Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, collega’s, onlangs verscheen het RIO-landverslag van 2016, een publicatie uitgegeven door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, de interne wetenschappelijke onderzoeksdienst van de Europese Commissie.
Minister, het centrum heeft de taak gekregen om evidencebased informatie te verschaffen ter ondersteuning van de besluitvorming in de hele Europese Unie, en uiteraard dus ook ten aanzien van uw bevoegdheden. Er staan een aantal zaken in. Een aantal daarvan zijn bekend, andere zijn recenter gehighlight. Er is de vaststelling dat de industrie sinds enkele jaren een grote groep nieuwe doctoraathouders van Belgische universiteiten weet aan te trekken, maar dat er op dat vlak ook nog steeds sprake is van een aantal uitdagingen. Zo is er het verschil qua verloning tussen onderzoekers in de publieke sector en die in de private sector: in de publieke sector is die lager dan in de private. Verder blijft de participatie van vrouwen in onderzoek laag. Ik verwijs in dat verband naar eerdere vragen van collega Segers in deze commissie. Men stelt ook dat de vraag naar en het aanbod van hooggeschoolde onderzoekers en ingenieurs niet op elkaar aansluiten. Men stelt met name een tekort vast in de vakgebieden fysica, chemie en IT. Voor het aantrekken van buitenlands onderzoekstalent is er in ons land de regel dat de officiële taal aan hogeronderwijsinstellingen moet worden gebruikt, wat op Europees niveau wordt ervaren als een barrière.
Minister, uiteraard neemt u diverse initiatieven. Ze staan in de schriftelijke voorbereiding van mijn vraag opgesomd. Er is de website Iedereen Wetenschapper. Er is de kmo-groeisubsidie, waarover we het net hebben gehad. Er is het beleid dat is ontwikkeld met betrekking tot STEM (Science, Technology, Engineering and Mathematics). Minister, ik zal dat gezien het voortschrijden van de tijd allemaal niet herhalen, maar ik heb wel een aantal vragen, die neerkomen op de vraag welke conclusies u trekt uit dat landverslag.
Onderschrijft u de uitkomsten van dit rapport, dus de discrepantie qua onderzoekersloon tussen de publieke en private sector, het tekort aan hooggeschoolde werkkrachten, vooral dan die profielen waar de industrie om vraagt, het tekort aan vrouwelijke onderzoekers en de barrière als gevolg van het taalbeleid voor buitenlandse onderzoekers? De vraag die daaruit volgt, is uiteraard welke bijkomende initiatieven u denkt te moeten nemen om tegemoet te komen aan de pijnpunten die zijn geschetst in de vraagstelling.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, ik zal bij de reactie op de pijnpunten uiteraard meteen ook mijn oplossingen meegeven. Ik wil u ook danken voor uw vraag, want ik vind die aandacht voor menselijk kapitaal binnen onderzoek en ontwikkeling eigenlijk ook wel echt heel belangrijk. Als u vraagt of die resultaten uit het RIO-landverslag 2016 ook van toepassing zijn voor Vlaanderen, dan wil ik wat genuanceerd antwoorden. Dat zal u niet verbazen.
Zo is er zeker een loonverschil tussen onderzoekers in de publieke en onderzoekers in sommige private sectoren, maar dan vooral als het gaat om postdocs in internationaal gerichte sectoren. In vergelijking met evenknieën op de Belgische arbeidsmarkt is het loonverschil beperkt. Ik wil daarbij ook vermelden dat sinds 2014 de universiteiten aan een lid van het zelfstandig academisch personeel (ZAP) een salaristoeslag kunnen toekennen om het loonverschil nog verder te beperken, als dat er nog is.
Inzake het tekort aan hooggeschoolde onderzoekers, ingenieurs of STEM-profielen in het algemeen kan ik alleen maar bevestigen dat we die vaststellingen kennen, dat die ook niet nieuw zijn en dat we samen met de sectoren en het domein van het onderwijs en de opleiding duidelijk onze schouders daaronder zetten. U hebt daar ook al naar verwezen. U hebt zelf het STEM-actieplan vermeld. Dat is ook vermeld is in dat RIO-landverslag. De acties inzake wetenschapscommunicatie zijn volgens mij toch ook belangrijk wat dat betreft.
Ook het aantal nieuwe doctoraathouders neemt ieder jaar toe, tot bijna tweeduizend doctoraatsdiploma’s in 2014-2015. Het agentschap zal in dat verband in de loop van 2017 onderzoeken hoe we in Vlaanderen op een meer gerichte manier hoogopgeleide talenten kunnen aantrekken. We moeten onze troef als innovatiehub volgens mij ook meer uitspelen. We hebben daar de onderzoeksinstellingen voor. Als we dat uitspelen, dan kunnen we dat ook verder aantrekken, denk ik.
