Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de verscherping van de aanpak van kindermisbruik en de kind-check
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Niet elk geval van misbruik en verwaarlozing wordt gemeld. Dat weten we allemaal. Om de opmerkzaamheid van professionelen te verhogen, minister, werkt u momenteel aan de kind-check. Deze omvat een geheel van afspraken en stappen die een professional kan zetten, vertaald in praktische instrumenten zoals: vragenlijsten over het ouderlijk functioneren en over de veiligheid van kinderen, een poster met de verschillende stappen, online ondersteuning.
Naast de kind-check is de hulplijn 1712 een belangrijk instrument in de strijd tegen kindermishandeling. Momenteel loopt er een evaluatie met het oog op een versterking van het meldpunt. Zo streeft men naar een verhoging van de toegankelijkheid voor de verschillende doelgroepen en naar een goede bereikbaarheid via telefoon en chatfunctie. In de resolutie betreffende de erkenning van de slachtoffers van historisch geweld en misbruik in jeugd- en onderwijsinstellingen in Vlaanderen en het omgaan met geweld in het algemeen, goedgekeurd op 2 april 2014, werden aanbevelingen gedaan met betrekking tot de toegankelijkheid van het meldpunt 1712. De mogelijkheid om geweld of misbruik te melden bij het meldpunt 1712 moet het voorwerp uitmaken van permanente campagnes. Om de aangiftebereidheid te verhogen moet het meldpunt 1712 ook de mogelijkheid creëren om face-to-facecontacten aan te bieden. De mogelijkheid tot rechtstreekse doorverwijzing door het meldpunt 1712 naar bijvoorbeeld de politie moet worden gecreëerd, zodat men slechts eenmaal zijn verhaal hoeft te doen, enkel op uitdrukkelijke vraag van het slachtoffer. Het meldpunt 1712 moet volledig toegankelijk zijn voor slachtoffers met of zonder beperking. Daarnaast vroegen we ook de mogelijkheden tot melding bij 1712 uit te breiden, onder meer via een uitbreiding van de uren van beschikbaarheid en door meldingen via mail en chat mogelijk te maken.
Minister, volgens uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van 8 maart 2017 blijkt uit een analyse van de belpatronen van vier maanden, van eind 2016 tot begin 2017, dat er tweeduizend oproepen naar de hulplijn 1712 waren buiten de openingsuren van 9 tot 17 uur. Grondigere analyses van deze cijfers zijn dan ook aangekondigd en momenteel in uitvoering.
1712 kwam ook vorige week ter sprake in deze commissie. Mijn vraag was toen al ingediend. Het is dan ook een goed moment om er even verder op in te gaan.
Kunt u meer toelichting geven over de uitwerking van de kind-check? Hoe zal het traject met betrekking tot de implementatie van de kind-check verlopen? Wat is het tijdspad ter zake? Zal er worden gewerkt met een pilootregio of een pilootsector, en hoe zal die worden bepaald? Hoe zal de evaluatie nadien verlopen?
Wanneer worden de definitieve resultaten van de inspectieronde met betrekking tot 1712 verwacht? Kunt u al meer informatie geven met betrekking tot de uitbreiding van de bereikbaarheid van 1712?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, we hebben het in deze commissie en ook in de plenaire vergadering al enkele keren gehad over het zogenaamde ‘dark number’: het zwarte getal van kindermisbruik en kindermishandeling dat we niet op de radar krijgen en waarvan we dus ook niet weten hoe groot het is, omdat het gewoon niet gemeld wordt. U hebt gezegd dat u binnenkort start met de zogenaamde kind-check, een set van afspraken en stappen, opdat zorgprofessionals weten wat ze moeten doen wanneer ze een bepaalde indicatie zien die op kindermisbruik of kinderverwaarlozing kan duiden. U trekt daarvoor een budget uit van 150.000 euro, en u plant daarvoor praktische en online ondersteuning voor zorgprofessionals. Daarnaast loopt ook de evaluatie van de hulplijn 1712. Die is hier al aan bod gekomen. Op basis van die resultaten zou u in de toekomst initiatieven nemen om zowel de bereikbaarheid als de bekendheid van die hulplijn te vergroten. De Vlaamse Regering heeft ook de versterking van de vertrouwenscentra Kindermishandeling goedgekeurd en in een extra budget van 500.000 euro voorzien.
