Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Sinds 2001 lopen binnen het beleidsdomein Onderwijs en Vorming van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap twee startbanenprojecten: het project Scholen voor Jongeren - Jongeren voor Scholen (JoJo-project) en het project Verkeersveiligheid (VeVe-project).
De startbanenprojecten willen laaggeschoolde jongeren een leerrijke eerste werkervaring aanbieden in scholen, lokale besturen en organisaties. Anderzijds willen de startbanenprojecten hen de kans geven om bijkomende opleidingen te volgen. Zo heeft de jongere een extra troef in handen om duurzaam ingeschakeld te worden op de arbeidsmarkt na de tewerkstelling als startbaner.
Het JoJo-project wil scholen met een publiek van jongeren met schoolse problemen een bijkomende werkkracht bieden om te werken aan een positief schoolklimaat. Het VeVe-project, de schoolspotters, streeft ernaar een verkeersveilige schoolomgeving te creëren en het school-woonverkeer veiliger maken.
Beide projecten zijn zeer succesvol en bewezen ontegensprekelijk hun nut – niet alleen voor de jongeren in de starbaanprojecten maar ook voor lokale besturen en scholen. Jongeren spreken jongeren aan. Het blijkt vaak effectiever dan wanneer leerkrachten of agenten dit zouden doen. De jongeren kennen elkaars leefwereld, spreken elkaars taal. Voor de jongeren in de projecten betekent de startbaan soms het verschil tussen op het rechte pad blijven en een toekomst kunnen uitbouwen of een leven aan de rand van de maatschappij.
Eind december kregen lokale besturen een brief in hun bus. De inhoud ervan staat ook te lezen op de website van het onderwijsagentschap AgODi:
“Het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) organiseert en coördineert de startbanenprojecten Scholen voor Jongeren – Jongeren voor Scholen (JoJo) en Verkeersveiligheid (VeVe). De financiering ervan gebeurt deels vanuit het budget van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming en deels vanuit het budget van het beleidsdomein Werk en Sociale Economie (WSE). De Vlaamse Regering heeft besloten het budget vanuit het beleidsdomein WSE anders te besteden. Daardoor verliezen de startbanenprojecten ongeveer de helft van hun middelen. Op termijn vermindert dus het aantal startbaners.
Vanaf 1 januari 2017 is het voorlopig niet mogelijk om nieuwe jongeren met een startbaanovereenkomst aan te werven. AgODi licht de werkgevers in het JoJo/VeVe-project zo snel mogelijk in over het verdere verloop.
Werkgevers kunnen in 2017 en 2018 wel nog steeds de arbeidsovereenkomst van hun startbaner verlengen. De einddatum van de laatste arbeidsovereenkomst is dan uiterlijk 31 december 2018. Om de arbeidsovereenkomst te verlengen blijven alle voorwaarden dezelfde.”
Minister, omdat de JoJo’s, VeVe’s en ook schoolspotters zo belangrijk zijn voor kwetsbare jongeren en lokale besturen, werd ik hierover met grote ongerustheid aangesproken door verschillende van onze lokale mandatarissen. Ook het werkveld spreekt van een zeer pijnlijke beslissing, maar u zou nog in overleg zijn met minister Muyters hierover. Na de hervorming in de PWA met grote gevolgen voor de naschoolse opvang zou dit opnieuw een kaakslag zijn voor scholen en lokale besturen. Wat zijn concreet de plannen met deze startbaanprojecten? Kunt u het voortbestaan van de JoJo’s, schoolspotters en VeVe’s garanderen? Klopt het dat u hierover onderhandelde met minister Muyters? Wat zijn de resultaten van die gesprekken?
Minister Crevits heeft het woord.
Dames en heren, bij de aanvang van de startbanenprojecten voorzag de federale overheid in een budget in uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 1 augustus 2002 tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap betreffende de startbaanovereenkomst. In 2006 zijn de startbanenprojecten uitgebreid. Naast een inhoudelijke verruiming werd toen ook voor het eerst vanuit Vlaanderen in een budget voorzien. Dit budget kwam vanuit het beleidsdomein Onderwijs en Vorming.
In het kader van de zesde staatshervorming zijn alle projecten overgedragen naar Vlaanderen. Als gevolg hiervan is ook het federale budget voor de startbaners overgedragen naar het beleidsdomein Werk en Sociale Economie (WSE), dus niet naar Onderwijs. Op dit moment gebeurt de financiering van de startbaners gedeeltelijk vanuit het beleidsdomein WSE en gedeeltelijk vanuit het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Dat is ongeveer fiftyfifty.