Wat de genderkloof betreft: het aandeel van de vrouwelijke studenten is duidelijk groter dan dat van de mannelijke studenten. Bij de instroom naar een doctoraat zien we een min of meer gelijke verhouding tussen de geslachten. Tegelijkertijd is er een stelselmatige afname van het aantal vrouwelijke onderzoekers naarmate men hoger op de academische ladder klimt. De situatie is dus als volgt: bij de studenten zijn er meer meisjes, bij de eerste instroom naar een doctoraat is het gelijk, en als je dan verder gaat, dan zijn er meer mannen. Recente cijfers van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO) en uit het Vlaams Indicatorenboek 2017 tonen wel aan dat er een structurele en systematische positieve evolutie is wat de instroom van vrouwelijke onderzoekers naar het postdoctorale mandaat en het ZAP betreft. Dat is het resultaat van de diverse vrouwvriendelijke maatregelen, de duidelijke beleidsmatige keuzes en de continue aandacht van de diverse actoren. Zoals u zelf echter al zei: we hebben het daar ook al over gehad in deze commissie.
Hoewel het aandeel niet-Belgen globaal gezien in alle academische functies is toegenomen in de voorbije tien jaar, situeert de internationalisering van het onderzoekslandschap in Vlaanderen zich voornamelijk op het niveau van jonge onderzoekers met extern gefinancierde, tijdelijke contracten. U hebt zelf al een aantal barrières aangehaald, waaronder de verloning van toponderzoekers en de taalregeling. Dat is ook vermeld in het landverslag, maar er zijn nog andere barrières. Die hebben vooral te maken met de uitgebreide administratieve procedures die een onderzoeker of een professor uit derde landen moet doorlopen bij diens toegang tot België: soms zijn er moeilijkheden met een arbeidskaart of visumaanvraag, met gezinshereniging, verblijfsvergunningen, fiscaliteit en de sociale zekerheid. Die barrières zijn bekend bij de federale overheidsdiensten, waar men in overleg met de onderzoeksinstellingen en samen met de Vlaamse overheid werkt aan het aanpakken van die problematieken. Samen met de andere gewesten werkt Vlaanderen aan een betere aanlevering van administratieve informatie en ondersteuning aan onderzoekers via de EURAXESS-website, die deel uitmaakt van een pan-Europees initiatief.
Ik denk dus dat ik daarmee ben ingegaan op de diverse aspecten. Er zijn er waarop we, denk ik, duidelijk beter scoren dan in het landrapport naar voren werd gebracht. Ondertussen nemen we ook maatregelen om verder in te gaan op de gestelde problematiek.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt een genuanceerd antwoord gegeven. Zowel uit het rapport zelf als uit uw antwoord komen een aantal dingen naar voren die wat contra-intuïtief zijn. Daarom vond ik het wel interessant om de vraag te stellen. Zo is er bijvoorbeeld de vaststelling dat de absorptie op zich eigenlijk wel meevalt. Dat is een debat dat hier de jongste tijd iets minder wordt gevoerd.
De uitstroom van postdocs of anderen is niet zo hoog dat je daar een poel van werkloosheid genereert. Integendeel, die mensen vinden in grote mate hun plek. Wat natuurlijk ook een bijkomend pleidooi is om ervoor te zorgen dat we in voldoende middelen voorzien om in de richting van de beruchte 3 procent te evolueren. Dat kan geen excuus zijn om het niet te doen.
Er is het gegeven dat er bij postdocmedewerkers een kloof bestaat tussen wat zij kunnen verdienen – zeg maar het geheel van hun sociaal statuut, en daar komen nog een aantal dingen bij die niet pecuniair zijn – en wat men in de particuliere sector kan verdienen. Dat staat een beetje haaks op eerdere beweringen – en daarom vind ik het waardevol – die stellen dat we ervoor moeten zorgen dat mensen de stap naar de privésector en het ondernemerschap moeten durven te zetten, dat ze uit hun stoel geraken, enzovoort. Minstens voor postdocs is dat niet het geval. Het is net een streefdoel om ervoor te zorgen dat het statuut – en dat gaat om meer dan louter centen – in een gunstige richting evolueert. Dat heeft veel te maken met het vinden van een evenwicht tussen enerzijds mensen uitdagen en anderzijds het hun aanbieden van continuïteit en zekerheid. We hebben hier niet toevallig al heel vaak de vraag gesteld naar slaagkansen en de verhouding tussen indienen en een positief antwoord krijgen. Minister, daar zijn bijkomende inspanningen mogelijk. Net zoals u de evolutie in de gendertoestand zeer goed beschrijft, waar het beleid niet de trend volgt, maar net een goede trend wil versterken.