Minister, wat is de uitrol en de timing van de kind-check, zoals u die beschreven hebt? Kunt u een exhaustief overzicht geven van alle maatregelen die met die uitrol gepaard gaan?
Mijn tweede vraag gaat over de conclusies en de evaluatie van het meldpunt 1712. Welke werkpunten zijn er? Hoe gaat u er in de toekomst voor zorgen dat het meldpunt bereikbaarder en bekender is?
Waar gaat de 500.000 euro naartoe waarin extra is voorzien voor de vertrouwenscentra Kindermishandeling?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, gezien de overlapping en de complementariteit van de vragen zal ik ze gezamenlijk beantwoorden, opgedeeld volgens de verschillende instrumenten die bevraagd worden: de uitwerking en de implementatie van de kind-check, de evaluatie van de hulplijn 1712, de versterking van de vertrouwenscentra Kindermishandeling.
Tijdens de conferentie ‘De toekomst is jong’ van vorig jaar is duidelijk gesteld dat het omgaan met verontrusting een gedeelde zorg is voor iedereen, dus ook voor professionals die niet rechtstreeks het kind waarover verontrusting zou kunnen bestaan als cliënt hebben, bijvoorbeeld als de eigenlijke hulpvraag enkel betrekking heeft op één of op beide ouders.
Bij zorgen over een volwassen cliënt of patiënt is het de bedoeling om na te gaan of hij of zij de zorg heeft voor minderjarige kinderen en of die veilig kunnen opgroeien. De problemen van de cliënt of patiënt kunnen de opvoeding namelijk negatief beïnvloeden en leiden tot schadelijke gevolgen voor de kinderen. De kind-check is dus een handvat ter ondersteuning voor professionals die niet rechtstreeks met kinderen werken waarover de mogelijke verontrusting gaat, maar met de ouders of nabije zorgfiguren, bijvoorbeeld: hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg, medewerkers van justitie en politie, sociaal werkers, spoed- en huisartsen enzovoort. Die ondersteuning is nodig omdat het vaak een complexe aangelegenheid is. Omgaan met verontrusting gaat hand in hand met handelen in onzekerheid. Daarom is ondersteuning van hulpverleners op dat vlak altijd noodzakelijk.
We moeten inzetten op verschillende sporen. Er is de beschikbaarheid van informatie en resultaten van wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld via steunpunten, en het ter beschikking stellen via daaraan gekoppelde initiatieven als kennisplein. Er zijn de regelgevende initiatieven, bijvoorbeeld de federale regelgeving rond het beroepsgeheim: artikel 458 bis, het spreekrecht bij gevaar voor kwetsbare personen, en het ontwerp van artikel 458 ter met betrekking tot de ketenaanpak. Er is het inzetten op praktijkontwikkeling en verhogen van competenties van individuele praktijkwerkers, maar ook het beleid van organisaties. En ten slotte kan het aanbieden van specifieke instrumenten, naast de bovengenoemde punten, ook een extra ondersteuning bieden, waardoor er in het hulpverlenend optreden ook een bepaalde systematiek gehanteerd wordt.