De Vlaamse Regering heeft als doel gesteld om de omslag te maken naar een meer activerend werkgelegenheidsbeleid. Daarom is beslist om de middelen voor de globale projecten, namelijk 5,7 miljoen euro, om te zetten in werkervaringsplaatsen tegen 31 december 2018. Deze beslissing is ook van toepassing op het budget dat voorzien was voor startbaners uit de pot Werk. Vanaf 31 januari 2018 is het dus niet meer mogelijk om vanuit dit budget startbaners aan te werven, maar worden het werkervaringsplaatsen.
Ik ben het met u eens dat de startbanenprojecten zeker nuttig zijn. Dat blijkt ook uit het laatste jaarverslag van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) over de startbanenprojecten, waar we zien dat voormalige startbaners het goed doen op de arbeidsmarkt. Vandaar had ik de vraag wat er bij de omslag naar werkervaringsplaatsen zou gebeuren met het budget vanuit Onderwijs. Wordt dat allemaal in werkervaring gestopt of zullen we een niet onbelangrijk deel, namelijk 5,7 miljoen, houden om startbaners ook in de toekomst aan de slag te helpen? Na de evaluatie is beslist om vanuit het beleidsdomein Onderwijs het bedrag integraal te bewaren en te blijven besteden aan startbanenprojecten.
Dit heeft tot gevolg dat niet alle plaatsen voor JoJo’s, VeVe’s en schoolspotters behouden zullen kunnen blijven. Ik zal alle verschillende soorten projecten behouden om dan te bepalen welke werkgevers het meest geschikt zijn om een beroep te kunnen doen op een startbaner en welke niet. Weet wel dat er ook werkervaringsplaatsen worden uitgewerkt door minister Muyters. Het is zeker niet uitgesloten dat jongeren ook in die nieuwe systemen aan de slag kunnen.
We hebben inderdaad overleg gehad met het kabinet van minister Muyters. Deze gesprekken gingen voornamelijk over de manier waarop we een zachte overgang kunnen organiseren. Het resultaat van deze gesprekken is dat iedere startbaner, ongeacht van welk budget hij of zij wordt betaald, in 2017 en 2018 een contractverlenging zal krijgen. De voorwaarden voor de jongeren om in aanmerking te komen voor een contractverlenging blijven ongewijzigd. Jongeren moeten dus voldoen aan de leeftijdsvoorwaarde en aan de voorwaarden met betrekking tot hun opleidingstraject. Ondertussen wordt de nieuwe procedure voor de werkervaringsplaatsen uitgewerkt en gaan we kijken op welke manier we kunnen garanderen dat de activeringsmaatregel goed kan worden ingezet voor een deel van de doelgroep.
Werkgevers die geen beroep meer kunnen doen op een startbaner of die naast hun startbaner verdere ondersteuning willen of scholen die nog nooit een beroep gedaan hebben op een startbaner, kunnen een beroep doen op een extra kracht via het systeem van tijdelijke werkervaringsplaatsen van VDAB. Dat is de plaats waar het budget naartoe gaat. Samen met minister Muyters zal ik dus zeker ook alle werkgevers wijzen op de mogelijkheden die er bestaan. Het is goed om een grote informatieronde daarover te organiseren.
Vanuit Onderwijs blijven we dus investeren in de startbaners zoals die vandaag bestaan.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ze vervullen echt wel een belangrijke taak. Ze zijn heel belangrijk voor steden en gemeenten en scholen. Mochten we dit verder afbouwen, dan betekent dit een extra afbouw van de omkadering van het onderwijs. Ze hebben echt een rol van betekenis. Ik weet niet of het cijfer klopt, maar er zouden zo’n 370 tewerkstellingsplaatsen zijn voor kwetsbare jongeren. Mocht dit halveren en enkel via Onderwijs kunnen worden voortgezet, dan zou dat nog steeds problematisch zijn. De resultaten zijn echt wel goed, zoals u zei. 57 procent van die startbaners heeft na het doorlopen van het traject een duurzame job. Dat is een stuk hoger dan bij de groep die de startbaan niet heeft gevolgd. We hebben er alle baat bij, niet alleen vanuit onderwijs of de steden en gemeenten, maar ook maatschappelijk.
