeften van de jongeren.
Ikzelf heb natuurlijk nog geen resultaten gezien van het verblijf van mijn dochter in Lissabon. (Opmerkingen)
We hebben wel wat zonnige foto’s gezien, inderdaad. En ook interessante projecten. (Gelach)
Maar wat de meerwaarde betreft voor je blik op de wereld, vind ik dit wel iets waarvan elke jongere in zekere mate zou moeten kunnen genieten.
Vanavond krijg ik ongetwijfeld commentaar omdat ik uitspraken heb gedaan in het parlement. (Gelach)
Mevrouw Soens heeft het woord.
U maakt een opmerking over de meerwaarde voor studenten die een Erasmus-ervaring of een andere internationale ervaring hebben opgedaan. Uit onderzoek is inderdaad gebleken dat dat voor elke student absoluut een meerwaarde is. Daarom wordt er ook een punt van gemaakt om zo veel mogelijk studenten – minstens een derde van de studenten – zo'n internationale ervaring te laten opdoen.
Het is inderdaad zo dat er meer hinderpalen zijn dan enkel de financiële hinderpaal. Daarin kan ik de heer De Meyer zeker gelijk geven. Het is goed om na te gaan wat de hinderpalen zijn. Wat het financiële aspect betreft, kunnen we vanuit de Vlaamse overheid, de Vlaamse instellingen zo veel mogelijk drempels en hinderpalen wegnemen.
Sowieso zullen we hier begin 2018 opnieuw staan met de opvolgende vraag daarover.
De vraag om uitleg is afgehandeld.