Daarom heeft de conferentie het voorbeeld uit Nederland naar voren geschoven, namelijk het werken met de zogenaamde ‘kind-check’. Die benadering is in Nederland onderbouwd met onderzoek, zorgvuldig uitgewerkt voor diverse sectoren en opgenomen in de regelgeving. Momenteel gaat men daarmee ook in andere Europese landen, zoals Noorwegen, Zwitserland, IJsland en Zweden, aan de slag. De reden waarom de kind-check zich richt op de volwassenhulpverlening, maar ook de spoeddiensten, justitie en politie en dergelijke meer, is dat uit onderzoek geweten is dat de ouder- of gezinsproblematieken een impact kunnen hebben op de veiligheid van kinderen, zodat van bij de start aandacht wordt besteed aan het kindperspectief, wat de impact van de ‘ouderproblematiek’ kan zijn en of de kinderen veilig zijn. Het gaat om veiligheid in de brede zin van het woord: fysieke veiligheid, welzijn, ontwikkeling en gezondheid.
De kind-check is dus veeleer een soort handelingsprotocol, een geheel van afspraken over stappen die moeten worden gezet, die ten eerste een extra alertheid installeert ten aanzien van kinderen en de relatie ouder-kind, en ten tweede professionals ondersteunt bij hun handelen in onzekere en vaak complexe situaties van verontrusting en kindermishandeling. De kind-check moet er dus vooral toe leiden dat professionals het gesprek aangaan met hun cliënten vanuit hun hulpverlenende houding en samen tot oplossingen komen. Het primaire doel is de juiste hulp organiseren. Slechts in een aantal gevallen zal dat leiden tot een melding bij een andere instantie, zoals een gemandateerde voorziening, de politie of het parket.
De contouren voor een Vlaamse implementatie van de kind-check worden momenteel bepaald in samenspraak met het Steunpunt WVG en het werkveld, zodat nog in 2017 kan worden gestart. Er zal in eerste instantie een concrete doorvertaling voor de sector geestelijke gezondheidszorg (GGZ) zijn. De filosofie en het handelingsprotocol van de kind-check bieden daarbij sterke troeven voor deze sector bij het inzetten op preventie en detecteren van verontrusting en het centraal stellen van het kindperspectief en relatieperspectief tussen de ouder en het kind. Het ligt daarbij voor de hand dat de concrete uitwerking en toepassing vorm moeten krijgen vanuit een Vlaamse context, met uitdrukkelijke aandacht voor integrale jeugdhulp en de ketenaanpak intrafamiliaal geweld en kindermishandeling.
Er zal worden aangesloten bij het concrete hulpverleningsaanbod in de diverse settings van de geestelijke gezondheidszorg. Daarbij zal ook rekening worden gehouden met de bestaande netwerken en recente evoluties binnen de GGZ, onder andere lopende acties rond vroegdetectie en -interventie, de reorganisatie van de eerstelijnszorg in Vlaanderen, werken met kinderen van ouders met een psychische kwetsbaarheid, de BelRAI-screener (Resident Assessment Instrument) en dergelijke meer.
Voor de implementatie is een aantal deelfasen voorzien, die worden opgevolgd door een ruime stuurgroep met vertegenwoordiging vanuit wetenschap, Vlaamse overheid, werkveld en gebruikers. Voor het geheel wordt 150.000 euro uitgetrokken. In een eerste fase moet tot een Vlaamse onderbouwing en basisversie worden gekomen. Dat zal vervolgens worden vertaald naar de diverse sectoren binnen de geestelijke gezondheidszorg en er zal worden geconcretiseerd hoe dit het best wordt geïmplementeerd en gemonitord. Daarin zal het Steunpunt WVG een trekkende rol spelen. Zij zullen concreet nagaan welke bijsturing nog nodig is om een Vlaamse basisversie van de kind-check te realiseren, uit welke uitgewerkte tools dat moet bestaan en hoe de uitrol er precies moet uitzien. Er worden daarvoor tien maanden uitgetrokken, waarin de aansluiting bij de Vlaamse realiteit en betrokkenheid van het werkveld erg belangrijke aspecten zijn.