U en ik hebben een brief gekregen van de pedagogische werkgroep van de Antwerpse OKAN-scholen (onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers). Zij stippen nog eens aan hoe belangrijk dat is voor OKAN-leerlingen. Dat zijn vluchtelingen die hier erkend zijn en onderwijs hebben genoten. Het is een bijzonder kwetsbare groep op onze arbeidsmarkt. Vaak konden die OKAN-leerlingen, die het echt moeilijk hebben om een volwaardig schooltraject af te werken en terecht te kunnen op de arbeidsmarkt, via die projecten dan ook evolueren naar een duurzame tewerkstelling.
De mensen uit Antwerpen roepen er in die brief echt toe op om ervoor te zorgen dat de voorwaarden niet te veel worden aangepast en dat de duur van die projecten op drie jaar blijft liggen, ook wat betreft de werkervaringsplaatsen van minister Muyters. Ik weet niet hoe die er zullen uitzien en hoe ze concreet zullen worden ingevuld. Maar de duur om die leerlingen de tijd te geven om te groeien en die arbeidscompetenties te verwerven, is noodzakelijk en belangrijk. Die zou dus niet korter mogen zijn. Zorg dat dat overlapt met schooljaren. Zorg ook dat er in voldoende opleiding is voorzien. Want die vorming is natuurlijk een zeer belangrijk aspect, aangezien de competenties daar worden aangeleerd. Zorg dat er overlap is tussen het uitstromen van de ene schoolspotter of JoJo’er en de andere die dan begint. Dat waren de voorwaarden in de huidige projecten.
Minister, zullen die dan behouden blijven in de nieuwe werkervaringsplaatsen en in de projecten zoals die er nu zullen uitzien? Kunt u mij en het veld daarover garanties geven? Er heerst grote ongerustheid.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik sluit mij graag aan bij deze vraag om uitleg. Misschien is ‘vraag’ een slecht gekozen woord, omdat ik mij toch wat zorgen maak, minister, collega’s.
Minister, mevrouw Meuleman, u hebt beiden naar de resultaten verwezen. Het was een korte verwijzing. Ik permitteer het mij om er toch iets dieper op in te gaan. Datzelfde jaarverslag van AgODi waarnaar wordt verwezen – het laatste dat ik heb, dat van 2015 – toont aan dat het doelpubliek dat wordt bereikt, net zeer kwetsbaar is. In het JoJo-project is 37,3 procent van de jongeren van een andere etnisch-culturele achtergrond. 63,7 procent van de tewerkgestelde jongeren is kansarm. Als we weten dat die JoJo’ers op scholen worden tewerkgesteld en we weten hoe de groep van de andere personeelsleden is samengesteld, is dit ontegensprekelijk een verrijking voor die groep. De JoJo’ers zijn meer wat er in de klas zit dan wat er voor de klas staat. Ik zeg dat met spijt, want ik zou al veel langer graag hebben dat de diversiteit die we in de straten en de klassen zien, er ook voor de klas is.
Bij het VeVe-project, waar de mensen veel meer terechtkomen bij gemeentelijke diensten, bij De Lijn, is 19,8 procent van een andere etnisch-culturele afkomst en komt 52,9 procent uit kansarmoede. Ook daar weer, bij de gemeenten, kunnen we niet zeggen dat er al zo’n grote diversiteit is bij het personeel. Ook hun leeftijd vormt een zeer rijke aanvulling op het huidige personeelsbestand.
De coördinatoren bij AgODi van JoJo en VeVe hebben vorig jaar 351 bezoeken afgelegd. Pro memorie: de eerste coördinator bij AgODi was Gunther Van Neste, die op dit moment het Agentschap Integratie en Inburgering leidt. Je zult maar een startbaan hebben en nadien carrière maken. Als er een mooi bewijs bestaat van hoe dat doorgaat, is het dat toch wel. Met die bezoeken hebben die coördinatoren iets minder dan de helft van de jongeren – er waren in totaal 653 JoJo’s en 158 VeVe’ers – bereikt. Bij 351 van die scholen en gemeenten legden zij bezoeken af. Ik kan in ieder geval zeggen dat dit er binnen het alternatieve circuit van het wijkwerken al bij zal inschieten. In 2015 hebben ze 91 procent van hun vormingsbudget besteed. Centraal werden er nog eens 30 vormingsdagen georganiseerd, zowel voor coaches die binnen de scholen of gemeenten aan de slag gaan met die jongeren, als voor de startbaners zelf.