Ik roep ten slotte op tot voorzichtigheid, als het gaat om het inbouwen van barrières tegen buitenlands talent. Minister, u verwees naar arbeidskaarten, het beleid inzake visa, gezinshereniging, enzovoort. We moeten vaststellen dat de lat daar, als gevolg van het algemene migratiedebat, een beetje hoger wordt gelegd. Maar we krijgen daar wel de weerbots van. Ik kan er eentje aan uw lijst toevoegen door te verwijzen naar het debat in Leuven over vreemdelingen- en inschrijvingstaks. In kennissteden als Leuven en Gent wordt dat mogelijk als een bijkomend probleem ervaren. Ook daar geldt: ‘bezint eer ge begint’ met dat soort van initiatieven. De weerbots zit soms op een plek waar je hem niet verwacht.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik heb de vier vragen van de heer Van Malderen bekeken. Ik was een beetje verwonderd, want zeker drie van die vragen werden nog maar recent in deze commissie besproken, en er werden ook oplossingen voor aangereikt.
Mevrouw Segers stelde op 19 januari 2017 een vraag over het tekort aan vrouwelijke onderzoekers. Minister Muyters stelde toen dat zelfs het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) stelt dat de instroom stijgt, dat de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) een monitoring doet en dat we er voorstander van zijn om het competentiebeleid verder te ondersteunen. Met de nadruk op competentie.
Over de discrepantie in het loon van onderzoekers tussen de publieke en private sector ondertekenden de meerderheidspartijen op 14 juni 2016 een resolutie. Die werd in het parlement door iedereen goedgekeurd, dus ook door uw partij, mijnheer Van Malderen. Daarin staat onder andere, onder punt 5: “Overwegende dat vanaf dit jaar wordt gestart met het opstellen van het actieplan ‘Strategie voor de loopbaan van de onderzoeker’, waarbij speciale aandacht wordt geboden aan loopbaanmogelijkheden en de doorstroming van doctors naar de arbeidsmarkt”. Men is ondertussen ook op het federale niveau – want fiscaliteit is een federale materie – aan het bekijken hoe we er met fiscale maatregelen voor kunnen zorgen dat die groep van mensen gemakkelijker kan overgaan naar de privé.
Als u het hebt over het tekort aan geschoolde werkkrachten waar de industrie om vraagt, hebt u het over ingenieurs. Dat werd besproken naar aanleiding van een vraag om uitleg op 23 februari 2017. Dat is ook vrij recent.
Ik geef een ander voorbeeld. We zijn op commissiereis geweest naar Taiwan. Na een bespreking met de ministeries van Werk en Arbeid, maar ook van Economie enzovoort, stelden we vast dat er daar de facto geen tekort aan ingenieurs is. Er is ook bijna geen werkloosheidsgraad. Er is met andere woorden een goede match. Maar dat is mogelijk doordat men ‘big data’ verzamelt vanaf het begin van de middelbare school tot en met het einde van de carrière van het werken. Op deze manier kan men voorspellen waar er bijkomende niches zullen zijn in de toekomst. Men begint dus al van in de middelbare school mensen aan te sturen. In onze westerse wereld kennen wij zoiets niet. Dat heeft te maken met de wet op de privacy en met het aansturen van bovenuit. Als je weet dat we zoveel meer computermensen zullen nodig hebben, dan kunnen we iedereen in de middelbare school al in de computerrichting sturen. Ik denk niet dat we ons daarop moeten focussen. Ik denk niet dat de oplossing van Taiwan bij ons past.
In de commissie van 23 februari 2017 hadden we het er wel over dat VDAB inderdaad bezig is met het nog beter ondersteunen van ingenieurs. Er was toen ook sprake van het opstarten op 21 maart 2016 van ‘Talent 4 Technics’. Dat was voor één jaar geldig en zou een aantal zaken onderzoeken. Minister, zijn daar al resultaten van gekend?
Minister Muyters heeft het woord.
Die resultaten heb ik in elk geval niet bij. Ik stel voor dat u daarover eens een aparte vraag stelt.
Ik wil reageren op één zaak die in deze commissie nog niet aan bod is gekomen. Ik herinner mij dat u mij tijdens de discussie die we hier voerden over de slaagkansen, ook vroeg om erop aan te dringen dat de raad van bestuur van het FWO tijdig de beslissingen zou nemen. Die zijn ondertussen, zoals u misschien wel hebt gelezen, genomen. Daarmee zorgen we ervoor dat zowel een aantal vragen wordt geprioriteerd, bijvoorbeeld maar twee aanvragen per promotor, als dat er centen vrijkomen. Bij beslissing van de Vlaamse Regering werd 30,3 miljoen euro extra aan het FWO toegewezen. Dat geldt ook voor de 10 miljoen euro voor fundamenteel onderzoek.
Dat wou ik nog zeggen. Met de andere opmerkingen zal ik nog rekening houden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.