In een tweede fase moeten de tools worden ontwikkeld. Er wordt reeds in ruimte voorzien voor de ontwikkeling van een website met concrete producten en ruimte voor affiches en folders. Zodra de materialen ontwikkeld zijn, zal in een derde fase de uitrol per sector gebeuren. Dat impliceert een aantal opdrachten: een infocampagne, vormingsmomenten, nodig om de kind-check toe te passen, reflectiemomenten, monitoring en evaluatie. Voor de uitvoering van fase twee en drie worden de gesprekken momenteel opgestart. We kijken voor een trekkende rol in de eerste plaats naar de vertrouwenscentra kindermishandeling, die over een bijzondere expertise en voorkennis beschikken inzake verontrusting en kindermishandeling. De vertrouwenscentra hebben als kernopdracht de sensibilisering van de samenleving voor de problematiek van kindermishandeling, alsook de inhoudelijke en praktijkgerichte ondersteuning van de diverse partners in het werken met verontrusting en kindermishandeling. Dat zijn belangrijke troeven voor de ontwikkeling, implementatie en verdere opvolging, en verspreiding van de kind-check in verscheidene sectoren. Er wordt ook nagegaan hoe de ervaring en expertise vanuit Nederland kan worden ingebracht, en hoe kan worden ingehaakt op een lopend Europees onderzoek rond de kind-check.
Ik wil het ook nog hebben over de hulplijn 1712 en over de vragen over geweld. Begin mei 2017 zijn de inspecties afgerond. We verwachten de definitieve verslagen van deze inspecties tegen het einde van mei 2017. We moeten daarbij rekening houden met de termijn van de tegensprekelijkheid. Kort nadien zal de stuurgroep 1712 de bevindingen van de inspecties bespreken. Daarbij zal tevens het verdere plan van aanpak worden opgesteld. De vraag of en op welke wijze de bereikbaarheid van 1712 moet worden aangepast of uitgebreid, krijgt een prominente plaats in het verbetertraject.
Wat de verhoging van de bekendheid van 1712 betreft, wil ik aanstippen dat dit een continu proces is. Dit vraagt een constante alertheid om op de actualiteit in te pikken. Indien het aangewezen is, moet de verbinding met 1712 worden gemaakt. We investeren jaarlijks in een algemene campagne om de naambekendheid van 1712 te vergroten. Sinds vorig jaar zetten we tevens kleinschalige acties op ten aanzien van specifieke doelgroepen, zoals kinderen, jongeren, sociaal-culturele verenigingen enzovoort. Ook dit gebeurt met de bedoeling 1712 bij die specifieke groepen bekender te maken.
Wat de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK’s) betreft, heeft de ministerraad op 5 mei 2017 beslist te voorzien in een facultatieve subsidie van 500.000 euro. Dit is al voor de tweede maal dat de VK’s bijkomende middelen ontvangen. Ook in 2016 zijn dergelijke investeringen gedaan.
Met die middelen beoog ik een belangrijke versterking van de teams. Doorheen de jaren is dit steeds noodzakelijker gebleken ten gevolge van de evoluties in de jeugdhulp en van de verzwaring van de opdracht. Als gemandateerde voorzieningen hebben de VK’s er met het decreet betreffende de integrale jeugdhulp een opdracht bij gekregen. Die opdracht heeft betrekking op situaties waarin hulp maatschappelijk noodzakelijk kan zijn. De zogenaamde MaNo-dossiers (maatschappelijke noodzaak) vergen een grondig onderzoek en een degelijke opvolging. Het is vaak wenselijk meer mensen op een dossier te zetten. Bovendien worden de VK’s steeds meer aangesproken op hun expertise inzake kindermishandeling. De ervaring leert dat steeds zwaardere dossiers bij hen terechtkomen.