74,5 procent van de jongeren was 24 maanden na de startbaan minstens op één moment aan het werk. In vergelijking met elke andere vergelijkingsgroep binnen hun sociale achtergrond is dat een verschil met maar liefst 14,8 procent. Er waren dus 15 procent betere resultaten voor die doelgroepen binnen deze projecten dan binnen eender welk vergelijkbaar project dat binnen de overheid loopt. Dan snap ik eerlijk gezegd niet dat er voor de helft van het budget van JoJo en VeVe zo snel wordt overgegaan naar een systeem van het laten opgaan in een grote pot. En ik wil niet te negatief zijn over die grote pot, maar ik vind altijd: verander wat moet veranderd worden en behoud wat goed is.
Ik heb het eens opgezocht, omdat verschillende collega’s hierover al vragen hebben gesteld. In de begrotingsbespreking 2015, over de begroting 2016, benadrukte u, minister, “dat het zeker niet de bedoeling was dat de middelen voor startbanen zouden verdampen bij de inkanteling in de grote onderwijsbegroting. Onderwijs is vragende partij voor het behoud van de startbanenprojecten.” Dan werd het wat technisch: in het ene jaar was dat het dubbele van het andere jaar, maar dat kwam net door de staatshervorming.
Minister, als ik de resultaten bekijk die we jaar na jaar in het verslag van AgODi kunnen lezen, als ik spreek met ex-JoJo’ers en ex-VeVe’ers die ondertussen, elk op hun niveau, die ervaring hebben meegenomen en nadien een onderwijstraject of arbeidstraject hebben doorlopen, maak ik mij grote zorgen. Dit zijn jonge mensen die de afgelopen vijftien jaar het verschil hebben gemaakt in ons secundair onderwijs. Ik hoed mij ervoor om emotioneel te worden. Ik heb ooit de start zeer sterk meegemaakt. Ik heb het project zelf getrokken. Na vier jaar heb ik de eerste groep van 300 à 400 mensen bijeen gezien en hun resultaten gezien. Ik was ook heel blij toen u hier de eerste keer in deze commissie getuigde dat de resultaten nadien zijn gebleven. Maar ik maak me echt wel zorgen dat, als we minstens al de helft van het budget verliezen in die grote pot van wijkwerken, die groep die hier succesvol in is opgenomen, wel opgenomen zal kunnen blijven. De scholen die met deze jongeren aan de slag zijn gegaan, zijn niet alleen belangrijk voor die jongeren, maar ook voor de leerlingen. Ik hoop dat we die resultaten in de toekomst zullen kunnen boeken.
Als er nog van die dingen naar boven komen, moeten we, samen met de collega’s die Werk en Economie opvolgen, toch maar eens een commissie doen, want ik vind dat hier weinig respect wordt opgebracht voor de resultaten van de laatste zestien jaar door dit zomaar met één pennentrek voor minstens van de helft van het budget te veranderen.
Minister, ik kan de vraag wel ondersteunen om deze stap zeer goed op te volgen. Het JoJo-project is inderdaad altijd een succes geweest, zowel voor de leerlingen als voor de scholen als voor de leerlingen binnen de scholen. Het heeft in het verleden toch een serieuze bijdrage geleverd aan het bieden van gelijke kansen. Ik wil u dus vragen om het vooral zeer goed op te volgen en om zeker bij te sturen indien het een verkeerde richting zou uitgaan.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik begrijp de emotionaliteit, maar anderzijds blijven de middelen voor Onderwijs onverkort bestaan. We hebben daarover binnen de Vlaamse Regering gediscussieerd. Ik vind het heel belangrijk dat alle drie de projecten kunnen blijven bestaan: JoJo, VeVe en de schoolspotters. Je zou alles in tijdelijke tewerkstellingsmaatregelen kunnen stoppen, maar dan heb je geen enkel vergelijkingspunt meer. De meerderheidspartijen hebben de keuze samen gemaakt, mijnheer De Ro, om te stoppen met al die verschillende niches en gefragmenteerde middelen en om een grote pot middelen te besteden aan tijdelijke werkervaringsprojecten. Ik onderschrijf uw bezorgdheid of dat wel dezelfde kansen zal bieden aan de jongeren. Maar door het feit dat je de helft van het onderwijsbudget laat bestaan, kun je perfect monitoren hoe het loopt. Het zou kunnen zijn dat die tijdelijke werkervaringsprojecten goed lopen. Dat weten wij nog niet. Ik weet niet in detail hoe ze er zullen uitzien. Dat loopt tot 31 januari 2018. Er is een garantie dat alles blijft in 2017 en 2018. We moeten dus die voorwaarden eens bekijken. Ik vind het een goede suggestie om op het ogenblik dat ze vorm krijgen, een bredere commissie daarover te organiseren.