De middelen gaan naar de versterking van de teams. Dit betekent dat er geen aparte middelenpot is. De VK’s worden gesubsidieerd met een enveloppe waarmee ze zelf optimaal aan de slag gaan. Tegelijkertijd met deze versterking van de subsidies werken we overigens aan een volledig hernieuwd erkennings- en subsidiebesluit dat de diverse opdrachten en activiteiten van de VK’s in een helder en vernieuwd kader moet samenbrengen. Ik zal proberen dit nog rond de zomer voor een eerste beslissing aan de Vlaamse Regering voor te leggen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik wil eerst ingaan op de kind-check. Ik denk dat we allemaal de bekommernis delen. Indien de hulpverlening wordt geconfronteerd met een bepaald gezin of een ouder, is de vraag wat met de kinderen zal gebeuren en hoe we de veiligheid van de kinderen in de brede zin kunnen garanderen. Ik vind het dan ook absoluut positief dat de professionele hulpverleners die met iemand of met een gezin aan de slag zijn door middel van de kind-check een beeld kunnen krijgen van de situatie van het kind dat in die omgeving moet opgroeien. Ze kunnen zich afvragen of het veilig is of dat ze het nodig achten een bepaalde melding te doen.
Ik verwijs in dit verband naar de gedachtewisseling en naar de toelichting bij het rapport die we hier een tijd geleden hebben gekregen. Professor Van Puyenbroeck heeft het toen over de gezinsdrama’s gehad. Als ik het me goed herinner, heeft hij specifiek naar de geestelijke gezondheidszorg verwezen. In verschillende sectoren wordt soms gefocust op een bepaalde persoon met een bepaalde problematiek. Daarbij is er misschien te weinig aandacht voor de invloed die dit heeft op de kinderen die in een bepaalde omgeving moeten opgroeien.
We vinden dat alleszins heel positief. U hebt het traject geschetst. Ik heb vernomen dat dit zal beginnen in de sector van de geestelijke gezondheidszorg. De eerste fase zal tien maanden duren. Dan volgt een tweede fase en een derde fase, die een uitrol per sector inhoudt. De VK’s zullen een trekkende rol vervullen. Nadien is ook nog in een evaluatie voorzien. Hoe zal dat gebeuren?
Wat 1712 betreft, is de inspectieronde pas afgelopen. De resultaten zullen er zeer binnenkort zijn. Ik hoop dat we kunnen zorgen voor een betere toegankelijkheid van 1712. Ik blik even terug op de enkele jaren tijdens welke 1712 al werkzaam is. Dit is zeer goed bekend. Ze krijgen heel wat meldingen. We weten natuurlijk dat een aantal meldingen nog niet plaatsvinden.
In het antwoord op mijn schriftelijke vraag heb ik gelezen dat er op vier maanden tijd niet minder dan tweeduizend oproepen buiten de bereikbaarheidsuren zijn geweest. Dit wekt toch een zekere onrust. Ik kan dit natuurlijk enigszins relativeren. We weten niet tot welke melding die mensen wilden overgaan. We weten niet of ze nadien opnieuw contact hebben opgenomen en we weten niet of ze mogelijk toch elders terecht konden. We moeten alleszins mensen die een melding van geweld of misbruik willen doen, de kans bieden. Het maakt niet uit vanuit welke positie ze dit doen, als derden of als slachtoffers. In die zin denk ik dat de cijfers die we hier hebben gehoord, uitwijzen dat het een goede zaak zou zijn te proberen de bereikbaarheid van 1712 te vergroten.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik heb nog vijf puntjes die ik ter sprake wil brengen.
Eerst en vooral vind ik het een goede zaak dat binnen de geestelijke gezondheidszorg wordt gestart met de uitrol van de kind-check.
Ik hoor verhalen van mensen die in de integrale jeugdhulp werken. Zij zeggen: ‘Vaak is het zo dat een ouder in behandeling gaat in de geestelijke gezondheidszorg, maar er wordt nooit de reflex gemaakt naar wat er dan met de kinderen gebeurt.’ Dat we proberen die professionals te stimuleren om die reflex wél te hebben, vind ik alleszins een goede stap. Die focus op de kinderen is goed.
Ten tweede, we hebben allemaal natuurlijk het recente voorval van de crèche in Antwerpen in ons achterhoofd, wanneer we hier over de kind-check praten. Minister, u zegt dat het nog een tijdje zal duren vooraleer we het volledig hebben uitgerold. Als ik me niet vergis, hebt u het over maart 2018 voor fase één. Dan zouden de instrumenten worden ontwikkeld en dan volgt de uitrol. Als ik het goed heb – misschien kunt u die timing straks zelf bijstellen –, is het dan toch al eind volgend jaar. Minister, zal dit ook van toepassing zijn op kinderverzorgers in crèches? En zou dit er bijvoorbeeld voor kunnen zorgen dat we sneller alert zijn in bepaalde situaties zoals we die recent hebben meegemaakt? En kunnen we niet sneller gaan dan eind volgend jaar om dit effectief uit te rollen?
Ten derde heb ik een vraag over die gedeelde zorg. Ik heb altijd schrik als ik hoor dat er heel veel professionals bezig zijn rond één bepaalde casus, dat iedereen wel bevoegd is, maar niemand verantwoordelijk. Is het in het handelingsprotocol dat u in de toekomst zult hanteren heel duidelijk wie wanneer zal moeten aanmelden? U zegt dat het in de eerste plaats de bedoeling is om de ouders bijvoorbeeld te stimuleren om hun gedrag te wijzigen. Maar zullen wij in die kind-check ook een heel duidelijke aanduiding hebben wanneer iemand naar het vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK) moet gaan en wanneer iemand een aanmelding moet doen? Wij hebben hier al veel gedebatteerd over die gedeelde verantwoordelijkheid en dat het toch vaak heel fout loopt.
Ten vierde heb ik een vraag over voorbeelden uit andere landen. De kind-check is al van toepassing in andere landen. Er is Europees onderzoek. Kunt u iets vertellen over bepaalde valkuilen die daar zijn opgedoken en waarvan wij nu misschien kunnen gebruikmaken om die te vermijden wanneer we die kind-check ook in Vlaanderen implementeren?
Minister, ten slotte heb ik een vraag over de vertrouwenscentra kindermishandeling. Er komt een half miljoen euro bij. Dat is heel goed, het is bijzonder positief. U spreekt over een versterking van de teams. Maar kunt u ook vertellen hoeveel extra personeelsleden er zullen werken binnen de vertrouwenscentra kindermishandeling op basis van die extra subsidiëring?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het is alleszins een zeer goede zaak dat die kind-check er is en dat er een ondersteuning komt van professionals om die verontrusting beter op te merken. Mijn vraag gaat specifiek over mensen uit de eerste lijn. Zo is er de huisarts die vaak als eerste in contact komt, die ook de situatie thuis, op huisbezoek ziet, en dan vaak verontrust is. Natuurlijk kan die nu meer worden bijgestaan door die kind-check. Maar wat zeker belangrijk en vaak ook een beperking is, is het beroepsgeheim. Ik weet dat dat op federale niveau zit. Maar ik denk dat dat vaak een zeer belangrijk obstakel is om iets te doen met die verontrusting. Minister, zal binnen dat handelingsprotocol ook worden opgenomen dat, als een huisarts een verontrusting ziet, hij specifiek richtlijnen heeft van ‘naar die persoon moet ik doorverwijzen en dan ben ik ook echt zeker dat daarmee zal worden voortgegaan’?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, deze kind-check is een uitvoering van de aanbevelingen van de conferentie die inderdaad gehouden is, maar past natuurlijk ook in de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport dat Hubert Van Puyenbroeck gemaakt heeft over de gezinsdrama’s in Vlaanderen. En het past ook in de observatie van de heer Parys dat met name in de geestelijke gezondheidszorg ouders in therapie zijn en dat niet altijd – dat blijkt toch uit een aantal gevallen – de relatie wordt gelegd naar de situatie van de kinderen.