Ook het plaatselijk tewerkstellingsagentschap (PWA) is niets definitiefs. Dat moet een incentive zijn om in de reguliere tewerkstelling te geraken. Ik kan niet tegen die filosofie zijn. Ik vind dat een correcte filosofie.
Met deze groep jongeren wordt succes geboekt. We zien resultaten. De meesten stromen na één jaar al door. Dat is goed. Ze blijven niet zitten. Het is een beetje anders dan bij het PWA. Er komen heel snel nieuwe jongeren in de cyclus.
Ik begrijp de commentaar op het PWA, maar het is geen val.
Ik zei net dat we zien dat de jongeren heel snel doorstromen. We hebben geprobeerd een evenwicht te zoeken met de principiële keuze die bij de start van deze regering werd gemaakt om alle middelen binnen Werk en Sociale Economie te zetten op één instrument, dat mensen snel in de reguliere tewerkstelling haalt. Ik had als minister van Onderwijs ervoor kunnen kiezen om ook mijn middelen daarin te steken. We hebben dat niet gedaan, om nu net tegemoet te komen aan de bezorgdheden die hier worden geuit. Ik ben het er zeker mee eens. We moeten goed opvolgen hoeveel jongeren er gebruikmaken van het nieuwe systeem en of dat voor dezelfde doorstromingskansen zorgt als wat nu bestaat. Dat zal zeer goed gemonitord worden. Vooraleer het nieuwe systeem in werking treedt, zullen we daarover – veronderstel ik toch, collega’s – uitgebreid van gedachten kunnen wisselen, ook met de minister van Werk.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, dat zou toch allemaal niet te lang mogen duren. Heel wat lokale besturen, mensen op het veld, scholen, mensen in die trajecten zelf, en mensen die die jongeren begeleiden, zitten met heel wat vragen. Die onzekerheid is echt niet gunstig. In Gent zijn er 34 JoJo’s en 5 schoolspotters. De stad Gent investeert daar ook middelen in, om dat project te versterken. Die onzekerheid blijft. Dat is moeilijk werkbaar.
Ik heb ook de vraag gesteld van de Antwerpse pedagogische werkgroep van OKAN-coördinatoren (onthaalonderwijs voor anderstalige kinderen). Ik hoop dat u rekening houdt met die bezorgdheden. U zegt dat u dat nog niet in detail kunt zeggen, maar zij duiden toch wel een aantal bezorgdheden aan: voldoende tijd om zich te ontwikkelen, rekening houden met het schooljaar, in voldoende opleiding blijven voorzien, blijven focussen op de OKAN-leerlingen. Kunt u garanderen dat er rekening zal worden gehouden met die bezorgdheden? Wat gaat u antwoorden op de brief die u daarover hebt ontvangen? Die brief is gedragen door steden als Antwerpen en Gent. Er moet toch echt rekening worden gehouden met die bezorgdheden.
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, ik ben het ermee eens. Voor mij is het belangrijk dat we een goed zicht hebben. We hebben zekerheid voor 2017 en 2018. Maar het is belangrijk dat als we zicht hebben op de nieuwe maatregel, we deze goed doorspreken met het veld. Ik zal uiteraard antwoorden op alle brieven die we krijgen, maar we moeten er vooral voor zorgen dat onze antwoorden duidelijkheid kunnen verschaffen.
Ik deel de zorg dat de output even goed is als wat nu gebeurt. Anders zou ik die projecten niet hebben laten bestaan. Als die zorg wordt weggenomen, als we zien dat die output na een jaar draaien goed blijft en dat er goed op wordt ingepikt, dan kunnen we nog eens evalueren. Dan kunnen we bekijken of we het allemaal kunnen hervormen of dat het misschien beter is dat het anders is. Dan zullen we de discussie opnieuw voeren. Maar ik vind wel dat we het nieuwe instrument een kans moeten geven.
Indien ik de middelen zou hebben overgeheveld of ook voluit zou hebben ingezet op het andere … Ik begrijp de kritiek. Het is trouwens goed dat er kritiek is. Maar we zullen zeker de kans krijgen om het op te volgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.