In die zin moet u dit wel beschouwen als het concretiseren van dingen die op een aantal plaatsen in teksten werden aangekondigd. Het past in het plan om geleidelijk aan de idee ‘één gezin, één plan’ concreet te maken. De observatie van de heer Parys is natuurlijk correct: je kunt met velen betrokken zijn in de hulpverlening in een complexe situatie, maar als dat ertoe leidt dat niemand nog initiatief neemt, dan is dat eigenlijk ook niet wat we willen. In die zin past het er natuurlijk wel in om te proberen duidelijk te maken dat, ook als je de hulpverlener bent van de volwassene, van de ouder, dat niet betekent dat je je niet moet interesseren in de situatie van de kinderen die opgroeien in dat gezin.
Mijnheer Parys, in die zin is uw verwijzing naar de situatie in de kinderopvang volgens mij niet helemaal juist te plaatsen. In de kinderopvang gaat het over de vraag hoe we de kwaliteit kunnen bewaken. De vraag is: hoe kunnen we ervoor zorgen dat de zorgverleners die betrokken zijn op de ouders toch ook systematisch aandacht hebben voor het peilen naar de situatie en de veiligheid van de kinderen? Dat is de bedoeling. Dat zijn zorgverstrekkers.
We hebben ervoor gekozen om te beginnen met de geestelijke gezondheidszorg, waar er een therapeutische relatie is met één van de ouders of met beide ouders. De ervaring in Nederland is dat je moet proberen ze te ondersteunen en een soort van systematiek moet suggereren om te kijken of er mogelijk ook vragen moeten worden gesteld rond de veiligheid van de kinderen. In die zin heeft mevrouw Saeys ook gelijk: we hebben het nu over geestelijke gezondheidzorg, maar morgen komen ook de huisartsen en de hulpverleners in de eerste lijn aan bod, want zij zullen natuurlijk ook worden gevat door de vraag of ze kunnen gebruikmaken van het handelingsprotocol en het uitgewerkte concept van de kind-check.
Wij gaan de ervaringen uit Nederland uiteraard ook beluisteren. Er is gepland, en ik vermoed dat die afspraak is gemaakt, dat de Nederlandse projectleider naar Vlaanderen zal komen, zodat kan worden geluisterd naar wat de mogelijke do’s-and-don’ts zijn in dit verhaal. U kunt echter, neem ik aan, wel vermoeden wat de mogelijke risico’s zijn. Als je iets checkt, dan moet je dat altijd in zijn context zien, en voldoende in de concrete situatie. Je kunt dat niet herleiden tot een soort afvinken van een lijst. Dat is natuurlijk altijd het risico met zoiets. Ik heb de Nederlandse experts niet gezien of gehoord, maar ik kan vermoeden dat een ander risico dat er altijd is, is dat je begint te overdiagnosticeren, dat je geen risico wilt nemen en dus altijd bijvoorbeeld een beroep doet op een VK als je denkt dat dat nodig is. Dat zijn natuurlijk de spanningsvelden waarin de hulpverleners zich elke dag wel voor een stuk bevinden. We gaan dus zeker de Nederlandse ervaringen beluisteren en bestuderen.
Mijnheer Parys, u weet dat we ook al een familieplatform financieren. Wat dus de situatie betreft van de kinderen met ouders die zorg vinden in de geestelijke gezondheidszorg, en de positie van families ten opzichte van de voorzieningen enzovoort, denk ik dat we er toch al voor hebben gezorgd dat die families ook een stem krijgen in de dialoog met de zorgaanbieders. We hebben daar in de vorige legislatuur toch ook al eens een keer stevig op ingezet. Wat het aantal personeelsleden betreft dat we met dat bedrag aanwerven, daarvoor moeten we een hulplijn inroepen. Ik heb wel al gezegd dat het al het tweede stuk is. Eigenlijk spreken we over een bedrag van bijna 1 miljoen euro. We hebben natuurlijk aan de VK’s gezegd dat we willen dat dat zo veel mogelijk of exclusief naar aanbod en hulpverlening gaat, en niet naar ondersteunende structuren. Dat is ook de reden waarom we, oneerbiedig gezegd, de wortel van de bijkomende middelen hebben gebruikt, om hen ertoe aan te zetten om een centrale koepel te ontwikkelen, zodat ze proberen alles qua ICT, standaarden en protocollen zo veel mogelijk samen te ontwikkelen en ze niet altijd opnieuw het warm water uitvinden. Natuurlijk hadden ze al een heel stuk van die weg afgelegd. Men zegt me dat men met dat half miljoen euro een achttal vte’s heeft aangeworven.
Over dat beroepsgeheim moeten er nog twee zaken worden gezegd. Het huidige artikel 458 bis van het Strafwetboek laat natuurlijk toe dat een zorgverstrekker die wordt geconfronteerd met een kind in gevaar, gebruikmaakt van het spreekrecht. Ik neem aan dat er in dat handelingsprotocol ook voldoende zal worden gewezen op de wettelijke basissen en de contouren daarvan. Artikel 458 ter, dat in bespreking is in de Kamer, gaat eigenlijk over de mogelijkheid van gegevensdeling in casusoverleg, in casuscoördinatie. Dat gaat eigenlijk over ketenaanpak, waarbij er tussen politie, justitie en hulpverleners ook een aantal afspraken moeten kunnen worden gemaakt. In het handelingsprotocol wordt dus gewezen op vragen en methoden om toch te peilen naar het risico dat een kind in gevaar is. Ik neem aan dat er ook al op basis van het huidige artikel 458 bis de mogelijkheid bestaat om ontheven te zijn van het beroepsgeheim en het recht te hebben om te spreken in geval van gevaar bij kwetsbare kinderen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, collega’s, ik hoop dat via de kind-check die nu wordt uitgewerkt, hulpverleners toch nog meer dan vroeger alert kunnen worden voor de positie van kinderen in situaties waarbij ze aan een van de ouders of aan beide ouders hulp verlenen, zodat kwetsbare kinderen mogelijk ook sneller kunnen worden geholpen. Minister, het stemt me alleszins tevreden dat u zegt dat het gaat om veiligheid in heel ruime zin. We weten immers allemaal ook wel dat bijvoorbeeld kinderen die opgroeien in een gezin met een papa of mama met psychiatrische problemen, eigenlijk ook veel meer risico lopen om zelf dergelijke problemen te krijgen. Het is dus niet alleen van belang om de fysieke veiligheid van kinderen te garanderen en daar alert voor te zijn. Men moet algemeen bekijken waar er eventueel ook hulpverlening nodig is, waar er eventueel preventief een aantal zaken moeten worden gedaan om die kinderen in hun opgroeien te ondersteunen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, het is een goed initiatief, dat we uiteraard steunen, maar ik zou u toch willen aanraden om misschien iets sneller dan tegen eind volgend jaar tot die kind-check te komen. Elk kind dat we kunnen redden van verwaarlozing of van misbruik, is dat immers waard. Als we dan al goede voorbeelden hebben in het buitenland, dan moeten we er in Vlaanderen misschien geen tien maanden over doen om de eerste studie daarover af te ronden. Ik vraag u dus om toch sneller te gaan.
Ik heb ook begrepen dat u zegt dat dit niet echt van toepassing is op crèches, maar in de eerste plaats op de ouders die rond een kind staan en dat kind ook verzorgen. Als er echter andere zorgverleners zijn die sommige taken van de ouders overnemen, zoals bijvoorbeeld in een crèche, dan denk ik dat zo’n instrument daarvoor ook nuttig kan zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.